Rolnr: 03-2180
Uitspraak: 16 februari 2004
Sector kanton - zitting[eisende partij]de partij],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. J.J.R. Albicher,
de st[gedaagde partij],
kantoorhoudende te Goes,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. J.J.W. van Mens.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 15 augustus 2003,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. [eisende partij] is met ingang van 4 januari 1971 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, voor 28 uur per week, in loondienst werkzaam geworden bij [gedaagde partij] in de functie van ziekenverzorgende. Op de overeenkomst is van toepassing de CAO Ziekenhuizen. [eisende partij] is ingeschaald in schaal 35F. 9. Haar brutoloon bedraagt € 1.585,89 met ingang van 31 juli 2002, te verhogen met de periodieke verhogingen op grond van genoemde CAO, te vermeerderen met 8 procent vakantietoeslag en overige emolumenten.
2. Met ingang van 31 juli 2001 heeft [eisende partij] zich ziek gemeld wegens heupklachten. Er werd een heupoperatie gepland die op 18 februari 2002 zou plaatsvinden, maar werd uitgesteld vanwege het overlijden van haar moeder en kort daarna haar stiefvader. Daarna heeft [eisende partij] besloten af te zien van de heupoperatie, omdat haar klachten verminderden.
Partijen verschillen van standpunt over de vraag wanneer [eisende partij] aan [gedaagde partij] heeft laten weten dat de heupoperatie definitief was afgeblazen.
3. Op 3 juli 2002 heeft [gedaagde partij] [eisende partij] erop gewezen dat van UWV-Cadans op 1 juli 2002 bericht was ontvangen dat [eisende partij], ondanks herhaald verzoek hiertoe, geen WAO-aanvraag had ingediend. Tevens heeft [gedaagde partij] in die brief gewaarschuwd dat indien er geen WAO-uitkering zou komen er ook niets was dat door [gedaagde partij] als werkgever zou kunnen worden aangevuld conform artikel 4.2 van de CAO (inhoudende de plicht een WAO-uitkering aan te vullen tot 100 %).
4. Op 9 juli 2002 heeft [gedaagde partij] een gesprek gehad met [eisende partij] over haar reïntegratie. In dat gesprek heeft [eisende partij] kenbaar gemaakt dat zij in haar eigen functie weer wilde starten. Afgesproken werd om dit plan eerst te laten toetsen door de Arbo-arts.
5. Op 23 juli 2002 heeft de bedrijfsarts van de Arbo Unie [eisende partij] arbeidsgeschikt geacht voor "100% passend werk in aangepast werk m.i.v. 23 juli 2002. 80 % uur loonwaarde, 20 % uur arbeidstherapie per dag/week beperkingen: licht fysiek werk, dynamische belastingsprofiel ".
6. Bij brief van 29 juli 2002 aan [eisende partij] heeft [gedaagde partij] genoemde ontwikkelingen bevestigd en erop gewezen dat zij desgewenst ten aanzien van de beslissing van de Arbo-arts een second opinion zou kunnen aanvragen bij Cadans.
Voorts is in deze brief gemeld dat een passende functie voor 80% uur loonwaarde als bedoeld door de bedrijfsarts op dat moment niet aanwezig was bij [gedaagde partij], maar dat zij daar zeker naar wilde zoeken.
Wel was mogelijk werkzaamheden te verrichten op basis van arbeidstherapie voor de overige 20%. Verzocht werd om een afspraak te maken om dat te bespreken.
7. [eisende partij] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven. Bij brief van 8 augustus 2002 schreef de toenmalige raadsman van [eisende partij] aan [gedaagde partij] dat [eisende partij] zich op 9 juli 2002 weer arbeidsgeschikt had gemeld vanaf 31 juli 2001, dat zij geen beroep wilde doen op de WAO en dat zij de eigen werkzaamheden wilde hervatten. Tevens werd gesteld dat [eisende partij] het niet eens was met het oordeel van de Arbo-arts en een herkeuring zou aanvragen. Uitdrukkelijk werd gesteld dat [eisende partij] zich beschikbaar hield voor het verrichten van de eigen werkzaamheden en verzocht om te worden in geroosterd.
