ECLI:NL:RBMID:2004:AP0788

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
212/2003
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid ziekenhuis voor letsel door medische fouten bij behandeling van fractuur

In deze zaak vorderde eiseres, een patiënte van Ziekenhuis Walcheren, een verklaring voor recht dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor de door haar ondervonden letselschade als gevolg van medische fouten. Eiseres had op 12 februari 2000 een scooterongeluk gehad, waarbij een radiusschachtfractuur in haar linkeronderarm was vastgesteld. Na de initiële behandeling en gipsimmobilisatie, werd op 2 maart 2000 het gips verwisseld zonder dat een chirurg geraadpleegd werd of een röntgenfoto gemaakt werd. De knikstand van de fractuur was toen toegenomen tot 27°, wat medisch ingrijpen vereiste. Eiseres stelde dat het ziekenhuis niet adequaat had gereageerd op de toename van de knikstand, wat leidde tot blijvende functiebeperkingen. Het ziekenhuis erkende dat er fouten waren gemaakt, maar betwistte het causale verband tussen deze fouten en de schade die eiseres had geleden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de fouten van het ziekenhuis de kans op een beter herstel hadden verminderd, het niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat deze fouten de directe oorzaak waren van de huidige functiebeperkingen van eiseres. De rechtbank stelde de kans op een beter herstel op 50% en verklaarde het ziekenhuis voor dat percentage aansprakelijk voor de schade. De vordering tot volledige aansprakelijkheid werd afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 28 april 2004 in de zaak van:
rolnr: 212/03
(eiseres),
wonende te Middelburg,
eiseres,
procureur: mr. M.R. Minekus,
tegen:
de stichting Ziekenhuis Walcheren,
gevestigd en kantoorhoudende te Vlissingen,
gedaagde,
procureur: mr. C.J. IJdema.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaarding;
- akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1. Eiseres is op 12 februari 2000 gevallen met haar scooter. Zij is vervoerd naar de afdeling Spoedeisende Hulp van Ziekenhuis Walcheren (hierna: het ziekenhuis). Daar werd (onder meer) een radiusschachtfractuur (breuk van het spaakbeen) met enige dislocatie in de linker-onderarm geconstateerd. De breuk werd gereponeerd en met een gipsspalk geïmmobiliseerd; ter controle werd daarna een röntgenfoto gemaakt. De stand van de fractuur was toen accepta-bel.
2.2. Op 17 februari 2000 vond controle plaats door een algemeen chirurg van het ziekenhuis. Er is opnieuw een röntgenfoto gemaakt. Ook toen was de stand van de fractuur acceptabel (knikstand van 13°).
2.3. Op 2 maart 2000 werd het gips verwisseld; daarna is weer een röntgenfoto gemaakt. De radioloog schrijft over die foto:
“Na nieuw gips ongewijzigde stand proximale radiusfractuur. Minieme ventraal angulatie.”
De knikstand was toen 27°.
2.4. Op 3 maart 2000 is – na pijnklachten van eiseres – opnieuw het gips verwisseld. Er is toen geen chirurg geconsulteerd en geen röntgenfoto gemaakt. Op 30 maart 2000 vond een contro-le plaats door de algemeen chirurg en werd een röntgenfoto gemaakt. De chirurg schreef het dragen van een afneembare spalk (brace) voor. Bij een volgende controle op 27 april 2000 werd wederom een röntgenfoto gemaakt. De knikstand was niet afgenomen.
2.5. Eiseres heeft zich daarna gewend tot het Academisch Ziekenhuis Rotterdam. Op 9 augus-tus 2000 is aldaar een osteotomie verricht: het bot is in een goede stand gezet. Bewegingsbe-perkingen in de onderarm (met name ten aanzien van de draaiing van de hand, de zgn. prona-tie en supinatie) zijn daarna gebleven.
2.6. Eiseres heeft – voor het eerst bij brief van 14 september 2000 – het ziekenhuis aansprake-lijk gesteld voor de door foutief medisch handelen geleden en nog te lijden schade. Eiseres en (de verzekeraar van) het ziekenhuis hebben gezamenlijk de orthopaedisch chirurgen (namen chirurgen) te Rotterdam verzocht een onderzoek in te stellen. In hun rapport, gedateerd 21 juni 2002, stellen zij onder meer:
“(…)
De stand van de fractuur was op 12-2-2000 zondermeer acceptabel. Er was toen sprake van een knik-stand van 18°.
