ECLI:NL:RBMID:2003:AF6481

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03-132
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.R. Melens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst ervaren jeugdreclasseerder wegens schending geheimhoudingsplicht na reïntegratie

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 6 maart 2003 uitspraak gedaan over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een ervaren jeugdreclasseerder, hierna aangeduid als Verweerder, die betrokken was bij een schending van de geheimhoudingsplicht. Verweerder was sinds 1 april 1994 in dienst bij de Stichting Jeugdbescherming Zeeland (SJZ) en had na een langdurige ziekteperiode zijn werkzaamheden op 1 mei 2002 hervat. Tijdens deze reïntegratie heeft hij op 1 mei 2002 telefonisch contact gehad met de moeder van een minderjarige, die niet zijn cliënt was, en heeft hij vertrouwelijke onderzoeksgegevens bekendgemaakt. Deze gesprekken werden door de politie afgeluisterd, wat leidde tot een strafrechtelijk onderzoek naar Verweerder voor mogelijke overtredingen van het Wetboek van Strafrecht.

De SJZ heeft vervolgens verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat Verweerder zich schuldig had gemaakt aan ernstige tekortkomingen die de arbeidsrelatie onherstelbaar hadden beschadigd. De kantonrechter heeft overwogen dat, hoewel Verweerder een ernstige fout had gemaakt door vertrouwelijke informatie te delen, de omstandigheden van zijn reïntegratie en de tijdsduur van de schending in overweging moesten worden genomen. De rechter concludeerde dat er geen dringende reden voor ontslag op staande voet was, maar dat de gewijzigde omstandigheden wel een gewichtige reden voor ontbinding vormden.

De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de arbeidsovereenkomst per 1 april 2003 te ontbinden, met toekenning van een vergoeding van € 10.000,- bruto aan Verweerder. De SJZ werd in de gelegenheid gesteld om het verzoek in te trekken, met de bepaling dat de proceskosten tussen partijen verdeeld zouden worden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met vertrouwelijke informatie en de impact van langdurige ziekte op de werkrelatie.