Tenslotte werd in die brief gemeld dat [eisende partij] afzag van een heupoperatie omdat diverse medische specialisten haar zouden hebben geadviseerd zich niet laten opereren.
8. Volgens [eisende partij] heeft [gedaagde partij] daarop niet meer gereageerd, maar volgens [gedaagde partij] heeft zij deze brief beantwoord bij brief van 20 augustus 2002 (waarvan een kopie bij dupliek is overgelegd waarop [eisende partij] niet meer heeft kunnen reageren), in welke brief blijkens de tekst van de overgelegde kopie waarin kort samengevat werd medegedeeld dat op grond van het advies van de Arbo-arts van de hand werd gewezen dat [eisende partij] de eigen werkzaamheden zou hervatten, dat, indien uit de second opinion zou blijken dat [eisende partij] arbeidsgeschikt was voor haar eigen functie, loondoorbetaling zou plaatsvinden en dat indien gedurende een periode er sprake zou zijn van een WAO-uitkering eveneens het daarbij behorende recht op loondoorbetaling zou worden gehonoreerd. Blijkens de tekst van de kopie werd uitdrukkelijk verzocht om te laten weten of [eisende partij] het advies van de specialisten zou opvolgen. Afhankelijk van de beslissing dienaangaande of de uitslag van de herkeuring wilde [gedaagde partij] met [eisende partij] een mogelijk vervolg traject bespreken.
9. Na 20 augustus 2002 is zijdens [eisende partij] niet meer gereageerd tot 28 april 2003 toen de huidige raadsman van [eisende partij] zich meldde bij [gedaagde partij] met een brief waarin aanspraak werd gemaakt op doorbetaling van het loon met nevenvorderingen.
Tevens heeft [eisende partij] zich in die brief bereid verklaard de werkzaamheden in de eigen functie of andere passende werkzaamheden te verrichten.
10. Bij brief van 15 mei 2003 heeft de raadsman van [gedaagde partij] als reactie aan de raadsman van [eisende partij] medegedeeld uit de brief van 28 april 2003 te hebben afgeleid dat [eisende partij] (anders dan tevoren) nu wèl passend werk wilde verrichten en gevraagd om een bevestiging daarvan, zodat naar passend werk gezocht kon gaan worden.
Op deze brief heeft [eisende partij] niet meer gereageerd tot aan het uitbrengen van de dagvaarding.
11. In de tussentijd heeft [eisende partij] geen werkzaamheden in het kader van de dienstbetrekking meer verricht.
12. [eisende partij] vordert nu allereerst veroordeling van [gedaagde partij] tot doorbetaling van het salaris vanaf 31 juli 2002 met een aantal nevenvorderingen.
[gedaagde partij] heeft deze vordering gemotiveerd bestreden.
13. De kantonrechter overweegt hieromtrent het navolgende:
13.1. Nu [eisende partij] na 31 juli 2002 niet de bedongen arbeid heeft verricht kan zij in beginsel geen aanspraak kan maken op loon. Dit volgt uit de hoofdregel neergelegd in artikel 7: 627 B.W.
Deze regel geldt uitgezonderd indien een werknemer de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen, als bedoeld in art. 7:628 BW.
13.2. De stellingen van [eisende partij] komen erop neer dat dit het geval is, nu zij zich per 31 juli 2002 hersteld heeft gemeld en [gedaagde partij] haar desondanks niet in de gelegenheid heeft gesteld de bedongen werkzaamheden te verrichten.
13.3. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [gedaagde partij] daartoe besluiten indien [eisende partij] - anders dan zij zelf meende - niet arbeidsgeschikt was voor het verrichten van de eigen werkzaamheden. In het onderhavige geval was er reden om aan te nemen dat dit het geval was, gelet op het oordeel van de Arbo-arts van 23 juli 2002. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 23 juni 2000, NJ 2000, 585 en HR 6 april 2001, NJ 2001, 333) volgt dat het risico dat zo'n oordeel achteraf onjuist blijkt te zijn voor risico is van de werkgever.
