RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 27 oktober 2004 in de zaak van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Strandbelangenvereniging Valkenisse S.V.V. (hierna: SVV),
gevestigd te Valkenisse, gemeente Veere,
eiseres,
procureur: mr. J. Wouters,
de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting Stichting Strandexploitatie Walcheren (hierna: SSW),
gevestigd en kantoorhoudend te Domburg, gemeente Veere,
gedaagde
procureur: mr. J.M. de Jonge.
1. Het verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 28 januari 2004 is een comparitie van partijen bepaald. Partijen zijn – deugdelijk vertegenwoordigd – verschenen ter terechtzitting van 2 april 2004; hiervan is pro-ces-verbaal opgemaakt. Vervolgens zijn gewisseld:
- conclusie van repliek, houdende vermeerdering van eis;
- conclusie van dupliek.
2.1. SSW beheert vanaf 1999 de stranden langs de kust van Walcheren. In dat kader verhuurt zij staanplaatsen op het strand voor strandhuisjes, waaronder ongeveer 250 zgn. slaaphuisjes. Overeenkomstig haar statuten bestaat er een zgn. gebruikersadviesraad (hierna ook: GAR); art. 11 van de statuten bepaalt:
“1. Aan de stichting is een gebruikersadviesraad verbonden. De gebruikersadviesraad bestaat uit re-presentanten van particuliere en commerciële gebruikers dan wel belanghebbenden bij het strand.
2. De leden van de gebruikersadviesraad worden door het bestuur benoemd op voordracht van een aantal nader aan te wijzen organisaties. (…)
3. De gebruikersadviesraad brengt gevraagd en ongevraagd advies uit aan het bestuur aangaande de activiteiten van de stichting. Het bestuur van de stichting is verplicht advies aan te vragen terzake van de strategie van de stichting, het tarievenbeleid en structurele samenwerking dan wel fusie met andere organisaties. Het bestuur geeft een schriftelijke en gemotiveerde reactie op de opmerkingen vanuit de gebruikersadviesraad.
4. De gebruikersadviesraad vergadert minimaal tweemaal per jaar. De agenda van deze vergadering wordt opgesteld door het bestuur in overleg met de leden van de gebruikersadviesraad.”
2.2. Alle eigenaren van de slaaphuisjes in Walcheren zijn verenigd in SVV. SVV is benoemd als lid van de in 2.1. genoemde GAR en wordt daar vertegenwoordigd door (naam vertegenwoordiger).
2.3. Bij inmiddels onherroepelijk vonnis van 14 november 2001 (met rolnr. 317/00) heeft de-ze rechtbank op vordering van SVV voor recht verklaard dat het besluit van 9 november 1999 van SSW, voor zover betrekking hebbend op het onderdeel “Nieuwe tarieven slaaphuisjes 2000” (en waarbij onder meer het tarief voor het jaar 2000 voor een standplaats van een slaaphuisje was gebracht op fl. 265,-- per strekkende meter) ingevolge art. 2:14 BW nietig is.
2.4. Op de agenda voor de bijeenkomst van de GAR op 18 november 2002 staat als punt 5: “Reparatie besluitvorming tarievenbeleid slaaphuisjes (bijlage 4)”. In bijlage 4 wordt – met verwijzing naar de stukken, behorende bij de vergadering van 26 oktober 1999 – het voorge-nomen tarievenbeleid als volgt omschreven:
“Iedere eigenaar van een slaaphuisje krijgt de beschikking over de maximaal toegestane lengte, name-lijk 9.80 meter. Gevolg is een wijziging van de tariefopbouw. De breedte bepaalt de pachtprijs. De nieu-we prijs per strekkende meter in de breedte is nog niet bepaald. Er zal wel een relatie gelegd dienen te worden tussen de vierkante meter prijs strandplaatsrecht cabines/slaaphuisjes (nu resp. fl. 35,-/m2 en fl. 22,-/m2).”
In genoemde bijlage 4 verwijst SSW voorts naar het eerder genoemde vonnis van deze recht-bank, geeft aan zich daardoor genoodzaakt te zien om de besluitvorming aangaande het tarie-venbeleid voor slaaphuisjes te repareren en zich derhalve met een formele adviesaanvraag daarover tot de GAR te wenden. Die adviesaanvraag luidt:
“Het bestuur van (…) (SSW) verzoekt de (…) (GAR) formeel een advies uit te brengen over het tarie-venbeleid aangaande het standplaatsrecht voor slaaphuisjes. Het tarievenbeleid voor slaaphuisjes is er op gericht om het vierkante meter huurtarief van slaaphuisjes (zijnde fl. 22,- in 1999) op dezelfde hoog-te te brengen als het vierkante meter huurtarief van cabines (zijnde fl. 35,- in 1999). Het tarievenbeleid voor slaaphuisjes voorziet in stapsgewijze verhoging. Dit betekent dat pas na een aantal jaren het ge-wenste niveau bereikt zal worden.”
