ECLI:NL:RBMID:2003:AN9166

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
26 november 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
539/2003
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen houder mini-camping en naaste buur over bestemmingsplan en beleidsvisie kleinschalig kamperen

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg op 26 november 2003, stond het geschil tussen de houder van een mini-camping en zijn naaste buur centraal. De buurman stelde dat de campinghouder in strijd handelde met een uitspraak van de Raad van State en de gemeentelijke beleidsvisie omtrent kleinschalig kamperen. De vordering van de buurman was gebaseerd op een vermeende onjuiste lezing van de uitspraak en de beleidsvisie. De rechtbank onderzocht de feiten en de juridische context van het geschil. De gedaagde exploiteerde een akkerbouwbedrijf en een mini-camping, waarbij een toiletgebouw en recreatieruimte aanwezig waren. De gemeenteraad van Veere had eerder een bestemmingsplan vastgesteld dat bepaalde dat kampeermiddelen op of direct aansluitend aan een bebouwingsvlak geplaatst moesten worden. De eiser vorderde onder andere dat het gebruik van het toiletgebouw gestaakt zou worden en dat activiteiten verplaatst moesten worden naar een bebouwingsvlak op een bepaalde afstand van zijn woning.

De gedaagde weersprak de vorderingen en stelde dat hij handelde binnen de grenzen van de wet, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Raad van State die zijn activiteiten toestonden. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiser onvoldoende onderbouwd waren en dat de gedaagde niet onrechtmatig handelde. De rechtbank wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis bevestigde dat de gedaagde zijn activiteiten op de mini-camping mocht voortzetten, in overeenstemming met de geldende bestemmingsplannen en uitspraken van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 26 november 2003 in de zaak van:
rolnr: 02/539
(eisers),
echtelieden,
beiden wonende te (woonplaats),
eisers,
procureur: mr. J. Wouters,
tegen:
1. de maatschap Poppe-Dekker,
gevestigd te Grijpskerke, gemeente Veere,
2. (gedaagden),
echtelieden,
wonende te (woonplaats),
3. (gedaagden),
echtelieden,
wonende te (woonplaats),
gedaagden,
procureur: mr. E.S. van Aken, voorheen mr. H. van Pijkeren.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaarding met producties;
- conclusie van antwoord met producties;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek met producties.
Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, hebben gedaagden zich niet uitgelaten over de bij conclusie van dupliek overgelegde producties.
2. De feiten
2.1 Eisers, hierna te noemen eiser in het enkelvoud, wonen tegenover het perceel van gedaagden, hierna te noemen gedaagde in het enkelvoud, aan de (adres) te (woonplaats).
2.2 Gedaagde exploiteert op zijn perceel een akkerbouwbedrijf en een minicamping. Ten behoeve van deze minicamping is onder meer een toiletgebouw annex recreatieruimte en was- en spoelplaats aanwezig.
2.3 De gemeenteraad van Veere heeft bij besluit van 22 april 1999 het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) ter plaatse van toepassing verklaard. Ingevolge dat bestemmingsplan is aan een deel van het perceel van gedaagde de bestemming bebouwingsvlak gegeven. Het plaatsen van de kampeermiddelen dient ingevolge het bestemmingsplan plaats te vinden op of direct aansluitend aan het bebouwingsvlak. De overige activiteiten ten behoeve van het kleinschalig kamperen dienen plaats te vinden op het bebouwingsvlak.
2.4 Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Veere (hierna: de gemeente) het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de exploitatie van de minicamping door gedaagde, afgewezen en vervolgens het bezwaar daartegen van eiser ongegrond verklaard. In beroep heeft de sector bestuursrecht van deze rechtbank geoordeeld dat exploitatie van de minicamping niet in strijd is met het bestemmingsplan, welk oordeel de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 31 juli 2002 heeft bevestigd.
2.5 Gedeputeerde Staten van Zeeland hebben bij besluit van 30 november 1999 hun goedkeuring verleend aan het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 21 augustus 2002 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is goedkeuring onthouden aan het gedeelte van het bebouwingsvlak waarop onder meer de minicamping van gedaagde staat voor zover dit ligt binnen een afstand van 100 meter vanaf de woning van eiser.
