ECLI:NL:RBMID:2004:AR8449

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04-1766
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot beperking van arbeidsduur van 40 naar 36 uur per week door werknemer

In deze zaak vorderde de werknemer, [eiser], een beperking van zijn arbeidsduur van 40 naar 36 uur per week. De kantonrechter van de Rechtbank Middelburg oordeelde dat de vordering van de werknemer toewijsbaar was, omdat de werkgever, [gedaagde partij], niet voldoende zwaarwegende bedrijfsbelangen had aangetoond die zich tegen de gevraagde aanpassing verzetten. De werknemer had eerder, tijdens zijn ouderschapsverlof, al 36 uur per week gewerkt zonder problemen voor de werkgever. De werkgever had de werkweek van de werknemer eenzijdig uitgebreid naar 40 uur, wat volgens de kantonrechter niet in overeenstemming was met de arbeidsovereenkomst die een werkweek van 36 uur vastlegde. De kantonrechter benadrukte dat elk verzoek om aanpassing van de arbeidsduur afzonderlijk beoordeeld moet worden en dat de werkgever niet kan volstaan met een beroep op precedentwerking. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever de aanpassing van de arbeidsduur moest toestaan, waarbij de werknemer zijn werkweek van 36 uur zo kon verdelen dat hij de ene week 40 uur werkte en de andere week 32 uur, met een vrije vrijdag in de tweede week. De werkgever werd ook veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

Rolnr: 04-1766
Uitspraak: 18 oktober 2004
Rechtbank Middelburg
Sector kanton - zitting te Middelburg
V O N N I S
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
verder te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. M.A. Verboven,
t e g e n :
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde partij],
gemachtigde: mr. J. van der Wijst.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 23 april 2004,
- conclusies van antwoord, repliek en dupliek.
de beoordeling van de zaak
1. [eiser] vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot:
- primair: intrekking van haar beslissing om zijn werkweek eenzijdig uit te breiden tot 40 uur en deze te herstellen tot de overeengekomen 36 uur;
- subsidiair: aanpassing van de arbeidsduur van [eiser] tot 36 uur per week met ATV-dagen naar rato;
- primair en subsidiair: het toestaan dat [eiser] zijn werkweek van 36 uur zo verdeelt dat hij de ene week 40 uur werkt en de andere week 36 uur, waarbij hij in die andere week op vrijdag vrij zal zijn, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] bestrijdt de vordering.
2.1. [eiser] is op 1 augustus 2001 in dienst getreden van [gedaagde partij]. Daarvoor was hij in dienst van KSG Maritieme Bedrijven BV. Bij deze BV was [eiser] in dienst voor 40 uur per week. Nadat in de CAO de formele arbeidsduur was beperkt tot 38 uur per week bleef de feitelijke arbeidsduur 40 uur per week en kregen de werknemers recht op 13 ATV-dagen per jaar.
2.2. Volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen partijen bedraagt de arbeidstijd 36 uur per week en blijven alle afspraken c.q. voorwaarden welke van toepassing zijn binnen het dienstverband met KSG Maritieme Bedrijven ongewijzigd van kracht op de arbeidsovereenkomst van [eiser] met [gedaagde partij].
2.3. Met ingang van 1 maart 1997 heeft KSG Maritieme Bedrijven ingestemd met het verzoek van [eiser] de werkweek te beperken tot 36 uur, waarbij hij eenmaal per 14 dagen een vrijdag vrij heeft. Ook voor 1998 heeft KSG Maritieme Bedrijven dit aan [eiser] toegestaan. In de jaren 1999 tot en met 2003 genoot [eiser] vier uur ouderschapsverlof per week, waarbij hij om de twee weken een vrijdag vrij had. Met ingang van 1 januari 2004 heeft [eiser] geen recht meer op ouderschapsverlof.
2.4. Bij brief van 29 augustus 2003 heeft [eiser] een 34-urige werkweek voor onbepaalde tijd aangevraagd met ingang van 1 januari 2004. Hij wilde om de 14 dagen een vrijdag vrij. Bij brief van 8 september 2003 heeft [gedaagde partij] dit verzoek afgewezen. In haar brief van 3 december 2003 heeft [gedaagde partij] deze afwijzing nader gemotiveerd.
