ECLI:NL:RBMID:2004:AO8835

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
3 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/008735-02
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J.A. van Unnik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van brugwachter bij aanvaring met duweenheid

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Middelburg op 3 mei 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een brugwachter die verantwoordelijk werd gehouden voor een ernstig ongeval. De verdachte, in dienst van Rijkswaterstaat Scheepvaartdienst Westerschelde, had op 20 augustus 2002 de brug over het Kanaal van Gent naar Terneuzen gesloten zonder de schipper van de duweenheid, bestaande uit de duwboot 'L' en de duwbak 'M', te verwittigen. Dit leidde tot een aanvaring waarbij de schipper zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een wervelfraktuur.

De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte grovelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld door de brug te sluiten op een moment dat de duweenheid al in de nabijheid was. De verdachte had de mogelijkheid om de situatie te controleren, maar heeft dit nagelaten. De rechter heeft de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het ongeval in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte zijn verantwoordelijkheden als brugwachter niet naar behoren heeft vervuld.

De politierechter heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor de schipper meegewogen in de strafmaat. Ondanks de onduidelijkheid over de communicatie tussen de brugwachter en de scheepvaart, werd de verdachte verantwoordelijk gehouden voor het ongeval. De rechter heeft uiteindelijk een geldboete van 500 euro opgelegd, met een subsidiaire hechtenis van 10 dagen bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor brugwachters om alle redelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid van het scheepvaartverkeer te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector strafrecht
politierechter
Parketnummer: 12/008735-02
Datum uitspraak: 3 mei 2004
Tegenspraak
V O N N I S
van de politierechter in de politierechter Middelburg in de strafzaak tegen:
(naam verdachte)
geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats),
wonende (woonadres),
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman[GDM1] van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. I.P. de Groot,
advocaat[GDM2] te Terneuzen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
3 februari 2004 en 19 april 2004.
De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.C.P. Rammeloo en van hetgeen door en/of namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van ? 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uur, met een proeftijd van 2 jaar.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt[GDM3].
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:[GDM4]
hij op of omstreeks 20 augustus 2002, in de gemeente Terneuzen, in de uitoefening van het ambt of beroep van brugwachter, in dienst van Rijkswaterstaat Scheepvaartdienst Westerschelde, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig,
zonder de schipper van de duweenheid, bestaande uit de duwboot "L" en de duwbak "M", daarvan te (laten) verwittigen, de brug over het Kanaal van Gent naar Terneuzen te Sluiskil voor de scheepvaart heeft gesloten op het moment dat die duweenheid (welke een lengte had van ongeveer 132 meter en was geladen met 3634,765 ton nafta en een vaart liep van ongeveer 17 kilometer per uur) die brug reeds had bereikt, althans op korte afstand was genaderd, in elk geval op zodanige afstand was genaderd, dat dat vaartuig niet meer tijdig tot stoppen kon worden gebracht, waardoor die duweenheid met die (nagenoeg) gesloten brug in aanvaring, althans in aandrijving, is gekomen, en waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat de schipper van die duweenheid, te weten (naam schipper L), zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfraktuur, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan;
art 309 Wetboek van Strafrecht
art 308 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 20 augustus 2002, in de gemeente Terneuzen, in de uitoefening van het ambt of beroep van brugwachter, in dienst van Rijkswaterstaat Scheepvaartdienst Westerschelde, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig, zonder de schipper van de duweenheid, bestaande uit de duwboot "L" en de duwbak "M", daarvan te (laten) verwittigen, de brug over het Kanaal van Gent naar Terneuzen te Sluiskil voor de scheepvaart heeft gesloten op het moment dat die duweenheid (welke een lengte had van ongeveer 132 meter en was geladen met 3634,765 ton nafta en een vaart liep van ongeveer 17 kilometer per uur) die brug reeds had bereikt, althans op korte afstand was genaderd, in elk geval op zodanige afstand was genaderd, dat dat vaartuig niet meer tijdig tot stoppen kon worden gebracht, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat dat vaartuig met die brug in aanvaring of in aandrijving is gekomen, in elk geval verongelukte en/of werd vernield en/of onbruikbaar werd gemaakt en/of werd beschadigd, terwijl daardoor levensgevaar voor de aan boord van dat vaartuig aanwezige bemanning ontstond.
art 169 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft gemotiveerd betwist dat verdachte geen schuld heeft aan de aanvaring omdat verdachte - kort gezegd - op het moment van het sluiten van de brug dat kon en mocht doen en de schipper had moeten remmen. De raadsman bepleit derhalve vrijspraak van zijn cliënt.