2.6 Bij besluit van 17 december 2002 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen gedaagde op grond van de uitspraak van de Raad van State van 21 augustus 2002, afgewezen en vervolgens bij besluit van 28 april 2003 (verzonden 2 mei 2003) het bezwaar daartegen van eiser ongegrond verklaard.
2.7 De beleidsvisie kleinschalig kamperen c.a. van de gemeente (hierna: de beleidsvisie) bepaalt in tabel 3: algemene randvoorwaarden inrichting en gebruik kleinschalig kamperen: "In verband met het tegengaan van hinder voor derden geldt dat de afstand van het kampeerterrein tot omwonenden tenminste 50 meter dient te bedragen".
2.8 Tussen de woning van eiser en het kampeerterrein van gedaagde bestaat een afstand van tenminste 50 meter.
3. Het geschil
3.1 Eiser heeft gevorderd gedaagde te gelasten:
a. het gebruik van het toiletgebouw annex recreatieruimte en was- en spoelplaats te staken en gestaakt te houden;
b. alle activiteiten met toebehoren te verplaatsen naar een bebouwingsvlak van maximaal 1 hectare, dat is gelegen op een afstand van minimaal 100 meter van de perceelsgrens van de woning van eiser;
c. de locatie van het kampeerterrein zodanig op te schuiven dat er een afstand ontstaat van minimaal 50 meter tussen dit kampeerterrein en de perceelsgrens van de woning van eisers,
een en ander telkens op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor iedere overtreding van het verbod, voor iedere dag dat zodanige overtreding voortduurt, en met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
Eiser stelt daartoe dat uit de uitspraak van de Raad van State van 21 augustus 2002 blijkt dat instandhouding van de situatie zoals bedoeld onder a tot en met b planologisch onjuist is. Voorts stelt eiser dat de situatie als bedoeld onder c in strijd is met de beleidsvisie nu deze beleidsvisie vereist dat de afstand tussen het kampeerterrein en de grens van het perceel van eiser 50 meter dient te bedragen. Dit wordt bevestigd door de Raad van State in de uitspraak van 21 augustus 2002 waar wordt gerefereerd aan de bij de uitspraak van Gedeputeerde Staten van Zeeland behorende gewaarmerkte kaart. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door te handelen in strijd met de uitspraak van 21 augustus 2002 en de beleidsvisie, van welk handelen eiser schade en hinder ondervindt.
3.2 Gedaagde heeft de vorderingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Ad a: Primair: uit de uitspraak van de Raad van State van 31 juli 2002 blijkt dat een rechtsgeldige bouwvergunning is verleend voor het toiletgebouw met recreatieruimte en dat het gebruik van dat gebouw is toegestaan. Subsidiair: er is een onherroepelijke bouwvergunning verleend voor het toiletgebouw zodat het gebouw ook mag worden gebruikt voor het doel waarvoor het gebouwd is.
Ad b: Primair: uit de uitspraak van de Raad van State van 31 juli 2002 vloeit voort dat de activiteiten op het kampeerterrein zijn toegestaan en dat daartegen niet handhavend kan worden opgetreden. De uitspraak van 21 augustus 2002 maakt dit, mede gelet op de besluiten van de gemeente van 17 december 2002 en 28 april 2003, niet anders.
Subsidiair: ook bij niet-goedkeuring van een stukje van het bebouwingsvlak mag het plaatsen van de kampeermiddelen ingevolge het bestemmingsplan plaatsvinden op of direct aansluitend aan het bebouwingsvlak. Waar de Raad van State vaststelt dat overige activiteiten ten behoeve van het kleinschalig kamperen plaats dienen te vinden op het bebouwingsvlak, is dit wel overeenkomstig de voorschriften in het bestemmingsplan, maar het is evident dat dit niet zo is bedoeld. Deze voorschriften zijn blijkens het besluit van de gemeente van 17 december 2002 inmiddels aangepast in het voorlopig ontwerp van de tweede herziening van het bestemmingsplan Buitengebied.