3.1. Aan zijn primaire vordering legt [eiser] ten grondslag dat in de arbeidsovereenkomst van 1 augustus 2001 een werkweek van 36 uur is vastgelegd. [gedaagde partij] heeft deze werkweek eenzijdig uitgebreid tot 40 uur per 1 januari 2004.
3.2. [gedaagde partij] betwist dit. Volgens haar is de arbeidstijd van 36 uur per week slechts voor de duur van het ouderschapsverlof opgenomen in de schriftelijke arbeidsovereenkomst. Daarna zou [eiser] weer terugvallen op de normale regeling, dat wil zeggen een arbeidscontract voor 38 uur per week, met feitelijke werkweek van 40 uur en 13 ATV-dagen. Dat ook [eiser] hier vanuit ging blijkt daaruit dat hij steeds opnieuw verlenging van de werkweek van 36 uur heeft gevraagd.
4. De kantonrechter volgt [gedaagde partij] in dit verweer. Indien het inderdaad de bedoeling was van partijen de contractuele werktijd van [eiser] per 1 augustus 2001 te beperken tot 36 uur per week, zou [eiser] geen ouderschapsverlof hebben genoten over de periode van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003. Verder voert [eiser] aan dat hij in zijn brief van 29 augustus 2003 weliswaar verzocht om een werkweek van 34 uur, maar dat hij een werkweek van 36 uur bedoelde. Een verzoek de werkweek te beperken tot 36 uur heeft echter geen enkele zin indien volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst al een werkweek van 36 uur was overeengekomen. De primaire vordering van [eiser] is gebaseerd op het standpunt dat tussen partijen een arbeidsduur van 36 uur is overeengekomen. Dit standpunt is niet houdbaar zodat de primaire vordering strandt.
5.1. Als grond voor zijn subsidiaire vordering voert [eiser] aan dat geen zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich verzetten tegen de gevraagde aanpassing van de arbeidsduur. Ook is er geen sprake van een zodanig belang van de werkgever bij wijziging van de urenspreiding dat de wens van [eiser] om eens in de twee weken de vrijdag vrij te hebben hiervoor naar redelijkheid en billijkheid moet wijken.
5.2.1. Volgens [gedaagde partij] verzetten zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen aanpassing van de werktijd van [eiser]. Op de productieafdelingen van [gedaagde partij] werken circa 210 bij de assemblage en circa 130 mensen bij de voorbewerking. In 2003 heeft [gedaagde partij] de productieorganisatie gewijzigd teneinde deze meer concurrerend te maken. Een deel van het werk wordt uitbesteed aan Oost-Europese landen. Verder maakt [gedaagde partij] de productie efficiënter. Als gevolg van een en ander bestaat er overcapaciteit.
5.2.2. De organisatie krijgt te maken met krappere planningen en er wordt gewerkt met vaste teams van medewerkers die functioneel inzetbaar zijn. Van medewerkers van productieafdelingen wordt een flexibele instelling verwacht. Ook leent [gedaagde partij] personeelsleden uit of detacheert zij hen bij andere bedrijven. Die bedrijven werken allemaal met werkweken van minimaal 40 uur. Het is niet mogelijk personeel in te schakelen dat slechts 36 uur per week werkt.
5.2.3. [eiser] kan zich er niet op beroepen dat in het verleden zijn verzoeken tot beperking van de werktijd zijn gehonoreerd. Die beslissingen zijn immers gegeven in de periode voor de ombuiging van de productieorganisatie. Bovendien verzocht [eiser] de laatste jaren ouderschapsverlof, terwijl de afwijzing van het verzoek nu is gebaseerd op de Wet Aanpassing Arbeidsduur. Ook was er destijds sprake van verzoeken voor een beperkte periode.
5.2.4. Ook van andere werknemers wordt verlangd dat zij 40 uur per week inzetbaar zijn. Als de deur van de Wet Aanpassing Arbeidsduur wordt opengezet, dan zullen ook anderen daarop aanspraak kunnen maken. [gedaagde partij] kan de ombuiging van de productieorganisatie niet op goede wijze doorvoeren, indien medewerkers van de productieafdelingen deze ombuiging doorkruisen met verzoeken om parttime te mogen werken en deze verzoeken allemaal gehonoreerd zouden moeten worden.