2.5. Ter vergadering van GAR van 18 november 2002 – waarop SVV vertegenwoordigd was – is (blijkens het verslag) over de onder 2.5 genoemde adviesaanvraag als volgt gesproken:
“(De voorzitter) geeft een korte toelichting op dit agendapunt. Hij geeft aan dat volgens de rechtbank in 1999 door de SSW geen juiste procedure is gevolgd. Om dit gebrek in de procedure te kunnen her-stellen wordt nu formeel aan de leden van de GAR gevraagd advies uit te brengen over het tarievenbe-leid aangaande het standplaatsrecht voor slaaphuisjes (…).
De vertegenwoordiger geeft de reden aan waarom de SVV naar de rechter is gestapt. Men keurt de handelwijze van de SSW af. Volgens hem is er nooit advies gevraagd. Men werd geconfronteerd met een tariefsverhoging van 100% in 4 jaar tijd (4 x 25%), Dit is later teruggedraaid naar 10% met een langere looptijd. Bovendien zien de huurders niets terug in de vorm van faciliteiten. Hierop volgt een uitgebreide discussie.
Vervolgens vraag (de voorzitter) of de leden akkoord kunnen gaan met het voorstel om de tarieven te verhogen met maximaal 10% en een looptijd van het huidige meerjarenbeleidsplan. De leden gaan hier-mee akkoord, maar er wordt nadrukkelijk op gewezen dat, indien SSW opnieuw een verhoging wil door-voeren, dit uitsluitend met een goede motivatie en met instemming van de GAR dient te geschieden. Bo-vendien wordt de SSW verzocht om na te denken over een gelijke verdeling van de faciliteiten op de stranden.”
2.6. In een schriftelijke reactie van SSW aan de GAR op dit advies schrijft SSW:
“Het bestuur neemt het advies over. Voor wat betreft de eerste tariefsverhoging wijkt het bestuur af van het advies (gaat over 2000), hier handhaaft het bestuur de gehanteerde verhoging. De verhoging in het tweede jaar was geen 10%; hier was alleen sprake van indexering.”
2.7. Voormelde schriftelijk reactie is ter vergadering van de GAR op 30 juni 2003 besproken. Het verslag vermeldt:
“Volgens de vertegenwoordiger is er geen sprake van een advies van de GAR over 2000. Hij wil dat het woord “advies” geschrapt wordt. Het een en ander zal worden uitgezocht.”
2.8. In een schriftelijke reactie aan de GAR op deze opmerking van de vertegenwoordiger schrijft SSW:
“Volgens de vertegenwoordiger is er geen advies gegeven door de GAR m.b.t. het jaar 2000. Het bestuur van de SSW heeft wel advies gevraagd over het jaar 2000. De vertegenwoordiger heeft volgens het bestuur aangegeven tijdens de GAR vergadering van 30 juni 2003 dat hij geen advies wil geven over het jaar 2000. (…) Mocht er misverstand bestaan over de adviesaanvraag m.b.t. de tarieven, dan wijst het be-stuur er hier nogmaals op dat het bestuur wel degelijk een advies gevraagd heeft aan de GAR over het jaar 2000, zowel tijdens de GAR vergadering op 18 november 2002 als tijdens de GASR vergadering op 30 juni 2003.”
2.9. Ook deze reactie is ter vergadering van de GAR – op 11 december 2003 – besproken. Het verslag vermeldt:
“(…) (naam vertegenwoordiger) (geeft) aan niet akkoord te gaan met de tekst in de reactie van het bestuur van de SSW. Duidelijk wordt vastgesteld dat: door de GAR over het jaar 2000 geen advies is gegeven. Het be-stuur van de SSW heeft echter wel om een advies gevraagd aan de GAR betreffende het jaar 2000.”
2.10. Op 16 december 2003 heeft SSW definitief besloten de tarieven voor slaaphuisjes voor 2000 te verhogen naar fl. 265,-- (€ 120,25) per strekkende meter.
2.11. Alle eigenaren van slaaphuisjes hebben de (vanaf het jaar 2000 verhoogde) tarieven voor de standplaatsen aan SSW betaald.
3.1. SVV vordert dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk bij voorraad uitvoerbaar, SSW veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 51.981,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 26 april 2003 tot de dag der algehele voldoening en – na vermeerdering van eis – dat de rechtbank de besluiten (van SSW) ten aanzien van de tariefstelling over 2000 nietig verklaart, althans vernietigt, een en ander met veroordeling van SSW in de kosten van deze procedure.
