ECLI:NL:RBMID:2004:AP3638

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
8/2004
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.P. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig deskundigenbericht in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 9 juni 2004 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin de verzoekster, de Stichting Proceskostenfonds Misbruikte Kinderen Foster Parents Plan, een voorlopig deskundigenbericht wilde laten opstellen. De verzoekster had aanvankelijk dr. P.R.J. Hoebink voorgesteld als deskundige, maar wijzigde haar verzoek ter zitting en stelde voor om drs. A.M. van Osch, registeraccountant, te benoemen. De verweerders, waaronder de Stichting Foster Parents Plan Nederland, hebben het verzoek bestreden op verschillende gronden, waaronder onbevoegdheid van de rechtbank en onduidelijkheid van het verzoek. De rechtbank overwoog dat het verzoek niet voldoende concreet was en dat er geen duidelijke feiten waren gepresenteerd die de benoeming van een deskundige rechtvaardigden. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoek een herhaling was van eerdere procedures waarin verzoekster in het ongelijk was gesteld. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet voldeed aan de wettelijke eisen en wees het af. Tevens werd verzoekster veroordeeld in de kosten van de procedure, begroot op € 780,- aan salaris van de procureur.

Uitspraak

Rechtbank Middelburg
Sector civiel recht
Beschikking van 9 juni 2004 in de zaak van:
rek.nr. HA 8/2004
de stichting
Stichting Proceskostenfonds Misbruikte Kinderen Foster Parents Plan,
gevestigd te Yerseke,
verzoekster,
procureur: mr. J.G.G. Wilgers,
tegen:
1. (naam verweerder sub 1),
kantoorhoudende te Middelburg,
2. (naam verweerder sub 2),
kantoorhoudende te Amsterdam,
3. de stichting Stichting Foster Parents Plan Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
verweerders,
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. T.M. Kolle.
1. Het procesverloop
1.1. Verzoekster heeft bij verzoekschrift van 19 januari 2004, ter griffie ingekomen op 20 januari 2004, verzocht een voorlopig deskundigenbericht te bevelen omtrent de in het verzoekschrift geformuleerde vragen, met benoeming van de door verzoekster voorgestelde deskundigen. Verzoekster heeft op 29 januari 2004 een aangepast verzoekschrift ingediend, ter griffie ingekomen op 30 januari 2004.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft plaatsgevonden op vrijdag 26 maart 2004. Verzoekster heeft tijdens de mondelinge behandeling het verzoek gewijzigd als omschreven in de bij die behandeling overgelegde nota (met producties). Verweerders hebben tijdens de mondelinge behandeling een verweerschrift (met producties) overgelegd. Partijen hebben bij die gelegenheid voorts over en weer hun standpunten nader toegelicht.
2. Het verzoek en het verweer
2.1. Verzoekster stelt voornemens te zijn een rechtsvordering in te stellen tegen verweerders ter zake van een onrechtmatige daad, welke eruit bestaat dat verweerster sub 3 een vals bewijsmiddel heeft doen vervaardigen, verweerder sub 2 als advocaat willens en wetens het rechtsgevolg van een vals bewijsmiddel heeft doen inroepen en verweerder sub 1 als procureur willens en wetens het risico heeft aanvaard dat hij een vals bewijsmiddel heeft ingeroepen. Het bedoelde bewijsmiddel betreft een onderzoeksrapport dat door Consultants for Development Programmes B.V. (hierna: het CDB-rapport c.q. het CDB) is opgesteld onder andere met betrekking tot door verweerder sub 3 gedane bestedingen in Baranquilla (Colombia). Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster aangegeven tevens (een) procedure(s) in voorbereiding te hebben (tegen de Staat) die zou(den) moeten leiden tot ontbinding van verweerster sub 3.
2.2. Verzoekster wenste aanvankelijk de benoeming van dr. P.R.J. Hoebink om hem een voorlopig deskundigenbericht te laten uitbrengen omtrent het CDB-rapport.
Ter zitting heeft verzoekster haar verzoek gewijzigd onder overlegging van een daarop gerichte nota. Zij wenst in afwijking van het verzoekschrift thans de benoeming van de heer drs. A.M. van Osch, registeraccountant te Alphen aan den Rijn, tot deskundige teneinde hem een voorlopig deskundigenrapport c.q. een accountantsrapport te laten opstellen. Dr. Hoebink dient, volgens verzoekster, als daartoe benoemde deskundige daarna op basis van dit accountantsrapport de ontwikkelingsaspecten te bezien en daarover te rapporteren.
2.3. Verweerders hebben in hun verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek op de gronden: onbevoegdheid van deze rechtbank; onbepaaldheid en onduidelijkheid van het verzoek (fishing expedition); misbruik van bevoegdheid en misbruik van procesrecht. Daarnaast hebben verweerders bezwaar gemaakt tegen de voorgestelde deskundigen alsmede tegen de gevraagde verdeling van de kosten. Verweerders hebben ter onderbouwing het volgende gesteld. Het verzoek is onvoldoende concreet. Er zijn tussen partijen recentelijk meerdere procedures gevoerd. Daarbij is verzoekster telkens in het ongelijk gesteld. Op dit moment lopen tussen partijen nog verschillende procedures, waaronder twee bodemprocedures, een aanhangig bij de rechtbank Amsterdam en een bij de rechtbank Middelburg. Daarin heeft verzoekster aangevoerd dat het CDB-rapport vals is. Verzoekster heeft dat echter niet nader gemotiveerd. Enige onderbouwing of bewijs daarvan is niet gegeven c.q. geleverd.