6. De kantonrechter overweegt hierover het volgende.
6.1. Ingevolge artikel 2 lid 5 Wet Aanpassing Arbeidsduur willigt de werkgever het verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur in, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten. Nu [eiser] gemotiveerd betwist dat dergelijke zwaarwegende bedrijfsbelangen zich tegen zijn verzoek verzetten, is het aan [gedaagde partij] om deze aan te tonen.
6.2. In 2003 heeft [eiser] in het kader van het ouderschapsverlof 36 uur per week gewerkt, ook nadat [gedaagde partij] in de loop van dat jaar haar productieorganisatie had gewijzigd. Niet gesteld of gebleken is dat dit toen heeft geleid tot problemen die voor [gedaagde partij] niet of bezwaarlijk overkomelijk waren. Het feit dat die aanpassing van de werktijd slechts van tijdelijke aard was, doet aan deze conclusie niet af.
6.3. Op de productieafdelingen heeft [gedaagde partij] ongeveer 340 mensen in dienst. Een deel daarvan wordt sinds de ombuiging van de productieorganisatie uitgeleend aan of gedetacheerd bij andere bedrijven. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat personeel dat slechts 36 uur per week werkt niet kan worden uitgeleend of gedetacheerd, geldt dat [gedaagde partij] ook personeel op de eigen productieafdelingen te werk stelt. De eventuele onmogelijkheid in deeltijd werkend personeel uit te lenen of elders te detacheren, levert dan ook op zich nog geen zwaarwegende bedrijfsbelangen op tegen het verzoek van [eiser].
6.4. De kantonrechter leest in de stellingen van [gedaagde partij] dat zij niet zozeer bezwaar heeft tegen aanpassing van de arbeidsduur van [eiser], als wel dat zij ervoor vreest dat ook andere personeelsleden verzoeken tot aanpassing van de arbeidsduur zullen indienen en dat deze allemaal zouden moeten worden gehonoreerd. De kantonrechter kan [gedaagde partij] hierin niet volgen. Bij elk individueel verzoek om aanpassing van de arbeidsduur zal [gedaagde partij] moeten bezien of zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daar al dan niet tegen verzetten. Het is zeer wel mogelijk dat slechts een beperkt aantal van dergelijke verzoeken kunnen worden gehonoreerd en latere verzoeken niet meer. In dat geval zouden zwaarwegende belangen zich ertegen kunnen verzetten dat latere verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur worden gehonoreerd.
6.5. In ieder geval heeft [gedaagde partij] niet voldoende aangetoond dat zwaarwegende bedrijfsbelangen zich verzetten tegen de door [eiser] gevraagde aanpassing van zijn arbeidsduur tot 36 uur per week met behoud van ATV-dagen. De daartoe strekkende subsidiaire vordering van [eiser] is dan ook toewijsbaar.
6.6. Volgens artikel 2 lid 6 Wet Aanpassing Arbeidsduur stelt de werkgever de spreiding van de uren vast overeenkomstig de wensen van de werknemer. [gedaagde partij] heeft geen bezwaren aangevoerd tegen de wens van [eiser] zijn werkweek van 36 uur zodanig te verdelen dat hij de ene week 40 uur werkt en de andere week 32 uur waarbij hij in de andere week de vrijdag vrij heeft. Ook deze vordering is dan ook toewijsbaar.
6.7. [gedaagde partij] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] tot aanpassing van de arbeidsduur van [eiser] tot 36 uur per week met ATV-dagen naar rato en tot het toestaan dat [eiser] zijn werkweek van 36 uur per week zodanig verdeelt dat hij de ene week 40 uur werkt en de andere week 32 uur, waarbij in de andere week hij de vrijdag vrij heeft;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, gevallen aan de zijde van [eiser] en tot op heden begroot op € 725,77, waaronder begrepen een bedrag van € 540,-- wegens salaris van de gemachtigde van [eiser];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2004 in tegenwoordigheid van de griffier.