13.4. De kantonrechter kan aan de hand van de stellingen van partijen niet vast stellen of het betreffende oordeel van de Arbo-arts al dan niet onjuist was. Er is alleen de stelling van [eisende partij] dat dit zo is. Er is verder door [eisende partij] nog overgelegd een brief van haar fysiotherapeute van 22 oktober 2003, waarin melding wordt gemaakt van vermindering van de klachten, stopzetting van de therapie op 27 september 2002 en een restbeeld van enige beperkingen in de bewegingen van de linkerheup, een lichte hypertonie in de heupspieren en het advies om te blijven bewegen, maar te denken aan de belastbaarheid.
Het relaas van de fysiotherapeute wekt de indruk dat een volledig herstel van de heup niet is bereikt, maar dat daar goed mee te leven valt, zodat een operatie achterwege kan blijven. In hoeverre [eisende partij] arbeidsgeschikt is voor het verrichten van de werkzaamheden van de functie van ziekenverzorgende kan uit een en ander niet worden afgeleid. Niet valt uit te sluiten dat het advies omtrent de belastbaarheid betekent dat het niet verstandig zou zijn bezig te zijn als ziekenverzorgende. De kantonrechter kan dit niet beoordelen.
13.5. [eisende partij] heeft bij repliek gesteld dat deskundigen met zoveel woorden hebben vastgesteld dat zij arbeidsgeschikt was voor de eigen functie en bewijs aangeboden. De kantonrechter zal [eisende partij] dan ook zonodig in de gelegenheid stellen dit bewijs te leveren.
Mocht in dit opzicht bewijs geleverd worden, dan kan het nog zo zijn, dat dit maar voor een deel geleverd wordt in die zin, dat bewezen wordt dat [eisende partij] op 31 juli 2002 nog niet volledig arbeidsgeschikt was, maar dat deze geschiktheid op een later tijdstip was bereikt.
13.6. Voorts acht de kantonrechter van belang dat het [eisende partij] in zekere mate valt aan te rekenen dat zij in de brief van haar raadsman van 8 augustus 2002 een second opinion in het vooruitzicht heeft gesteld, waardoor [gedaagde partij] ervoor koos om de uitslag daarvan af te wachten. Voorshands acht de kantonrechter hierin een reden gelegen - mede gezien het beroep van [gedaagde partij] op de redelijkheid en billijkheid - om de loonvordering, zo die zou worden toegewezen, te matigen.
13.7. Hetzelfde geldt ten aanzien van het feit dat [eisende partij] niet is ingegaan op de uitnodigingen van [gedaagde partij] om in overleg te treden over het verrichten van werkzaamheden als arbeidstherapie en het zoeken naar passende arbeid. In dit verband acht de kantonrechter van belang vast te stellen of [gedaagde partij] zich na de brief van de raadsman van [eisende partij] van 8 augustus 2002 zich stil heeft gehouden (zoals [eisende partij] stelt in punt 19 van de repliek) of dat zij heeft gereageerd bij brief van 20 augustus 2002, zoals [gedaagde partij] bij dupliek heeft gesteld, maar op welke stelling [eisende partij] niet meer heeft kunnen reageren.
14. [eisende partij] heeft verder veroordeling van [gedaagde partij] gevorderd om haar weer de werkzaamheden van de eigen functie te laten verrichten, of werk in een andere passende functie. De stellingen van [gedaagde partij] houden een betwisting in van het eerste deel van deze vordering, kennelijk omdat [gedaagde partij] er nog steeds vanuit gaat dat [eisende partij] niet arbeidsgeschikt is voor de eigen functie. Ander passend werk is volgens [gedaagde partij] thans niet voorhanden, maar kan gevonden worden indien [eisende partij] daaraan op positieve wijze meewerkt.
Men zou verwachten dat [eisende partij] als reactie op deze laatste bij antwoord geponeerde stelling stappen zou hebben gezet om tot overleg te komen met [gedaagde partij] om, wat er ook zij van het geschil tot nu toe, in ieder geval voor de toekomst weer in passend werk bij [gedaagde partij] aan de slag te gaan, waarvan zij stelt dat zij dat dolgraag wil.
15. Uit de stellingen van partijen blijkt niet of er dienaangaande al overleg tot stand is gekomen en waartoe dit eventueel al heeft geleid. De kantonrechter houdt rekening met de mogelijkheid dat partijen in dit opzicht niets opbouwends hebben ondernomen en dat de impasse waarin de arbeidsovereenkomst thans verkeert alsmaar voortduurt.