(…)
De stand van de fractuur toont op de rontgenfoto van 2-3-2000 een knikstand van 27°. De stand is op deze rontgenfoto duidelijk verslechterd. Hoewel in de literatuur geen absolute grens wordt aangegeven t.a.v. het aantal graden dislocatie, zouden de meeste behandelaars op grond van deze standsverslechte-ring de indicatie stellen om de stand te verbeteren, of door een poging tot repositie of door een operatie-ve behandeling in de zin van een osteosynthese.
(…)
De stand van de fractuur op 3 maart 2000 was niet wezenlijk anders dan de stand op 2 maart 2000. Ge-zien het feit dat op de foto van 30 maart de knikstand 27° bedroeg. Het verschil tussen de beide foto’s is 2°, deze 2° kunnen zelfs nog een schijnbaar verschil zijn indien er sprake is van een klein rotatieverschil tijdens het maken van de rontgenopname. De stand van de fractuur was op 2 maart 2000 reeds niet ac-ceptabel en was dat nog steeds op 3 maart 2000.
(…)
Het is gebruikelijk om bij pijnklachten tijdens gipsimmobilisatie het gips te openen en het gips te ver-vangen. De beslissing om al dan geen rontgenfoto te maken is arbitrair, doch deze beslissing dient wel genomen te worden door de behandelend medicus en niet door de gipsmeester.
(…)
Bij het doormaken van een radiusschachtfractuur bestaat altijd een zekere kans op het ontstaan van een functiebeperking met name wat betreft de pronatie en supinatie. De kans op een functiebeperking is evenredig met de mate van dislocatie waarin de fractuur consolideert. Wanneer de onderarm was gecon-solideerd met een knikstand van 13° zoals dat te zien was op de rontgenfoto van 17 februari 2000, was de kans op een functiebeperking kleiner dan wanneer de radius is geconsolideerd met een knikstand van 30°. De kans op een restloos herstel was op 2 maart voor de gipswisseling niet 100%, maar wel groter dan na de gipswisseling op 2 maart 2000. De gipswisseling op 3 maart heeft niet wezenlijk uitgemaakt op de stand waarin de radiusfractuur is geconsolideerd. Derhalve kan gesteld worden dat de gipswisse-ling op 3 maart niet van invloed is geweest op de kans op een restloos herstel respectievelijk functiebe-perking.
(…)
Indien de fractuur was geconsolideerd zonder beperkingen van de pro- en supinatie, zou het percentage blijvende functionele invaliditeit 0% zijn geweest. Van belang is op te merken dat ook bij consolidatie van een fraktura antebrachii in een goede stand, altijd de kans bestaat op een zekere beperking wat be-treft de pro- en supinatie. Het is niet wiskundig vast te stellen hoe groot het funktieverlies wat betreft pro- en supinatie zou zijn geweest, indien de onderarmfraktuur was geconsolideerd met een knikstand van 13°. Er zou sprake kunnen zijn van een volledig funktieherstel, doch er zou ook sprake kunnen zijn van een funktieverlies, zoals momenteel het geval is, omdat een en ander niet alleen samenhangt met de fraktuur, doch ook met de weken delenlaesie en met de mate waarin de betreffende patiënt in staat is te oefenen.
(...)
Momenteel kan gesproken worden van een eindtoestand in de genezing van het letsel. Het percentage blijvende functionele invaliditeit conform de AMA-gids (4-de druk) en conform de richtlijnen van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging bedraagt: 8% bovenste extremiteit en 3% bovenste extremiteit op basis van de pro- en supinatiebeperking conform figuur 35, pagina 41. In totaal komt dit neer op 11% functionele invaliditeit bovenste extremiteit.
(…)
Indien de onderarm primair in een betere stand was geconsolideerd, was er een grotere kans geweest dat zij een wat kleinere of misschien wel geen beperkingen zou hebben gehad ten aanzien van de pronatie en supinatie.
