2.6. Eiseres heeft – voor het eerst bij brief van 14 september 2000 – het ziekenhuis aansprake-lijk gesteld voor de door foutief medisch handelen geleden en nog te lijden schade. Eiseres en (de verzekeraar van) het ziekenhuis hebben gezamenlijk de orthopaedisch chirurgen (namen chirurgen) te Rotterdam verzocht een onderzoek in te stellen. In hun rapport, gedateerd 21 juni 2002, stellen zij onder meer:
“(…)
De stand van de fractuur was op 12-2-2000 zondermeer acceptabel. Er was toen sprake van een knik-stand van 18°.
(…)
De stand van de fractuur toont op de rontgenfoto van 2-3-2000 een knikstand van 27°. De stand is op deze rontgenfoto duidelijk verslechterd. Hoewel in de literatuur geen absolute grens wordt aangegeven t.a.v. het aantal graden dislocatie, zouden de meeste behandelaars op grond van deze standsverslechte-ring de indicatie stellen om de stand te verbeteren, of door een poging tot repositie of door een operatie-ve behandeling in de zin van een osteosynthese.
(…)
De stand van de fractuur op 3 maart 2000 was niet wezenlijk anders dan de stand op 2 maart 2000. Ge-zien het feit dat op de foto van 30 maart de knikstand 27° bedroeg. Het verschil tussen de beide foto’s is 2°, deze 2° kunnen zelfs nog een schijnbaar verschil zijn indien er sprake is van een klein rotatieverschil tijdens het maken van de rontgenopname. De stand van de fractuur was op 2 maart 2000 reeds niet ac-ceptabel en was dat nog steeds op 3 maart 2000.
(…)
Het is gebruikelijk om bij pijnklachten tijdens gipsimmobilisatie het gips te openen en het gips te ver-vangen. De beslissing om al dan geen rontgenfoto te maken is arbitrair, doch deze beslissing dient wel genomen te worden door de behandelend medicus en niet door de gipsmeester.
(…)
Bij het doormaken van een radiusschachtfractuur bestaat altijd een zekere kans op het ontstaan van een functiebeperking met name wat betreft de pronatie en supinatie. De kans op een functiebeperking is evenredig met de mate van dislocatie waarin de fractuur consolideert. Wanneer de onderarm was gecon-solideerd met een knikstand van 13° zoals dat te zien was op de rontgenfoto van 17 februari 2000, was de kans op een functiebeperking kleiner dan wanneer de radius is geconsolideerd met een knikstand van 30°. De kans op een restloos herstel was op 2 maart voor de gipswisseling niet 100%, maar wel groter dan na de gipswisseling op 2 maart 2000. De gipswisseling op 3 maart heeft niet wezenlijk uitgemaakt op de stand waarin de radiusfractuur is geconsolideerd. Derhalve kan gesteld worden dat de gipswisse-ling op 3 maart niet van invloed is geweest op de kans op een restloos herstel respectievelijk functiebe-perking.
(…)
Indien de fractuur was geconsolideerd zonder beperkingen van de pro- en supinatie, zou het percentage blijvende functionele invaliditeit 0% zijn geweest. Van belang is op te merken dat ook bij consolidatie van een fraktura antebrachii in een goede stand, altijd de kans bestaat op een zekere beperking wat be-treft de pro- en supinatie. Het is niet wiskundig vast te stellen hoe groot het funktieverlies wat betreft pro- en supinatie zou zijn geweest, indien de onderarmfraktuur was geconsolideerd met een knikstand van 13°. Er zou sprake kunnen zijn van een volledig funktieherstel, doch er zou ook sprake kunnen zijn van een funktieverlies, zoals momenteel het geval is, omdat een en ander niet alleen samenhangt met de fraktuur, doch ook met de weken delenlaesie en met de mate waarin de betreffende patiënt in staat is te oefenen.
(...)
Momenteel kan gesproken worden van een eindtoestand in de genezing van het letsel. Het percentage blijvende functionele invaliditeit conform de AMA-gids (4-de druk) en conform de richtlijnen van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging bedraagt: 8% bovenste extremiteit en 3% bovenste extremiteit op basis van de pro- en supinatiebeperking conform figuur 35, pagina 41. In totaal komt dit neer op 11% functionele invaliditeit bovenste extremiteit.
(…)
Indien de onderarm primair in een betere stand was geconsolideerd, was er een grotere kans geweest dat zij een wat kleinere of misschien wel geen beperkingen zou hebben gehad ten aanzien van de pronatie en supinatie.
(…)
Het is niet met zekerheid te zeggen dat patiente een betere functie van de onderarm zou hebben gehad indien zij op 3 maart direct was geopereerd. De osteotomie van de radius in augustus 2000 heeft er voor gezorgd dat de radius in een zeer fraaie stand is geconsolideerd, doch de pronatie en supinatie is hier-door niet verbeterd. Het is niet met zekerheid te zeggen dat een geslaagde operatieve behandeling op 3 maart 2000 de huidige functiebeperking zou hebben voorkomen, maar de kans op een beter funktieher-stel zou wel groter zijn geweest, indien op 3 maart 2000 een oefenstabiele osteosynthese in een goede stand was bereikt.”