16. Gelet op al het voorgaande acht de kantonrechter een verschijning van partijen geboden. Partijen kunnen dan de kantonrechter nader informeren over de feiten, waarbij [eisende partij] in de gelegenheid zal zijn zich nog uit te laten over de inhoud van de conclusie van dupliek en de daarbij overgelegde producties. Partijen kunnen zich dan ook nog uitlaten over het voorlopig oordeel van de kantonrechter dat een loonvordering, zo die al toewijsbaar zou zijn, voor matiging in aanmerking lijkt te komen. Tevens kan de gelegenheid worden benut om te trachten tot afspraken te komen over het verdere verloop van de procedure. De zaak lijkt ook geschikt om een regeling in der minne te beproeven waaraan een verschijning van partijen tevens dienstig kan zijn.
17. Op de overige geschilpunten zal de kantonrechter zonodig in een later stadium ingaan.
gelast partijen voor hem te verschijnen om inlichtingen te verstrekken en een minnelijke schikking te beproeven, en wel in het gerechtsgebouw aan de Kousteensedijk 2 te Middelburg op maandag 22 maart 2004 te 14.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Rolnr: 03-2180
Uitspraak: 8 november 2004
Sector kanton - zitting te Middelburg
in de [eisende partij]de partij],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eisende partij],
gemachtigde: mr. J.J.R. Albicher,
de st[gedaagde partij],
kantoorhoudende te Goes,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. J.J.W. van Mens.
het verdere verloop van de procedure
Na het tussenvonnis van 16 februari 2004 is de procedure als volgt verlopen:
- verschijning van partijen op 22 maart 2004, welke na een aanhouding is voortgezet op 8 oktober 2004.
de verdere beoordeling van de zaak
18. De kantonrechter handhaaft hetgeen is overwogen en beslist bij het tussenvonnis. De inhoud van dit vonnis moet als hier ingelast worden beschouwd.
19. Bij de op 22 maart 2004 gehouden verschijning van partijen is besproken dat [eisende partij] alsnog een deskundigenoordeel zou vragen aan het UWV met betrekking tot de vraag of zij per 31 juli 2002 al dan niet geschikt zou zijn tot werken. Dit onderzoek is verricht en is geresulteerd in een rapport van 25 juni 2004 dat door de raadsman van [eisende partij] bij brief van 7 oktober 2004 aan de kantonrechter is toegezonden.
De conclusie in het rapport was dat [eisende partij] per 31 juli 2002 geschikt werd geacht voor haar maatgevende arbeid.
Bij de voortzetting van de verschijning van partijen op 8 oktober 2004 is zijdens partijen verklaard dat [eisende partij] met ingang van 23 augustus 2004 weer in haar eigen functie aan het werk is gegaan.
Een en ander was voor [eisende partij] aanleiding om de vordering omschreven onder III in de inleidende dagvaarding in te trekken.
20. Allereerst moet beoordeeld worden de vordering van [eisende partij] onder punt I van de dagvaarding, kort samengevat, tot betaling van het loon vanaf 31 juli 2002. De kantonrechter gaat er vanuit dat [gedaagde partij] het loon gerekend vanaf de wedertewerkstelling van [eisende partij] weer normaal betaalt, zodat dit onderdeel van de vordering nog slechts te beoordelen is voor wat betreft de periode tot aan 23 augustus 2004.
20.1. Tussen partijen staat vast dat [eisende partij] over die periode niet heeft gewerkt, zodat zij in beginsel ook geen aanspraak zou kunnen maken op betaling van het salaris. Dit is anders indien zij de overeengekomen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
20.2. In dit geval is het zo gegaan dat [eisende partij] op 9 juli 2002 kenbaar heeft gemaakt dat zij in haar eigen functie weer wilde starten en dat [gedaagde partij] daaraan geen medewerking wilde verlenen omdat de bedrijfsarts [eisende partij] op 23 juli 2002 slechts geschikt achtte voor het verrichten van aangepast werk.