(…)
Het is niet met zekerheid te zeggen dat patiente een betere functie van de onderarm zou hebben gehad indien zij op 3 maart direct was geopereerd. De osteotomie van de radius in augustus 2000 heeft er voor gezorgd dat de radius in een zeer fraaie stand is geconsolideerd, doch de pronatie en supinatie is hier-door niet verbeterd. Het is niet met zekerheid te zeggen dat een geslaagde operatieve behandeling op 3 maart 2000 de huidige functiebeperking zou hebben voorkomen, maar de kans op een beter funktieher-stel zou wel groter zijn geweest, indien op 3 maart 2000 een oefenstabiele osteosynthese in een goede stand was bereikt.”
3. Het geschil
3.1. Eiseres vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (a) voor recht verklaart dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor het eiseres bekomen letsel en de func-tiebeperkingen en gehouden is de door eiseres dientengevolge geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, volledig te vergoeden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regelen der wet, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande op 2 maart 2000, althans de dag(en) dat eiseres de schade heeft geleden of nog zal lijden, althans met ingang van 22 april 2003 tot de dag der algehele voldoening, (b) het ziekenhuis veroordeelt om bij wijze van voorschot aan eiseres te betalen een som van € 10.000,--, zijnde een deel van de geleden schade, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, en (c) het ziekenhuis veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2. Zij stelt dat het ziekenhuis diverse medische fouten heeft gemaakt: op 2 maart 2000 is ten onrechte niet tot medisch ingrijpen besloten, op 3 maart 2000 is zonder overleg met de chi-rurg gips verwisseld en is geen röntgenfoto gemaakt, en op 30 maart 2000 en op 27 april 2000 is (steeds ten onrechte) niet tot operatief ingrijpen beslist. De knikstand was op 17 februari 2000 nog acceptabel, op 2 maart 2000 niet meer. Dat laatste hebben arts noch radioloog on-derkend. Eiseres stelt dat bij de gipswisseling op 2 maart 2000 haar arm ruw werd gedraaid, waarna zij direct pijn ondervond; aldus is onzorgvuldig gehandeld en is het spaakbeen op-nieuw gebroken, althans is de knikstand toegenomen. Was dat niet gebeurd, dan wel had toen een – zonder operatief ingrijpen mogelijke – repositie plaatgevonden, dan was de operatieve ingreep in augustus 2000 niet nodig geweest en was restloos herstel mogelijk geweest. Eiseres acht causaal verband tussen de fouten van het ziekenhuis en de schade – de thans door haar ondervonden bewegingsbeperkingen – aanwezig. Zo al niet protocollen zijn geschonden – en daarmee het causale verband is gegeven –, geldt in elk geval dat het ziekenhuis normen (ter zake het maken van röntgenfoto’s en de beoordeling daarvan) heeft geschonden, welke nor-men zijn gegeven om toename van een knikstand te onderkennen. Juist een dergelijke toena-me heeft plaatsvonden waardoor schade is ontstaan. Alsdan dient het causale verband tussen de normschending en die schade te worden aangenomen, tenzij het ziekenhuis stelt en bewijst dat de schade ook zonder de gestelde normschending zou zijn ontstaan (de omkeringsregel).
Eiseres meent dat geen plaats is voor proportionele schadeverdeling. In elk geval meent zij dat de schade – gelet op de vele fouten aan die zijde – integraal door het ziekenhuis dient te worden gedragen. Eiseres heeft een schadestaat, gedateerd 2 december 2002, overgelegd.
3.3. Het ziekenhuis erkent dat fouten zijn gemaakt; met name is op 2 maart 2000 en bij con-troles daarna de niet acceptabele knikstand niet onderkend en als gevolg daarvan een onjuiste behandelmethode gekozen. Zij betwist dat de gewijzigde knikstand op 2 maart 2000 het ge-volg is geweest van de wijze van gipswisseling – waarvoor geen protocol bestaat – op die dag; de fractuur was toen, drie weken na het ongeval, al zodanig aangegroeid dat een hand-matige wijziging van de knikstand niet mogelijk was. Zij stelt voorts dat de gewijzigde knik-stand op 2 maart 2000 was toen, was zij onderkend, slechts operatief te herstellen; een on-bloedige repositie was niet mogelijk geweest.