De politierechter stelt voorop dat het praktisch onmogelijk is om in deze zaak achteraf vast te stellen hoe de exacte toedracht van de aanvaring op 20 augustus 2002 is geweest. Daar staat tegenover dat aan de hand van verklaringen van getuigen en op basis van een berekening, waarbij afstand, tijd en snelheid een rol spelen, een scenario kan worden verkregen dat de waarheid benadert. Door voornoemde objectieve en subjectieve gegevens onderling te vergelijken en te toetsen, kan een aantal relevante feiten als min of meer vaststaand, derhalve het meest de waarheid benaderend, worden gekwalificeerd. Op basis van die feiten kan vervolgens worden getoetst of het handelen van verdachte kan worden gebracht binnen het bereik van de tenlastelegging.
Niet betwist zijn de lengte van de duwboot L, te weten 22 meter, en de lengte van de duwbak M, te weten 110 meter. Volgens de website van de rederij waarvoor de coaster A vaart is de lengte van dat schip 92 meter. Nu deze internetpagina als voor een ieder, waaronder verdachte, op eenvoudige wijze te raadplegen is en een met een encyclopedisch werk te vergelijken bron is, acht de politierechter het gegeven betreffende de lengte van dat schip als feit van algemene bekendheid bij de beoordeling van deze zaak als bewijsmiddel toepasbaar.
Voorts neemt de politierechter als vaststaand aan dat de lichten voor het scheepvaartverkeer bij de brug Sluiskil door verdachte op rood zijn gezet op het moment dat het motorschip A, dat voor de duweenheid voer, met de boeg in het bruggat was. Als moment waarop verdachte de brug heeft bediend teneinde deze (na opening ten behoeve van de scheepvaart) in beweging te zetten om te sluiten, wordt de brugpassage van de achtersteven van de A aangehouden.
Ten aanzien van de tijd die verstrijkt tussen het bedienen van de brug, dat wil zeggen het indrukken van de knop om de brug in beweging te zetten, en het bereiken van het punt waarop het scheepvaartverkeer in gevaar kwam, dat wil zeggen een schip of duweenheid van de breedte en hoogte van de onderhavige duweenheid, heeft de politierechter vastgesteld dat die 103 seconden bedroeg. In die tijd komt de brug 38 seconden na bediening daadwerkelijk in beweging. Op dat moment was voor de schipper waarneembaar dat de brug daadwerkelijk zou gaan sluiten.
De metingen verricht tijdens de schouw zijn door openbaar ministerie noch verdediging betwist, zodat de politierechter deze zal hanteren bij het beoordelen van de vraag of verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan.
Gelet op de verklaringen van betrokkenen is niet aannemelijk dat de duweenheid tussen de bruggen van Sas van Gent en Sluiskil met constante snelheid heeft gevaren. Uit de verklaringen blijkt met name dat de voor de duweenheid varende kustvaarder A voor de brug bij Sluiskil snelheid heeft moeten minderen in verband met een opvarend schip. Daarop heeft ook de duweenheid snelheid moeten minderen. Daarna, op het moment dat de A het bruggat in voer heeft de duweenheid haar snelheid verhoogd. De politierechter acht, gelet op de wisselingen in snelheid en het verschil in motorvermogen tussen de A en de L aannemelijk dat de laatste met een snelheid van 15 kilometer per uur - dat is nagenoeg de maximaal haalbare snelheid voor deze eenheid - voer op het cruciale moment van het naderen van de brug bij Sluiskil.
Uitgaande van deze vaststellingen bedroeg de tijd die de A nodig had om door het bruggat te varen maximaal 20 seconden. De politierechter zal dit tijdsbestek, in het voordeel van verdachte, aanhouden. Bij het passeren van de achtersteven van de A heeft verdachte naar zijn zeggen op de knop gedrukt waarmee de brug zich sluit. Tussen het moment waarop de scheepvaartlichten door verdachte op rood werden gezet en het moment waarop de doorgang zodanig werd beperkt dat het stuurhuis van de L de onderzijde van de brug raakte ligt dan een tijdsbestek van 123 seconden.
Bij de aangenomen snelheid van 15 kilometer per uur betekent dat, dat de afstand tussen het bruggat en het stuurhuis van de Liberté op het moment van het bedienen van de scheepvaartlichten 520 meter bedroeg. De afstand van de brug tot de voorsteven van de duwbak bedroeg op dat moment 520 meter minus de lengte van de duwbak, derhalve 410 meter. Volgens verdachte heeft hij op of zeer dichtbij dat moment op zijn radarscherm gekeken.