Bij brief van 29 juli 2002 heeft [gedaagde partij] aan [eisende partij] meegedeeld dat zij het advies van de bedrijfsarts wenste te volgen, dat zij in overleg met [eisende partij] op zoek wilde gaan naar passende arbeid en dat [eisende partij], als zij het niet eens was met het oordeel van de bedrijfsarts, desgewenst een second opinion kon aanvragen.
[eisende partij] heeft er bij brief van 8 augustus 2002 van haar toenmalige raadsman aan vastgehouden dat zij de eigen werkzaamheden weer zou gaan hervatten.
20.3. Het feit dat achteraf is komen vast te staan dat [eisende partij] per 31 juli 2002 – anders dan de bedrijfsarts destijds oordeelde - arbeidsgeschikt geacht moest worden voor de eigen werkzaamheden, moet voor risico van Oosterschel-
deziekenhuizen komen, waaruit volgt dat het feit dat [eisende partij] als gevolg van het standpunt van [gedaagde partij] van destijds niet weer de eigen werkzaamheden is gaan hervatten in redelijkheid voor rekening van de werkgever dient te komen. Dit doet overigens niet af aan het feit dat het begrijpelijk is dat [gedaagde partij] gelet op het oordeel van de bedrijfsarts van destijds [eisende partij] niet tot het verrichten van eigen werkzaamheden wilde toelaten.
20.4. In deze situatie kwam verandering door de brief van 20 augustus 2002 van [gedaagde partij] die bij conclusie van dupliek in het geding is gebracht. Bij de verschijning van partijen heeft [eisende partij] meegedeeld dat deze brief door haar toenmalige raadsman is ontvangen en dat deze daarop zou reageren. Dit is echter, zoals in het tussenvonnis al is vastgesteld, niet gebeurd.
In de betreffende brief heeft [gedaagde partij] uitdrukkelijk aangegeven ervan uit te gaan dat [eisende partij] een second opinion zou aanvragen, dat, indien daaruit mocht blijken dat [eisende partij] arbeidsgeschikt zou zijn voor haar eigen functie, loondoorbetaling zou plaatsvinden en dat zij was uitgenodigd om te bezien welke mogelijkheden er waren om op basis van arbeidstherapie werkzaamheden te verrichten.
Dat de toenmalige raadsman van [eisende partij] op deze brief niet meer heeft gereageerd. komt voor haar risico .
[gedaagde partij] mocht na haar brief van 20 augustus 2002 afwachten op een reactie zijdens [eisende partij] die echter niets meer ondernam tot 28 april 2003 toen haar huidige raadsman bij brief namens haar aanspraak maakte op doorbetaling van het loon.
In deze brief gaf [eisende partij] tevens te kennen dat zij bereid was de eigen werkzaamheden of andere passende werkzaamheden te verrichten. Oosterschel-
deziekenhuizen heeft daarop gereageerd bij brief van 15 mei 2003 van haar raadsman waarin verzocht werd te bevestigen dat [eisende partij] inmiddels (anders dan tevoren) wèl passende arbeid wilde verrichten, zodat naar passend werk gezocht kon gaan worden.
Na deze brief was het opnieuw aan [eisende partij] om te reageren en mocht [gedaagde partij] in afwachting blijven van een reactie, maar [eisende partij] heeft niet meer gereageerd tot aan het uitbrengen van de dagvaarding.
In de loop van de procedure is opnieuw door [gedaagde partij] aangegeven dat desgewenst gezocht kon gaan worden naar passend werk, maar [eisende partij] heeft deze handreiking om in overleg te komen tot wedertewerkstelling voor passend werk niet aangenomen. Pas bij de verschijning van partijen heeft [eisende partij] zich bereid verklaard om een second opinion te vragen, waarvan de uitkomst inmiddels heeft opgeleverd dat zij per 23 juli 2004 de werkzaamheden weer heeft hervat.
20.5. Het vorenstaande brengt de kantonrechter tot het oordeel dat het aan [eisende partij] moet worden toegerekend dat het na de brief van 20 augustus 2002 zo lang heeft geduurd voordat duidelijk werd dat zij geschikt was om de eigen werkzaamheden weer te hervatten.