3.2. SVV vordert namens haar leden – in wier belangen zij is getreden en wier individuele aanspraken zij aan haar als hun gevolmachtigde hebben overgedragen – terugbetaling van het-geen zij als gevolg van deze tariefsverhoging over de jaren 2000-2002 onverschuldigd hebben betaald. Uitgaande van alle (250) huisjes, met een gemiddelde frontbreedte van 3,25 meter, is in totaal € 51.064,46 teveel betaald.
SVV stelt dat er geen rechtsgeldig besluit van SSW tot verhoging van de tarieven in 2000 bestaat. Zij stelt dat zij er terecht vanuit ging dat de – na het onder 2.3 genoemde vonnis – ter vergadering van de GAR van 18 november 2002 besproken adviesaanvraag geen betrekking had op de tarieven voor het jaar 2000, doch op het – door de GAR van positief advies voor-ziene – beleid om de tarieven in de jaren 2001-2005 stapsgewijs te verhogen. Deze adviesaan-vraag kon ook geen betrekking hebben op het jaar 2000; het is in strijd met de rechtszekerheid pas eind 2002 advies te vragen over toen allang in rekening gebrachte tarieven; adviezen die-nen te worden gevraagd voorafgaand aan de uitvoering van het betreffende beleid. Aldus is (wederom) zonder voorafgaande adviesaanvraag aan de GAR besloten tot tariefsverhoging over 2000; dat besluiten – vervat in de hiervoor onder 2.6, 2.7 en 2.8 genoemde stukken – acht SVV wegens strijd met art. 2:14 BW dan wel art. 2:15 BW nietig.
SVV vordert voorts buitengerechtelijke incassokosten.
3.3. SSW stelt voorop dat zij geen contractuele relatie heeft met SVV, doch uitsluitend met haar individuele leden. Als die leden al een vorderingsrecht op SSW zouden hebben, dan nog is SSW niets aan SVV verschuldigd, nu een rechtsgeldige overdracht van dat recht niet is aan-getoond. SSW betwist de juistheid van door SVV gegeven specificatie van haar vordering; deze is al niet juist omdat ze uitgaat van onjuiste uitgangspunten en van gemiddelden, terwijl de verhoging in 2000 per huisje verschilde.
SSW stelt voorts dat zij naar aanleiding van het onder 2.3 genoemd vonnis de besluitvorming omtrent de tarieven van de slaaphuisjes opnieuw voor een vergadering van de GAR heeft ge-agendeerd. De daarna gevolgde procedure blijkt uit de in 2.4 tot en met 2.10 genoemde stuk-ken; daarbij heeft de GAR, hoewel daarom uitdrukkelijk door SSW gevraagd, geen advies willen geven over het jaar 2000. SSW stelt dat aldus aangaande het tarievenbeleid voor 2000 (en daarna) besluiten zijn genomen, die voldoen aan de eisen van art. 11, derde lid van de sta-tuten. SSW wijst er op dat zij niet gehouden was advies te vragen over de hoogte van de tarie-ven; de statuten verplichten haar advies te vragen aangaande het tarievenbeleid. De statuten geven voorts geen steun aan de opvatting van SVV dat over aanpassing van het tarievenbeleid dient te worden geadviseerd voorafgaand aan de uitvoering ervan. De door de leden van SVV over de jaren 2000 en volgende betaalde bedragen komen overeen met de rechtsgeldig door SSW vastgestelde tarieven; zij hebben dan ook niets van SSW terug te vorderen.
Tenslotte betwist SSW de door SVV gestelde buitengerechtelijke kosten.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vast staat dat de betalingen, waarvan SVV de onverschuldigdheid stelt, feitelijk zijn ge-baseerd op besluiten van SSW, waarvan SVV (na vermeerdering van eis) de nietigheid in-roept dan wel de vernietiging vordert. Dat zo zijnde, zal de vraag of onverschuldigd is betaald pas kunnen worden beantwoord nadat over de rechtsgeldigheid van die besluiten een oordeel is gegeven. Anders dan ten aanzien van de vordering uit onverschuldigde betaling, heeft SSW het recht van SVV de vordering tot nietigverklaring dan wel vernietiging van door SSW geno-men besluiten in te stellen, niet betwist. De rechtbank zal die vordering als eerste bespreken.
4.2.1. SVV vordert de besluiten ten aanzien van de tariefstelling over 2000, zoals vervat in de
onder 2.6, 2.7 en 2.8 genoemde stukken, te vernietigen dan wel nietig te verklaren. De recht-bank neemt aan, gelet op de onderbouwing van de vordering, dat het SVV vooral gaat om de op 16 december 2003 door SSW genomen besluit (genoemd onder 2.10 en niet in de vorde-ring van SVV vermeld). SVV stelt strijd met art. 11, derde lid van de statuten van SSW en strijd met de rechtszekerheid.