Verdachtes verklaring dat de duweenheid op meer dan 500 meter afstand voer zou door interpretatieverschillen verklaard kunnen worden. Verdachtes verklaring ter terechtzitting dat de afstand 800 meter bedroeg kan gelet op het voorgaande niet juist zijn.
Vervolgens is van belang vast te stellen dat het moment waarop verdachte de brug in beweging zette, althans de daartoe bestemde bedieningsknop heeft ingedrukt, ongeveer 20 seconden later is gelegen. In die tijd was de A (92 meter) immers door het bruggat gevaren. Op dit laatste moment bedroeg de afstand tussen de brug en de kop van de duweenheid, nog immer uitgaande van 15 kilometer per uur, 410 minus 92, derhalve 318 meter. Deze rekenkundig vastgestelde afstand komt overeen met de (ter terechtzitting herhaalde) verklaringen van de getuigen (schipper L) en (opvarende L), die spreken over 350 respectievelijk 300 meter afstand tussen de kop van de duweenheid en de achtersteven van de A. De verklaringen van (schipper L) en (opvarende L) lijken derhalve de waarheid het meest te benaderen. Dat onderstreept nog eens dat de verklaring van verdachte omtrent de afstand van 800 meter niet juist kan zijn.
Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting volgt dat hij kort voordat hij de scheepvaartlichten op rood heeft gezet een blik op het radarscherm heeft geworpen. Kort voor of bij het bedienen van de knop om de brug in beweging te zetten heeft verdachte niet meer op het radarscherm gekeken. Evenmin heeft verdachte toen nog naar buiten gekeken, hoewel de werkplek onbelemmerd uitzicht biedt op het gehele kanaal.
Verdachte heeft derhalve op geen enkel relevant moment visueel waargenomen waar en op welke afstand de duweenheid zich bevond.
Nu is gesteld noch gebleken dat er ten tijde van of kort voor de aanvaring de marifoon-uitluisterset een mankement vertoonde, is aannemelijk dat verdachte het marifoonverkeer tussen de scheepvaart en de Havendienst Terneuzen heeft kunnen volgen. Voorts had verdachte bij de blik op het radarscherm op het moment van of juist voor het bedienen van de lichten kunnen zien dat er een vaartuig naderde en dat de snelheid daarvan niet gering was.
De werkzaamheden die verdachte in de uitoefening van zijn ambt als brugwachter moet uitvoeren concentreren zich op het openen en sluiten van een vele tonnen zware en tientallen meters lange brug.
Het komt neer op het wegnemen en aanbrengen van een hoogte beperking in een drukbevaren kanaal. Deze activiteiten brengen naar hun aard aanzienlijke risico's met zich mee.
Verdachte kan dan ook zijn verantwoordelijkheid als brugwachter slechts waarmaken als hij alle in redelijkheid te vergen maatregelen neemt alvorens de brug in beweging te zetten. Verdachte had de mogelijkheid om zich op eenvoudige wijze op het juiste moment, te weten op het moment direct voor het in beweging zetten van de brug door de daartoe bestemde knop te bedienen, ervan te overtuigen dat de vaarweg veilig was en dat zou blijven bij sluiting van de brug. Hij had immers met een korte (hernieuwde) blik op het radarscherm en een korte blik naar buiten waar kunnen en moeten nemen dat de duweenheid de brug op korte afstand, althans op een voor sluiting onveilige afstand, was genaderd. Dat hij, zoals door hem gesteld, op dat moment telefonisch contact had over het treinverkeer over de brug staat daaraan in genen dele in de weg.
Nu hij heeft nagelaten de meest voor de hand liggende en daarom aangewezen controlemogelijkheid te benutten heeft verdachte aan de hem als brugwachter gegeven verantwoordelijkheid niet op juiste wijze invulling gegeven.
Daaraan doet niet af dat de schipper van de duweenheid mogelijk een, qua ernst overigens beperkte, fout heeft gemaakt door het rode licht - waarvan voor de schipper onduidelijk was of dat voor hem gold - heeft genegeerd.
Voorts kan de redenering dat de schipper schuld heeft aan het ongeval omdat hij geen toestemming heeft gevraagd om in één brugopening achter de A de brug te mogen passeren, niet leiden tot disculpatie van verdachte. De regel dat schippers toestemming moeten vragen is niet formeel vastgelegd. Voorts is die regel, zo blijkt uit verklaringen, nimmer aan de scheepvaart in het algemeen of schippers op het Kanaal van Gent naar Terneuzen bekend gemaakt. Verdachte kan zich derhalve niet met vrucht beroepen op (mede)schuld bij de schipper met verwijzing naar deze gedragsregel.
