ECLI:NL:RBMID:2003:AF6301

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02/680 VV
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in geschil over bindend studieadvies Hogeschool Zeeland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg zich moeten uitspreken over de bevoegdheid om een voorlopige voorziening te treffen in een geschil tussen een student en de Examencommissie van de Hogeschool Zeeland. De verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat mr. G.H. Hermanides, had een bindend studieadvies ontvangen van de Hogeschool Zeeland, waarin hem werd medegedeeld dat hij zijn opleiding per 31 augustus 2002 diende te beëindigen omdat hij de propedeuse niet had behaald. Hiertegen had de verzoeker bezwaar gemaakt, maar de Examencommissie had dit bezwaar niet in behandeling genomen, wat leidde tot een beroepschrift bij het College van Beroep voor de Examens en een verzoek om een voorlopige voorziening bij de voorzieningenrechter.

De voorzieningenrechter heeft op 6 februari 2003 de zaak behandeld. De vraag die centraal stond was of de rechtbank bevoegd was om het beroep tegen de besluiten van de Hogeschool Zeeland te behandelen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Hogeschool Zeeland een bijzondere hogeschool is, die wordt bestuurd door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid. Volgens de jurisprudentie zijn de organen van een bijzondere onderwijsinstelling geen bestuursorganen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de besluiten van de Hogeschool Zeeland niet kwalificeren als besluiten in de zin van de Awb.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat de rechtbank niet bevoegd is om het beroep tegen de bestreden besluiten te behandelen. De voorzieningenrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 februari 2003 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van griffier mr. M.D. Bezemer-Kralt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
VOORZIENINGENRECHTER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 02/680 VV
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake :
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. G.H. Hermanides, advocaat te Eindhoven,
tegen
de Examencommissie van de Hogeschool Zeeland, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 30 augustus 2002 heeft verweerder aan verzoeker een bindend studieadvies gegeven: verzoeker dient de opleiding per 31 augustus 2002 te beëindigen omdat hij de propedeuse niet heeft behaald.
Hiertegen heeft verzoekers gemachtigde bij verweerder een bezwaarschrift ingediend bij brief van 11 september 2002.
Op 24 oktober 2002 heeft verzoeker een bezwaarschrift bij verweerder ingediend tegen de cijferlijst van 18 september 2002.
Bij besluit van 19 november 2002 heeft verweerder eiser geantwoord dat zijn bezwaar van 24 oktober 2002 niet in behandeling zal worden genomen en dat de termijn voor het indienen van bezwaar tegen het bindend studieadvies inmiddels is verstreken.
Tegen dit besluit alsmede tegen de fictieve weigering te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 30 augustus 2002 heeft verzoekers gemachtigde een beroepschrift ingediend bij het College van Beroep voor de Examens. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 6 februari 2003 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. K.H. van de Laar, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen.
Volgens artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een andere persoon of college, met enige openbaar gezag bekleed.
Artikel 1:3, eerste lid Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeker heeft gevraagd om schorsing van de bestreden besluiten teneinde zijn studie aan de Hogeschool Zeeland te kunnen voortzetten.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 10.8, eerste lid van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt een bijzondere hogeschool in stand gehouden door een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens statuten of reglementen het geven van onderwijs in de zin van deze wet ten doel stelt zonder daarbij het maken van winst te beogen.
De Hogeschool Zeeland te Vlissingen gaat uit van de Stichting Hogeschool Zeeland. Gelet op artikel 10.8, eerste lid WHW dient de Hogeschool Zeeland te worden aangemerkt als een bijzondere hogeschool.
Blijkens de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak (AB 2000/446) zijn de organen van een bijzondere onderwijsinstelling, die uitgaat van een privaatrechtelijke rechtspersoon, geen bestuursorganen in de zin van artikel 1:1, eerste lid aanhef en onder a Awb. De verhouding tussen student en onderwijsinstelling betreft een privaatrechtelijke rechtsverhouding, waarop de Awb in principe niet van toepassing is. Een beslissing als hier in geding - zowel het besluit van 19 november 2002 als de fictieve weigering te beslissen op bezwaar - van een van de organen van Hogeschool Zeeland is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid Awb.
Om die reden is de voorzieningenrechter vooralsnog van oordeel dat de rechtbank niet bevoegd is het beroep tegen de in geding zijnde besluiten te behandelen. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is het verzoek om een voorlopige voorziening in behandeling te nemen. De voorzieningenrechter verklaart zich daarom onbevoegd.
3. Uitspraak.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg,
verklaart zich onbevoegd.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2003 door mr. T. Damsteegt als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.D. Bezemer-Kralt als griffier.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op: 13 februari 2003