ECLI:NL:RBMID:2004:AR1110

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
9 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-1139
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.J.R.P. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in arbeidsovereenkomst tussen schepeling en werkgever

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Middelburg op 9 augustus 2004, ging het om een bevoegdheidsincident in een geschil tussen partij A, een schepeling, en partij B, zijn werkgever. Partij A had een vordering ingesteld op basis van een arbeidsovereenkomst die op 16 juni 2000 was aangegaan, waarin hij als kok aan boord van een schip werd tewerkgesteld. Op 8 augustus 2000 vond er een ongeval plaats tijdens zijn werkzaamheden, waardoor hij schade heeft geleden. Partij A hield partij B aansprakelijk voor deze schade, stellende dat partij B als werkgever onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen om het ongeval te voorkomen.

Partij B voerde aan dat de kantonrechter zich onbevoegd moest verklaren, omdat de vordering van partij A gebaseerd was op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat volgens artikel 450b van het Wetboek van Koophandel niet van toepassing zou zijn op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, aangezien partij A ten tijde van het ongeval een schepeling was aan boord van een schip. Partij A bestreed dit standpunt en stelde dat hij niet als schepeling kon worden aangemerkt, omdat de arbeidsovereenkomst niet was aangegaan met een zeewerkgever.

De kantonrechter oordeelde dat de vraag of partij A als schepeling moest worden aangemerkt, in het midden kon blijven. De rechter concludeerde dat uit de dagvaarding duidelijk bleek dat partij A partij B aansprakelijk hield voor de schade, omdat deze als werkgever had nagelaten een veilige werkomgeving te creëren. Hierdoor was de vordering feitelijk gerelateerd aan een arbeidsovereenkomst, wat de bevoegdheid van de kantonrechter bevestigde.

De kantonrechter wees de incidentele vordering van partij B af en veroordeelde deze in de kosten van het incident. Tevens verleende de kantonrechter partij B verlof om in vrijwaring te dagvaarden tegen de eigenaar van het schip en de bijbehorende verzekeraars. De zaak werd vervolgens naar de rolzitting van 6 september 2004 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

Rolnr: 04-1139
Uitspraak: 9 augustus 2004
Rechtbank Middelburg
Sector kanton - zitting te Middelburg
V O N N I S
in de zaak van:
[partij A]
wonende te [woonplaats partij A],
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
verder te noemen: [partij A],
verschenen bij R. Duym,
t e g e n :
de besloten vennootschap [partij B],
gevestigd te [vestigingsplaats partij B],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
verder te noemen: [partij B],
gemachtigde: R.Duym.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 5 maart 2004,
- conclusies inzake bevoegdheidsincident,
- conclusies inzake vrijwaringsincident.
de beoordeling van de zaak
in het incident terzake de bevoegdheid:
1. In de hoofdzaak heeft [partij A] een vordering ingesteld op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst die partijen op 16 juni 2000 zijn aangegaan. Artikel 1 van deze overeenkomst houdt in dat [partij A] tewerk werd gesteld in de functie van Kok en dat de verplichtingen uit die arbeidsovereenkomst dienden te worden uitgevoerd aan boord van het aan [derde B.V.] toebehorende motor-schip "[schip 1]".
2. Volgens [partij A] verrichtte hij werkzaamheden op het schip "[schip 2]", eveneens eigendom van [derde B.V.], en is hem op 8 augustus 2000 tijdens het verrichten van zijn werkzaamheden als kok aan boord van dat schip een ongeval overkomen waarvan hij schade heeft geleden. In hoofdzaak vordert [partij A] een verklaring voor recht dat [partij B] aansprakelijk is voor deze schade en veroordeling van [gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident] tot vergoeding van die schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
3. In het incident vordert [partij B] dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren, omdat de vordering van [partij A] gebaseerd is op artikel 7: 658 Burgerlijk Wetboek, welke artikel op grond van art. 450b van het Wetboek van Koophandel niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, nu [partij A] ten tijde van het ongeval een schepeling was aan boord van een schip.
[partij A]] heeft dit standpunt bestreden. Volgens hem kan hij niet als schepeling in de zin van het Wetboek van Koophandel worden beschouwd, nu de arbeidsovereenkomst er niet een is die is aangegaan met een zeewerkgever. [partij B] is immers geen zeewerkgever maar een werkgever die personeel uitzendt.
4. De kantonrechter overweegt dat de vraag of [partij A] al dan niet aangemerkt moet worden als een schepeling voor wat betreft de bevoegdheid van de kantonrechter in het midden kan blijven.
Uit de dagvaarding is duidelijk dat [partij A] [partij B] voor de betreffende schade aansprakelijk houdt omdat zij als werkgever onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen om het betreffende ongeval te voorkomen, zodat de vordering feitelijk als grondslag heeft dat [partij B] in strijd met haar rechtsplicht als een goed werkgever heeft nagelaten een voldoende veilige arbeidssituatie te scheppen, waardoor schade is ontstaan. Daarmee is de vordering er een betrekkelijk tot een arbeidsovereenkomst en is de Kantonrechter bevoegd.
5. [partij B] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident te worden veroordeeld.
in het vrijwaringsincident:
6. [partij B] heeft voor het geval de kantonrechter zich bevoegd zou verklaren gevorderd om in vrijwaring te mogen oproepen [derde B.V.], de eigenaar/manager van het schip waarop [partij A] tijdens het ongeval werkzaam was alsmede de nader te noemen P & I verzekeraar(s) van [derde B.V.]
[partij A] heeft zich met betrekking tot deze incidentele vordering gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
7. De kantonrechter acht de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring van [derde B.V.] en genoemde verzekeraar (s) niet onrechtmatig of ongegrond, zodat deze kan worden toegewezen.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
in het bevoegdheidsincident:
wijst de incidentele vordering af;
veroordeelt [partij B] in de kosten van het incident welke tot aan dit moment aan de zijde van [eisende partij in de hoofdzaak, gedaagde partij in het incident] worden begroot op € 250,-- wegens gemachtigdensalaris;
in het vrijwaringsincident:
verleent [partij B] verlof om in vrijwaring te doen dagvaarden [derde B.V.], gevestigd te Koedijk, kantoorhoudende te [adres derde B.V.] en de nader te noemen P & I verzekeraar(s) van [derde B.V.]
in de hoofdzaak en het vrijwaringsincident:
verwijst deze zaak naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank van 6 september 2004 opdat [derde B.V.] en de nader te noemen P & I verzekeraar(s) van [derde B.V.] in vrijwaring kunnen worden gedagvaard en opdat [partij B] in de hoofdzaak kan concluderen van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.