Uitspraak

Ontbinding arbeidsovereenkomst ervaren jeugdreclasseerder wegens schending geheimhoudingsplicht één dag na de reïntegratie na langdurige ziekte.
Rep.nr: 03-132
Uitspraak: 6 maart 2003
Rechtbank Middelburg
Sector kanton - zitting te Middelburg
BESCHIKKING
in de zaak van:
de stichting
STICHTING JEUGDBESCHERMING ZEELAND,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verzoekster,
verder te noemen: SJZ,
gemachtigde: mr. P.A.H. Boender,
tegen
VERWEERDER,
wonende te [woonplaats],
verweerder,
verder te noemen: Verweerder,
gemachtigde: mr. B.H. Vader;
het verloop van de procedure
De volgende proceshandelingen zijn verricht:
- verzoekschrift ingekomen op 22 januari 2003,
- verweerschrift,
- mondelinge behandeling op 20 februari 2003.
de beoordeling van de zaak
1. Verweerder, 34 jaar oud, is op 1 april 1994 in dienst getreden van (de rechtsvoorganger van) SJZ. Hij is eerst werkzaam geweest in de functie van jeugdbeschermer en nu in de functie van jeugdreclasseerder tegen een loon van
€ 2.057,21 bruto per maand met 8% vakantietoeslag.
2. In december 2000 is Verweerder arbeidsongeschikt geworden. In de periode oktober 2001 tot mei 2002 is hij gereïntegreerd op basis van een met de manager jeugdreclassering, Y, opgesteld plan.
3. Op 1 mei 2002 ontving Verweerder van een moeder telefonisch het verzoek hulp te bieden omdat haar zoon (verder te noemen: de minderjarige) was aangehouden op verdenking van aanranding. De minderjarige was geen cliënt van Verweerder maar van een collega die wegens vakantie afwezig was; hij kende de minderjarige wel van een door hem gegeven sociale vaardigheidstraining.
4. Verweerder heeft geprobeerd diezelfde dag met de minderjarige in de P.I. te [plaats] te spreken maar dat bleek onmogelijk omdat hij nog werd verhoord. Op 2 mei 2002 heeft Verweerder wel met hem gesproken en aansluitend heeft hij ook met twee rechercheurs gesproken. Verweerder wist dat aan de minderjarige beperkingen waren opgelegd.
5. Tegen het eind van de middag heeft Verweerder vervolgens de moeder van de minderjarige opgebeld. De volgende dag heeft Verweerder haar weer opgebeld. In die telefoongesprekken, die door de politie zijn afgeluisterd, heeft Verweerder onderzoeksgegevens bekend gemaakt. Op 29 mei 2002 is Verweerder als verdachte gehoord door de politie terzake van de vermoedelijke overtreding van art. 189 (hulp aan dader van misdrijf) en art. 272 (schending van beroepsgeheim) Wetboek van Strafrecht. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
6. Bij brief van 3 januari 2003 heeft de hoofdofficier van justitie aan Verweerder medegedeeld dat hij, alvorens te beslissen over een eventuele strafrechtelijke vervolging, er behoefte aan had om eerst met zijn werkgever een en ander te bespreken, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of er aanleiding is om disciplinaire of rechtspositionele maatregelen te treffen. Als daarvan sprake zou zijn, zou dat van invloed zijn op zijn beslissing. Het gesprek met de waarnemend-directeur van SJZ heeft plaatsgevonden medio januari.
7. Bij brief van dezelfde datum heeft de hoofdofficier van justitie een afschrift van de brief aan Verweerder en van het opgemaakte proces-verbaal aan SJZ gezonden. Op basis van de inhoud van het proces-verbaal is Verweerder op non-actief gesteld.
8. Het verzoek van SJZ strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens de gewichtige reden primair van omstandigheden die een dringende reden zouden hebben opgeleverd en subsidiair van gewijzigde omstandigheden.
9. Zij heeft daartoe gesteld dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat Verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan de strafbare feiten waarvan hij wordt verdacht, dat hij cruciale netwerkpartners (politie en justitie) op min of meer denigrerende wijze afschildert waardoor verdere samenwerking tussen die partners en Verweerder vrijwel onmogelijk is geworden en tenslotte dat hij ernstig in gebreke is gebleven in het methodisch handelen. De arbeidsverhouding is daardoor duurzaam ontwricht en zij heeft er geen vertrouwen meer in dat een vruchtbare samenwerking nog mogelijk is.
10. Verweerder heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen. Voor het geval toch ontbonden zou worden heeft hij aanspraak gemaakt op een vergoeding conform de kantonrechtersformule van € 33.000,- bruto met correctiefactor C=1,5 althans op een naar redelijkheid en billijkheid te bepalen vergoeding.
11. Verweerder heeft erkend dat hij in de telefoongesprekken met de moeder van de minderjarige onjuist heeft gehandeld. Dit incident vond echter plaats een dag nadat hij zijn werkzaamheden na een lange ziekteperiode volledig had hervat, terwijl de voorbereiding op die hervatting zeker niet naar behoren had plaatsgevonden.
SJZ wist al vanaf mei 2002 (na zijn verhoor heeft hij Y daarvan in kennis gesteld) waarvan hij werd verdacht en heeft gedurende 9 maanden niets ondernomen. Daaruit blijkt dat zij die feiten niet als ernstig beschouwde. Het dienstverband is ook gewoon voortgezet. Hij heeft het nodige ondernomen om nieuwe fouten te voorkomen. Als hij toch niet meer zou kunnen functioneren als jeugdreclasseerder dan zou hij weer in zijn oude functie van jeugdbeschermer kunnen gaan werken.
12. De kantonrechter overweegt als volgt. Verweerder heeft als ervaren hulpverlener een ernstige fout gemaakt door in de telefoongesprekken met de moeder van de minderjarige niet alleen onderzoeksgegevens bekend te maken maar hij heeft zich ook uitgelaten op een wijze die hij bij de mondelinge behandeling terecht chaotisch heeft genoemd en die SJZ evenzeer terecht als methodisch onjuist heeft aangemerkt. Dat daarbij ook denigrerende uitlatingen zijn gedaan over de door SJZ bedoelde partners valt uit de transcripties van de telefoongesprekken niet af te leiden.
13. Uit het relaas dat Verweerder heeft opgesteld als reactie op het verzoekschrift blijkt dat hij wel in staat is om goed onderbouwd verslag te doen over ingrijpende gebeurtenissen. Aannemelijk is dan ook dat hij ondanks een langdurige reïntegratieperiode na een langdurige ziekteperiode nog niet volledig was hersteld. De verweten gedragingen zouden dan ook geen dringende reden voor een ontslag op staande voet hebben opgeleverd.
14. Dit neemt niet weg dat met name het bekend maken van de onderzoeksgegevens een ernstige tekortkoming oplevert op grond waarvan SJZ tot de conclusie kon komen dat zij er geen vertrouwen meer in heeft dat een vruchtbare samenwerking, in zijn huidige en in zijn oude functie, nog mogelijk is. Dat SJZ al vanaf zijn verhoor als verdachte volledig op de hoogte was van de verdenking is niet aannemelijk geworden.
15. Deze gewijzigde omstandigheden vormen wel een gewichtige reden voor de ontbinding van die arbeidsovereenkomst zodat het verzoek, dat geen verband houdt met enig opzegverbod, zal worden toegewezen. Nu uit het voorgaande blijkt dat aan Verweerder enig verwijt gemaakt kan worden over het ontstaan van de gewichtige reden zal aan hem naar billijkheid een vergoeding worden toegekend volgens de kantonrechtersformule met toepassing van correctiefactor C=0,5, neerkomend op afgerond € 10.000,- bruto.
16. SJZ heeft geen vergoeding aangeboden zodat zij in de gelegenheid zal worden gesteld het verzoek in te trekken. Bij intrekking zal SJZ als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de proceskosten. Bij ontbinding is er geen aanleiding om af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de proceskosten tussen partijen te verdelen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van zijn voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 april 2003 onder toekenning aan Verweerder van een vergoeding van € 10.000,- bruto;
stelt SJZ in de gelegenheid het verzoek in te trekken ter terechtzitting van donderdag 20 maart 2003 te 9.00 uur;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 april 2003 onder toekenning aan Verweerder van een vergoeding van € 10.000,- bruto en veroordeelt SJZ om dit bedrag binnen 14 dagen aan Verweerder te betalen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen;
en voor het geval het verzoek wel wordt ingetrokken
veroordeelt SJZ in de proceskosten aan de zijde van Verweerder gevallen, tot heden begroot op € 500,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.L.R. Melens, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 maart 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.