Beide hiervoor genoemde omstandigheden ontslaan immers verdachte niet van de verplichting alle redelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om de veiligheid te waarborgen.
Gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van afstand en snelheid en het tonnage van de duweenheid concludeert de politierechter dat het voor de schipper op het moment dat de brug in beweging kwam niet meer mogelijk was het vaartuig tijdig te stoppen. Tot deze conclusie was verdachte, gezien zijn langdurige ervaring, stellig ook gekomen ingeval hij naar buiten zou hebben gekeken.
Dat hij dat heeft nagelaten is naar het oordeel van de politierechter de kern van het verwijt dat verdachte treft. Het is derhalve aan zijn schuld te wijten dat het ernstig ongeval, met zwaar lichamelijk letsel voor (naam schipper L) tot gevolg, heeft plaatsgevonden.
Bewezenverklaring
Op grond van het hetgeen hiervoor onder 'Bewijsoverwegingen' is gesteld acht de politierechter wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:[GDM5]:
hij op 20 augustus 2002, in de gemeente Terneuzen, in de uitoefening van het ambt van brugwachter, in dienst van Rijkswaterstaat Scheepvaartdienst Westerschelde aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig, zonder de schipper van de duweenheid, bestaande uit de duwboot "L" en de duwbak "M", daarvan te (laten) verwittigen, de brug over het Kanaal van Gent naar Terneuzen te Sluiskil voor de scheepvaart heeft gesloten op het moment dat die duweenheid (welke een lengte had van ongeveer 132 meter en was geladen met 3634,765 ton nafta) die brug op zodanige afstand was genaderd, dat dat vaartuig niet meer tijdig tot stoppen kon worden gebracht, waardoor die duweenheid met die (nagenoeg) gesloten brug in aanvaring is gekomen, en waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat de schipper van die duweenheid, te weten (naam schipper L), zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfraktuur, heeft bekomen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
De politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen-verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Aan zijn schuld te wijten zijn dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt, terwijl het misdrijf is gepleegd in de uitoefening van zijn ambt.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de politierechter rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de politierechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft als brugwachter te Sluiskil de brug aldaar in beweging gezet zonder zich voldoende ervan te overtuigen dat hij dat op een voor het scheepvaartverkeer veilige wijze kon doen. De kwade kans dat daardoor een ongeval zou gebeuren heeft zich voorgedaan; de duweenheid L met de bak M voer immers tegen de dichtdraaiende brug, waarbij de schipper van die duweenheid, (naam schipper L), ernstig letsel heeft opgelopen. Thans, ruim 20 maanden na het ongeval, ondervindt het slachtoffer nog steeds hinder in zijn functioneren en zijn werkzaamheden tengevolge van het bij het ongeval opgelopen letsel.
Naast het bij de heer (naam schipper L) veroorzaakte letsel heeft verdachte door zijn onachtzaamheid en onvoorzichtigheid een zeer aanzienlijk risico voor de omgeving gecreëerd. De bij de aanvaring betrokken duwbak was geladen met nafta. Indien door de aanvaring een explosie zou hebben plaatsgevonden had zich een ramp kunnen voltrekken en zouden er doden te betreuren zijn geweest.
De schipper heeft verklaard dat door de op hem afkomende stempels van de brug een verlammende angst over hem kwam. Desondanks is hij op zijn post gebleven en heeft hij de duweenheid met zijn riskante lading zodanig door de brugopening weten te varen dat de gevolgen beperkt zijn gebleven. Deze te waarderen houding getuigt van verantwoordelijkheidsgevoel doch is ten koste gegaan van zijn gezondheid.
Onder 'Bewijsoverwegingen' is reeds overwogen dat verdachte het veroorzaken van het ongeval ernstig kan worden verweten. Hij had immers zonder enige moeite zijn taak op juiste wijze invulling kunnen geven waardoor dit ernstige ongeval zou zijn voorkomen. Gelet op de ernst van het ongeval is in beginsel een vrijheidsbenemende straf, dan wel een werkstraf van substantiële duur op zijn plaats.
Daar staat tegenover dat verdachte zijn werk al lange tijd uitvoerde en dat van eerdere verzuimen niet is gebleken.
Voorts komt betekenis toe aan de vaststelling dat verdachte zijn werk moest verrichten zonder de mogelijkheid tot directe communicatie met de schippers van vaartuigen op het Kanaal van Gent naar Terneuzen, een druk bevaren route. Hoewel de wenselijkheid van directe communicatie in plaats van de gebruikelijke werkwijze van contact via de Havendienst Terneuzen buiten het bestek van deze procedure valt en derhalve onbesproken kan blijven, acht de politierechter het aannemelijk dat de mogelijkheid tot directe communicatie in situaties als de onderhavige bijdraagt aan een veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer.