Het ziekenhuis stelt dat ook zonder die fouten de kans op de thans bestaande functiebeperkin-gen aanwezig was. Zij acht zich dan ook slechts aansprakelijk voor het verlies, door het te laat onderkennen van de toegenomen knikstand, van de kans op volledig herstel – welke nimmer, ook niet als op 2 maart 2000 juist was gehandeld, 100% is geweest. Het ziekenhuis heeft in dat kader bij voorschotten reeds € 7.722,-- aan schadevergoeding betaald. Zij acht het niet re-delijk de kans op een beter herstel hoger te stellen dan 50%.
Nu het causale verband tussen de door eiseres gestelde schade en de fouten van het ziekenhuis uiterst onzeker is, is de door eiseres genoemde omkeringsregel niet van toepassing.
Het ziekenhuis betwist het door de deskundigen vastgestelde percentage functionele invalidi-teit van eiseres. Tenslotte betwist het ziekenhuis een aantal posten op de door eiseres overge-legde schadestaat.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Tussen partijen staat vast dat er na de repositie op 12 februari 2000 een knikstand in de fractuur in de linkeronderarm van eiseres bestond van 13°, dat op 2 maart 2000 die knikstand was toegenomen tot 27°, dat medisch ingrijpen toen noodzakelijk was en dat het ziekenhuis dat ten onrechte niet heeft gedaan. Vast staat ook dat in augustus 2000 de fractuur operatief alsnog in een goede stand is gezet. Tenslotte staat vast dat door partijen gezamenlijk benoem-de deskundigen onderzoek hebben gedaan en dat van de juistheid van de conclusies van die deskundigen kan worden uitgegaan.
4.2. De deskundigen hebben als hun oordeel weergegeven dat ook bij consolidatie van een fraktura antebrachii (zoals de onderhavige) in een goede stand, de kans bestaat op een zekere beperking wat betreft de pro- en supinatie. Zij stellen voorts dat het niet wiskundig is vast te stellen hoe groot het functieverlies wat betreft pro- en supinatie zou zijn geweest, indien de onderarmfractuur was geconsolideerd met een knikstand van 13° (de stand van 17 februari 2000); er had dan sprake geweest kunnen zijn van een volledig functieherstel, doch ook van een functieverlies zoals momenteel het geval is. Voorts stellen zij dat niet met zekerheid is te zeggen dat een geslaagde operatieve behandeling op 3 maart 2000 de huidige functiebeper-king zou hebben voorkomen. Op grond van dit oordeel stelt de rechtbank vast dat van de thans bij eiseres bestaande functiebeperkingen niet met zekerheid kan worden gezegd dat zij het gevolg zijn van de fouten van het ziekenhuis, en dan met name van het niet onderkennen van de toename van de knikstand op 2 maart 2000 en het, als gevolg daarvan, niet adequaat medisch reageren op die toename. Gelet op het oordeel van de deskundigen is dat niet anders, als zou komen vast te staan dat de toegenomen knikstand het gevolg is geweest van onzorg-vuldig handelen door het ziekenhuis bij de gipswisseling op 2 maart 2000, zoals door eiseres gesteld. De deskundigen stellen immers dat de gewijzigde knikstand weliswaar de kans op volledig herstel (negatief) heeft beïnvloed, doch dat voorafgaand aan de wijziging van de knikstand volledig herstel ook onzeker was. Zij stellen immers dat de kans op een restloos herstel op 2 maart voor de gipswisseling niet 100% was.
4.3. Derhalve is onzeker of de fouten van het ziekenhuis de oorzaak zijn van de door eiseres thans ondervonden functiebeperkingen. Evenwel kan evenmin worden vastgesteld dat er tus-sen die fouten en de beperkingen geen causaal verband is. Gelet op de aard van deze onzeker-heid is bewijslevering niet aan de orde. Vast staat wel dat de door het ziekenhuis gemaakte fouten – en dan met name de miskenning van de toename van de knikstand op 2 maart 2000 en het niet adequaat op die toegenomen knikstand reageren – de kans op een beter behande-lingsresultaat, en mogelijk een restloos herstel, verloren hebben doen gaan. De deskundigen zeggen uitdrukkelijk dat de kans op een beter functieherstel groter zou zijn geweest, indien op 3 maart 2000 een oefenstabiele osteosynthese in een goede stand was bereikt. Aldus is het zie-kenhuis aansprakelijk voor een deel van de schade, geleden doordat de functiebeperkingen zijn opgetreden. De omvang van dat deel hangt af van de grootte van de kans op beter functie-herstel, dat door het handelen van het ziekenhuis verloren is gedaan.