Indien [eisende partij] naar aanleiding van de brief van 20 augustus 2002 had gereageerd zoals zij heeft gedaan bij de verschijning van partijen op 22 maart 2004, dan zou de second opinion (die werd uitgebracht ongeveer drie maanden na 22 maart 2004), naar in redelijkheid verwacht mag worden, zijn uitgebracht in de tweede helft van november 2002, waarna [eisende partij] op 1 december 2002 de werkzaamheden weer zou hebben hervat.
De kantonrechter concludeert op grond van een en ander, dat voor wat betreft de periode na 1 december 2002 het feit, dat [eisende partij] de overeengekomen arbeid tot 23 augustus 2004 niet heeft verricht, aan haar zelf toe te rekenen is en derhalve niet meer valt toe te schrijven aan een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen.
20.6. De vordering tot betaling van het loon (inclusief de op zich niet voldoende gemotiveerd betwiste vergrijzingsuren) zal daarom slechts worden toegewezen over de periode van 31 juli 2002 tot 1 december 2002. De in dit onderdeel begrepen vordering tot vergoeding van niet genoten vakantieuren zal de kantonrechter afwijzen nu [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat deze uren tijdens het dienstverband genoten dienen te worden, waaruit de kantonrechter afleidt dat deze uren nog genoten kunnen worden.
20.7. Gelet op de omstandigheden van dit geval zal de kantonrechter de in dit onderdeel van de vordering tevens gevorderde wettelijke verhoging matigen tot nihil. De kantonrechter neemt daarbij enerzijds in aanmerking dat, gelet op het destijds voorliggende standpunt van de bedrijfsarts, het [gedaagde partij] niet te verwijten is dat zij niet het risico wilde nemen om [eisende partij] de eigen werkzaamheden weer te laten hervatten, terwijl zij daartoe niet in staat werd geoordeeld, en dat [eisende partij] na de brief van 20 augustus 2002 lange tijd niets heeft ondernomen, ook niet om in overleg te komen tot enige hervatting van de (aangepaste) werkzaamheden.
20.8. De kantonrechter acht evenmin termen aanwezig om de buitengerechtelijke incassokosten toe te wijzen, nu, zoals uit het voorgaande blijkt, juist in de buitengerechtelijke fase vóór de aanvang van de procedure [eisende partij] het erbij heeft laten zitten om te komen tot een buitengerechtelijke oplossing van de ontstane problematiek.
20.9. De wettelijke rente als gevorderd vanaf de dag der dagvaarding is gebaseerd op de wet en toewijsbaar over het toe te wijzen deel van dit onderdeel van de vordering.
21. Ook toewijsbaar is de onder II van de dagvaarding geformuleerde vordering ter zake onregelmatigheidstoeslag met wettelijke rente, nu deze door [gedaagde partij] op zich niet is betwist. Nu niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde partij] deze toeslag willens en wetens heeft verzuimd te betalen, zal de kantonrechter de daarover gevorderde wettelijke verhoging matigen tot 10% over het bedrag van deze toeslag,
22. Nu [eisende partij] voor meer dan 50 procent van haar vordering in het ongelijk is gesteld en de procedure bij een andere houding van [eisende partij] vermoedelijk vermeden had kunnen worden, zal de kantonrechter haar veroordelen in de proceskosten.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van kwijting en onder afgifte van een deugdelijke bruto-netto-specificatie aan [eisende partij] te betalen:
over de periode van 31 juli tot 1 december 2002:
A. het loon van € 1.585,89 bruto per maand, te verhogen met de periodieke verhogingen op grond van de CAO Ziekenhuizen, te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag;
B. het bedrag van € 24,40 bruto per maand, te verhogen met de periodieke verhogingen op grond van de CAO Ziekenhuizen, terzake vergrijzingsuren;
C. het bedrag van € 2.177,99 bruto wegens onregelmatigheidstoeslag, te vermeerderen met 10 % over dat bedrag aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
D. de wettelijke rente over de onder A tot en met C genoemde bedragen vanaf 15 augustus 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [eisende partij] in de kosten van het geding, welke gevallen aan de zijde van [gedaagde partij] tot op heden wordt begroot op € 1.080,-- wegens salaris van de gemachtigde van [gedaagde partij];
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.
Huisdatabank