Hoewel het ontbreken van de directe communicatie-mogelijkheid in deze zaak niet kan leiden tot disculpatie of beperking van verdachtes strafrechtelijke aansprakelijkheid, zal de politierechter met deze omstandigheid rekening houden bij het bepalen van de strafmaat.
De politierechter heeft moeten vaststellen dat verdachte zijn werkzaamheden als brugwachter is gaan verrichten na een beperkte opleiding in de praktijk, en zonder dat schriftelijk vastgelegde procedures of veiligheidsvoorschriften zijn uitgereikt. Gedragsregels die kennelijk worden gehanteerd zijn niet gedocumenteerd, althans zij stonden niet aan verdachte ter beschikking. Gezien het gevaarzettend karakter van de werkzaamheden wekt het verwondering dat geformaliseerde regels en richtlijnen ontbreken en dat de werkwijze geheel aan de individuele brugwachter is overgelaten.
Van een werkgever moet toch worden verwacht dat deze zich inspant om zijn werknemer te behoeden voor misverstanden en fouten als hier aan de orde. Het verbinden van de activiteiten aan een vast protocol ligt dan voor de hand. Te denken valt dan aan een voorschrift dat de brug slechts in beweging wordt gebracht na een directe visuele controle van de nabije scheepsbewegingen en van de afstand volgens de radar, en na kennisgeving van het voornemen tot openen of sluiten via de marifoon aan alle schepen.
De politierechter heeft tijdens de schouw waargenomen dat inmiddels de op handen zijnde sluiting van de brug door de brugwachter via de Havendienst Terneuzen aan het scheepvaartverkeer wordt doorgegeven.
De politierechter is van oordeel dat ondanks de te wensen overlatende communicatie-mogelijkheid bij dreigende calamiteiten en ondanks het ontbreken van duidelijke en schriftelijk vastgelegde instructies dan wel een protocol, het verwijt van het ongeval verdachte treft. In de hiervoor genoemde omstandigheden ziet de politierechter echter aanleiding de gevorderde straf te matigen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de politierechter, naast hetgeen verdachte en zijn raadsman daaromtrent hebben verklaard, mede gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 18 maart 2004. Uit dat uittreksel volgt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De politierechter weegt dat in het voordeel van verdachte mee bij de bepaling van de strafmaat.
Verder houdt de politierechter bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met het gegeven dat verdachte al lange tijd in onzekerheid verkeert over de afloop van de zaak. Die onzekerheid drukte en drukt meer dan gemiddeld op deze verdachte door de publiciteit die aan deze zaak is besteed.
Die publiciteit is met name door derden, die geen direct belang hebben bij de uitkomst van deze zaak, bevorderd. Dit heeft voor verdachte nadelige gevolgen gehad. De politierechter zal om die reden de op te leggen straf matigen.
De aandacht voor deze zaak binnen de organisatie waarin verdachte werkzaam is alsmede het gegeven dat de procedure bij sluiting van de brug is verbeterd maken dat het risico dat zich opnieuw een soortgelijk ongeval zal voordoen beperkt is.
Voorts is aannemelijk dat verdachte door deze zaak en de gevolgen daarvan zodanig doordrongen is van zijn verantwoordelijkheid als brugwachter en de risico's die de uitoefening van dat ambt met zich meebrengt dat de kans op herhaling praktisch uit te sluiten is. Een voorwaardelijke straf, die doorgaans wordt opgelegd uit oogpunt van algemene of speciale preventie, is derhalve in deze zaak noodzakelijk noch passend.
Gelet op het voorgaande is de politierechter van oordeel dat aan verdachte, ondanks de ernstige gevolgen voor de schipper en de grote (financiële) gevolgen voor anderen, een beperkte straf dient te worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De politierechter heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 308 en 309 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De politierechter beslist als volgt.
Hij verklaart bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Hij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Hij bepaalt dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Hij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Hij veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van 500 Euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.J.A. van Unnik, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.J.J. Schols, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van de politierechter van 3 mei 2004.
[GDM1]Als het een raadsvrouw is: 'raadsman' in 'raadsvrouw' wijzigen door bovenaan het document te gaan staan met de cursor en 'Bewerken' en 'Vervangen' toepassen.
[GDM2]Zie raadsman.
[GDM3]hier inlezen: de COMPAS tekst
[GDM4]hier inlezen de COMPAS tekst.
[GDM5]Invoegen tekst COMPAS