Ad c: Volgens de beleidsvisie dient de afstand van 50 meter gerekend te worden vanaf het bebouwingsvlak tot de woning en niet tot de perceelsgrens van eiser.
4. De beoordeling van het geschil
De vorderingen als bedoeld onder 3.1.a en b
4.1 Eiser grondt zijn vorderingen op de stelling dat gedaagde handelt in strijd met het bepaalde in de onder 2.5 bedoelde uitspraak van de Raad van State van 21 augustus 2002. Uit die uitspraak kan echter niet zonder meer worden afgeleid dat gedaagde onrechtmatig handelt jegens eiser door gebruik te (blijven) maken van het toiletgebouw c.a. en niet alle activiteiten met toebehoren te verplaatsen als gevorderd door eiser.
4.2 Uit het onder 2.6 bedoelde besluit van de gemeente van 28 april 2003, waarvan de inhoud door eiser in deze procedure niet is weersproken, blijkt dat reeds bij uitspraak van 16 juni 2000 de goedkeuring van het bestemmingsplan voor zover betrekking hebbende op het deel van het bebouwingsvlak dat ligt binnen een afstand van 100 meter vanaf de woning van eiser, door de Raad van State is geschorst. In de onder 2.4. bedoelde uitspraak van de Raad van State van 31 juli 2002 is volgens de gemeente reeds rekening gehouden met een verkleind bebouwingsvlak en is door de Raad van State geoordeeld dat de exploitatie van de minicamping niet in strijd is met het (gedeeltelijk geschorste) bestemmingsplan en dat een rechtsgeldige bouwvergunning is verleend voor het toiletgebouw. Hieruit volgt dat de uitspraak van 21 augustus 2002 inhoudende dat goedkeuring van het bestemmingsplan is geweigerd voor dat deel van het bebouwingsvlak dat binnen een afstand van 100 meter van de woning van eiser ligt, niet meer dan een bevestiging van de bestaande situatie is. De stelling van eiser dat gedaagde op grond van de uitspraak van 21 augustus 2002 gehouden is tot het staken van het gebruik van het toiletgebouw c.a. en het verplaatsen van alle activiteiten met toebehoren, berust derhalve op een verkeerde lezing van deze uitspraak.
4.3 Nu eiser zijn vorderingen alleen grondt op de stelling dat gedaagde handelt in strijd met de uitspraak van 21 augustus 2002, en deze stelling op grond van het hiervoor overwogene niet kan leiden tot toewijzing van deze vorderingen, kan bewijslevering eiser niet baten. Aan het bewijsaanbod wordt derhalve voorbij gegaan. De vorderingen zullen als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
De vordering als bedoeld onder 3.1.c
4.4 Als niet dan wel onvoldoende weersproken staat vast de stelling van gedaagde dat de gemeente haar eigen beleidsvisie interpreteert in die zin dat de afstand van 50 meter gerekend dient te worden vanaf het bebouwingsvlak tot de woning van eiser en niet tot zijn perceelsgrens. Nu voorts vaststaat dat deze afstand in acht wordt genomen, moet de stelling van eiser dat gedaagde handelt in strijd met deze beleidsvisie, worden verworpen. Gelet op de betwisting hiervan door gedaagde, staat niet vast dat uit de bij de uitspraak van Gedeputeerde Staten van Zeeland behorende gewaarmerkte kaart waaraan de Raad van State in de uitspraak van 21 augustus 2002 refereert, blijkt dat wel moet worden gerekend vanaf de perceelsgrens. Op deze kaart zijn geen afstanden aangegeven. Ook deze vordering van eiser wordt derhalve afgewezen.
4.5 Eiser dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van gedaagde.
De beslissing
De rechtbank:
wijst de vorderingen van eiser af;
veroordeelt eiser in de kosten van deze procedure, aan de zijde van gedaagde tot aan deze uitspraak begroot op € 193,-- aan verschotten (griffierecht) en € 780,-- aan salaris van de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. van de Poll en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 26 november 2003 in tegenwoordigheid van de griffier.