4.2.3. Uit de vaststaande feiten leidt de rechtbank de navolgende gang van zaken af: naar aan-leiding van het onder 2.3 genoemde vonnis – waarin een besluit over tarieven voor slaaphuis-jes vanaf het jaar 2000 (en tot het jaar 2003) nietig werd verklaard – heeft SSW uitdrukkelijk en schriftelijk, immers middels het onder 2.4 genoemde stuk, ter vergadering van 18 novem-ber 2002 van de GAR advies gevraagd over haar tarievenbeleid; zij heeft daarbij voor de om-schrijving van dat beleid volstaan met verwijzing naar het voorstel van 26 oktober 1999 en geen bedragen of verhogingspercentages voor enig jaar genoemd. Ter vergadering van 18 november 2002 van de GAR is dat deze adviesaanvraag besproken en daarbij is gesproken over een eerder voorstel (van SSW) tot tariefsverhoging van 100% in 4 jaar tijd en over een kennelijke wijziging in dat voorstel naar 10% per jaar en een langer looptijd. Nu het (vernie-tigde) besluit van 9 november 1999 betrekking had op die tariefsverhoging van 100% in 4 jaar tijd en juist naar aanleiding van de vernietiging van dat besluit het tarievenbeleid opnieuw aan de orde was, moet voor iedereen duidelijk zijn geweest – en dus ook voor SVV – dat werd ge-sproken – en dat wil in dit kader zeggen: advies was gevraagd en werd gegeven – over het ta-rievenbeleid vanaf 2000 (en niet pas vanaf 2001 – voor die door SVV naar voren gebrachte veronderstelling geeft zij overigens geen nadere onderbouwing, terwijl ook in de stukken daarvoor geen enkel aanknopingspunt te vinden). De GAR is ter vergadering akkoord gegaan met een verhoging van 10% per jaar. SSW heeft de opmerkingen ter genoemde vergadering opgevat als een advies – en naar het oordeel van de rechtbank gelet op de context ook zo kun-nen opvatten. Dat advies betrof, gelet op het voorgaande, dus ook het jaar 2000. SSW heeft op dat advies schriftelijk en gemotiveerd gereageerd (in het onder 2.6 genoemde stuk). In die re-actie heeft SSW aangegeven voor wat betreft het jaar 2000 het advies niet te volgen; vervol-gens is op 16 december 2003 het definitieve besluit – waarin de genomen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de tarieven vanaf 2000 op een met art. 11, derde lid van de statuten van SSW strokende wijze een besluit genomen.
4.2.4. SVV heeft nog gesteld dat het in strijd is met de rechtszekerheid dat tarieven voor 2000 werden vastgesteld lang nadat ze in rekening waren gebracht. De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval SVV (en haar leden) in redelijkheid niet erop mocht(en) rekenen dat, nadat zij de procedure voor deze rechtbank die uitmondde in het onder 2.3 ge-noemde vonnis was aangevangen en daarbij slechts formele bezwaren tegen de besluitvor-ming rondom het tarievenbeleid naar voren had gebracht, de door SSW in 1999 voorgestelde tariefsverhogingen vanaf het jaar 2000 niet zouden doorgaan. Vast staat bovendien dat vanaf het jaar 2000 de tarieven ook overeenkomstig dat voorstel van 1999 bij de leden van SVV in rekening zijn gebracht en door hen zijn betaald. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat SSW, door in 2003 een inhoudelijk met het door de rechtbank op formele gronden nietig verklaarde besluit van 9 november 1999 overeenkomend, nieuw besluit te nemen, de rechtszekerheid van (de leden van) SVV heeft geschaad.
4.2.5. De rechtbank komt tot de slotsom dat SSW de besluiten ten aanzien van de tarieven voor de standplaatsrechten van slaaphuisjes voor het jaar 2000 op juiste wijze heeft genomen, zodat de vordering tot nietigverklaring dan wel vernietiging wordt afgewezen.
4.3. Nu onbetwist is dat hetgeen de leden van SVV vanaf het jaar 2000 aan SSW hebben be-taald in overeenstemming is met het besluit van SSW van 16 december 2003, staat vast dat de leden van SVV de door hen aan SSW betaalde bedragen ook aan SSW verschuldigd waren. De vordering tot terugbetaling daarvan zal dan ook al om die reden – nog afgezien van de vraag of SVV wel voldoende heeft aangetoond dat zij zelf belang had bij die vordering dan wel voldoende volmacht had die namens haar leden in te dienen – worden afgewezen.
4.4. SVV zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit ge-ding.
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt SVV in de kosten van deze procedure, aan de zijde van SSW tot op heden be-groot op € 990,-- aan griffierecht en € 2.313,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 27 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.