4.4. De bepaling van de grootte van bedoelde kans dient naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid plaats te vinden. De deskundigen hebben daarover niets aangegeven. Eiseres stelt die grootte op 100%, het ziekenhuis acht het niet redelijk deze hoger dan 50% te stellen. De deskundigen hebben aangegeven dat er bij een fractuur als die welke eiseres heeft opgelopen altijd een zekere kans bestaat op functiebeperkingen als thans door haar ondervonden. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om de grootte van de door het handelen van het ziekenhuis verlo-ren gegane kans op beter herstel niet op 100% te stellen. Dat het ziekenhuis meer dan één fout heeft gemaakt doet daaraan niet af, nu voor het verlies van de kans op beter herstel alleen de niet tijdige onderkenning van de toegenomen knikstand van belang is; de deskundigen hebben aangegeven dat de fouten gemaakt rondom de gipswisseling van 3 maart 2000 op dat verlies niet van invloed zijn geweest. In de lijn van het oordeel van de deskundigen – die stellen dat de kans op een functiebeperking evenredig is met de mate van dislocatie waarin de fractuur consolideert – en in aanmerking nemend de aanvankelijke knikstand en de – niet onderkende en geconsolideerde – gewijzigde knikstand stelt de rechtbank, oordelend naar redelijkheid, de kans op een beter herstel op 50%. Zulks betekent dat het ziekenhuis voor 50% van de door eiseres ten gevolge van de opgetreden functiebeperkingen geleden en nog te lijden schade aansprakelijk is.
4.5. Vast staat dat eiseres schade heeft geleden; voorshands is ook voldoende aannemelijk dat die schade hoger is dan de reeds door het ziekenhuis – bij wijze van voorschotten – betaalde bedragen. Dat is voldoende voor toewijzing van de gevorderde verwijzing naar een schade-staatprocedure. In die procedure zullen vervolgens de reeds nu door partijen opgeworpen vra-gen over de mate van functionele invaliditeit van eiseres ten gevolge van de opgetreden func-tiebeperkingen, over de daadwerkelijk ten gevolge van die beperkingen geleden en nog te lij-den schade en over de hoogte van de bedragen die met vergoeding daarvan zijn gemoeid, aan de orde kunnen komen. De gevorderde verklaring voor recht en verwijzing naar een schade-staatprocedure wordt op de wijze als hierboven aangegeven toegewezen. De vordering voor recht te verklaren dat het ziekenhuis (ook) aansprakelijk is voor het eiseres bekomen letsel, wijst de rechtbank af. Enig ander letsel dan de hiervoor genoemde functiebeperkingen, dat het gevolg is van enig handelen van het ziekenhuis is gesteld noch gebleken.
4.6. Gelet op al het bovenstaande, voorts op de betwisting door het ziekenhuis van een aantal door eiseres opgevoerde schadeposten en in aanmerking nemend dat het ziekenhuis inmiddels een bedrag van € 7.722,-- aan voorschotten aan eiseres heeft uitgekeerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om vooruitlopend op de schadestaatprocedure het ziekenhuis reeds nu tot be-taling van (nog) een voorschot te veroordelen. De vordering wordt op dat punt afgewezen.
4.7. In de omstandigheid dat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, zodanig dat elke partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart voor recht dat het ziekenhuis voor 50% aansprakelijk is voor de eiseres bekomen functiebeperkingen en gehouden is de door eiseres dientengevolge geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, voor 50% te vergoeden, welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de regelen der wet, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande op de dag(en) dat eiseres de schade heeft geleden of nog zal lijden tot de dag der algehele voldoening;
- compenseert de proceskosten zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 28 april 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.