Doordat verzoekster reeds in een aantal procedures in het ongelijk is gesteld, zijn tegen haar aanzienlijke kostenveroordelingen uitgesproken en voorts omvangrijke dwangsommen verbeurd. Aan de kostenveroordelingen wordt niet voldaan en ook met voldoening van de verbeurde dwangsommen is verzoekster in gebreke. Verzoekster is de facto failliet en biedt geen verhaal. Desalniettemin blijft verzoekster voortprocederen. In het onderhavige verzoek stelt verzoekster wederom dat het CDB-rapport vals is, doch laat na aan te geven waarop zij die stelling baseert. Deze herhaling van zetten dient geen ander doel dan verweerders in hun belangen te schaden.
3. De beoordeling
3.1. Ten aanzien van de door verweerders opgeworpen exceptie van onbevoegdheid overweegt de rechtbank als volgt. Dit verweer kan niet slagen. Ingevolge art. 262 aanhef en onder a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv.) is de rechtbank te Middelburg bevoegd van het verzoek kennis te nemen. Verzoekster is immers gevestigd te Yerseke. Irrelevant in dit verband is derhalve of verzoekster verweerder sub 1 in het verzoekschrift heeft opgenomen met het enige doel daarmee een forum te Middelburg te creëren. Dat op dit punt hier sprake zou zijn van misbruik van procesrecht is niet voldoende onderbouwd.
3.2. Een verzoek tot het bevelen van een voorlopig deskundigenbericht is toewijsbaar indien het ter zake dienend en voldoende concreet is en het verzoek feiten betreft die door middel van een deskundigenbericht mogen worden bewezen. Het verzoek is niet toewijsbaar indien zich feiten of omstandigheden voordoen op grond waarvan sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat kan het geval zijn wanneer verzoeker vanwege onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot het uitoefenen van die bevoegdheid kan worden toegelaten.
3.3. De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van de verweerders 1 en 2 afwijzen nu ten aanzien van bedoelde verweerders geen concrete feiten zijn gesteld welke toewijzing van het verzoek kunnen rechtvaardigen. Verzoekster heeft niet althans niet voldoende duidelijk gesteld welke actie zij tegen genoemde verweerders overweegt en op welke feiten en omstandigheden een dergelijke actie zou zijn gegrond. Op welke wijze een deskundigenonderzoek door een registeraccountant daaraan iets zou kunnen bijdragen is in het geheel niet aangegeven. Het verzoek ten aanzien van genoemde verweerders zal daarom worden afgewezen.
3.4. Vervolgens bespreekt de rechtbank het verzoek ten aanzien van verweerster sub 3. Verzoekster heeft gesteld dat het CDB-rapport vals is maar heeft verzuimd aan te geven op welke feiten of omstandigheden zij die stelling baseert. Zij heeft eveneens verzuimd aan te geven op welke punten het oordeel van de deskundige registeraccountant wordt gevraagd en wat een dergelijk rapport aan het kennelijke bezwaar van verzoekster tegen het CDB-rapport zou kunnen bijdragen. Hieruit volgt dat het verzoek onvoldoende concreet is en niet voldoet aan de vereisten van art. 203 Rv nu uit de stukken niet valt af te leiden welke feiten en omstandigheden verzoekster onderzocht en bewezen wil zien.
3.5. De rechtbank heeft uit de stellingen van partijen en uit de overgelegde stukken de indruk gekregen dat verzoekster het onderhavige verzoekschrift heeft ingediend als (zoveelste) actiemiddel in de richting van met name de verweerster sub 3. Dit blijkt uit het feit dat verzoekster slechts vaag en niet per (lopende c.q. aanhangig te maken) procedure heeft aangegeven wat zij met het thans aan de orde zijnde verzoek tot benoeming van een registeraccountant als deskundige beoogt.
3.6. Voor zover het verzoek de aanhangige procedures aangaat dient zo concreet mogelijk te worden aangegeven ten aanzien van welke relevante betwiste feiten of rechten het deskundigenonderzoek wordt gevraagd. Dat geldt te meer in dit geval nu de genoemde aanhangige procedures al geruime tijd lopen en kennelijk (vrijwel) l in staat van wijzen verkeren. Verzoekster verstrekt de vereiste duidelijkheid niet. Om voormelde redenen voldoet het verzoek niet aan de wettelijke eisen.
3.7. Voor zover het verzoek is gedaan met het oog op de (door derden) aanhangig te maken procedures tegen de Staat kan toewijzing niet volgen omdat het verzoek eerst ter elfder ure mede tegen de staat is gericht, welke niet de gelegenheid heeft gehad zich te verweren. Voorts geeft verzoekster niet aan omtrent welke precieze feiten en omstandigheden zij met het oog op bedoelde procedure opheldering c.q. bewijs wenst te verkrijgen. Een voorlopig deskundigenonderzoek is niet bedoeld om verzoekster daardoor in staat te stellen aan haar stelplicht te voldoen.
3.8. Tenslotte bespreekt de rechtbank de kwestie van de kosten (en het voorschot) van de deskundige. Volgens verzoeksters eigen stellingen is zij niet in staat (noch bereid) deze kosten voor haar rekening te nemen. Het uitgangspunt van de wet is dat dit aan de verzoeker is. De rechtbank zou in dit geval geen termen zien hiervan af te wijken. Ook om deze reden komt het verzoek niet voor toewijzing in aanmerking.
3.9. De afweging van belangen als hiervoor aangegeven dient derhalve in het voordeel van de verweerster sub 3 uit te vallen. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.
3.10. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding verzoekster als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure te veroordelen.
De beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt verzoekster in de kosten van het geding, aan de zijde van verweerders tot aan deze uitspraak, begroot op € 780,- aan salaris van de procureur;
Deze beschikking is gegeven door mr. E.P. Jansen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.