ECLI:NL:RBMID:2004:AR1110
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.J.R.P. Verhoeven
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheidsincident in arbeidsovereenkomst tussen schepeling en werkgever
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Middelburg op 9 augustus 2004, ging het om een bevoegdheidsincident in een geschil tussen partij A, een schepeling, en partij B, zijn werkgever. Partij A had een vordering ingesteld op basis van een arbeidsovereenkomst die op 16 juni 2000 was aangegaan, waarin hij als kok aan boord van een schip werd tewerkgesteld. Op 8 augustus 2000 vond er een ongeval plaats tijdens zijn werkzaamheden, waardoor hij schade heeft geleden. Partij A hield partij B aansprakelijk voor deze schade, stellende dat partij B als werkgever onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen om het ongeval te voorkomen.
Partij B voerde aan dat de kantonrechter zich onbevoegd moest verklaren, omdat de vordering van partij A gebaseerd was op artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek, dat volgens artikel 450b van het Wetboek van Koophandel niet van toepassing zou zijn op de arbeidsovereenkomst tussen partijen, aangezien partij A ten tijde van het ongeval een schepeling was aan boord van een schip. Partij A bestreed dit standpunt en stelde dat hij niet als schepeling kon worden aangemerkt, omdat de arbeidsovereenkomst niet was aangegaan met een zeewerkgever.
De kantonrechter oordeelde dat de vraag of partij A als schepeling moest worden aangemerkt, in het midden kon blijven. De rechter concludeerde dat uit de dagvaarding duidelijk bleek dat partij A partij B aansprakelijk hield voor de schade, omdat deze als werkgever had nagelaten een veilige werkomgeving te creëren. Hierdoor was de vordering feitelijk gerelateerd aan een arbeidsovereenkomst, wat de bevoegdheid van de kantonrechter bevestigde.
De kantonrechter wees de incidentele vordering van partij B af en veroordeelde deze in de kosten van het incident. Tevens verleende de kantonrechter partij B verlof om in vrijwaring te dagvaarden tegen de eigenaar van het schip en de bijbehorende verzekeraars. De zaak werd vervolgens naar de rolzitting van 6 september 2004 verwezen voor verdere behandeling.