RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
voorzieningenrechter
____________________________________________________
UITSPRAAK
op het verzoek om toepassing van
artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(voorlopige voorziening)
____________________________________________________
Reg.nr.: Awb 04/850 VV
Inzake: [Micro Electro e.a.] , verzoekers,
gemachtigde: mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam,
tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg, verweerder.
Bij besluit van 22 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg aan het Consortium Mortiere (Mortiere Ontwikkeling c.v., verder te noemen: vergunninghouder), met toepassing van artikel 7, achtste lid en sub a. van het bestemmingsplan Mortiere vrijstelling en voorts een reguliere bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfspand op de locatie, gelegen aan de Mortiereboulevard 4 te Middelburg.
Verzoekers hebben hiertegen een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Tevens hebben zij zich tot de voorzieningenrechter van deze rechtbank gewend met het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 15 december 2004 behandeld ter zitting. Namens verzoekers is het woord gevoerd door hun gemachtigde. Verzoeker Micro Electro werd vertegenwoordigd door de heren Hoogstraten sr. en jr. Verzoekers hebben drs. B.E. Bienfait van Bienfait Consultancy als deskundige ter zitting meegebracht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden P.J.A. Korstanje en ir. H.L. Groutars. Vergunninghouder heeft zich doen vertegenwoordigen door gemachtigde mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht. Vergunninghouder heeft T. Kolen van Ecorys-Kolpron als deskundige ter zitting meegebracht.
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2. Het bouwplan ziet op het oprichten van een bedrijfspand op de locatie Mortiere ten behoeve van de vestiging van een Mediamarkt. Het pand zal gebruikt worden voor detailhandel in bruin- en witgoed en elektrische huishoudelijke apparaten en zal voorzien in een verkoopvloer-oppervlakte van 2.950 m2. Ingevolge de voorschriften van het bestemmingsplan “Mortiere” geldt voor deze locatie de bestemming Perifere detailhandelsdoeleinden” (PDV). Verweerder heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met deze bestemming. Met toepassing van artikel 7, achtste lid en sub a., van de voorschriften van voornoemd bestemmingsplan heeft verweerder vrijstelling verleend van de bestemming Perifere detailhandelsdoeleinden en heeft hij vervolgens een bouwvergunning verleend.
3. Verzoekers kunnen zich hiermee niet verenigen. Zij hebben daartoe – kort weergegeven - gesteld dat het bestemmingsplanvoorschrift met toepassing waarvan verweerder vrijstelling heeft verleend onverbindend is wegens strijd met het bepaalde in artikel 15, eerste lid, aanhef en sub a. van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Naar de mening van verzoekers is deze vrijstellingsbevoegdheid onvoldoende objectief begrensd en leidt toepassing van deze vrijstelling voorts tot een materiële wijziging van de bestemming. Verzoekers betwisten verder dat voldaan is aan de voorwaarden waaronder vorenbedoelde binnenplanse vrijstelling kan worden verleend. Ook menen zij dat de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid geenszins is gegarandeerd en dat de verwachte verkeerstoename van invloed zal zijn op de bereikbaarheid van de Middelburgse binnenstad. Verzoekers vragen zich tenslotte af of het assortiment van Mediamarkt in overeenstemming zal zijn met het gebruik dat volgens de bestemming van het perceel van het bouwwerk gemaakt mag worden.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5. Ingevolge artikel 7, eerste lid en sub a., van de voorschriften van het bestemmingsplan Mortiere zijn de gronden op de kaart aangewezen voor “Perifere detailhandelsdoeleinden –PDV-“ bestemd voor perifere detailhandelsbedrijven, met dien verstande dat magazijn-verkoop niet is toegestaan.
Op grond van het bepaalde in artikel 7, achtste lid onder a., zijn burgemeester en wethouders bevoegd hiervan vrijstelling te verlenen voor de vestiging van c.q. uitoefening van detail-handel in rijwielen, in bruin- en witgoed, elektrische huishoudelijke artikelen en speelgoed, waarvoor vanwege de omvang en aard van het gevoerde assortiment een groot oppervlak nodig is voor de uitstalling daarvan en die uit dien hoofde niet binnen de in de gemeente in het kader van haar ruimtelijke ordening aangewezen c.q. aan te wijzen, winkelconcentratie-gebieden gevestigd kunnen worden, met dien verstande dat de distributieve structuur niet wordt aangetast en er vooraf overleg heeft plaats gevonden met de stuurgroep binnenstad.
Blijkens artikel 1 onder 51 van de voorschriften wordt onder perifere detailhandel verstaan de detailhandel in brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen, in auto’s, motoren en boten, in grove bouwmaterialen, in keukens, in sanitair, tegels en parket, in woninginrichting, -meubilering,-decoratie,-verlichting en stoffering, in caravans, tenten, sport- en outdoor- en kampeer-artikelen, in gereedschap, alsmede bouwmarkten, tuincentra, waarvoor vanwege de omvang en aard van het gevoerde assortiment een groot oppervlak nodig is voor de uitstalling daarvan (en die uit dien hoofde niet binnen de in de gemeente in het kader van haar ruimtelijke ordening aangewezen c.q. aan te wijzen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de in het plan vervatte regelen bevoegd zijn van bij het plan aan te geven voorschriften vrijstelling te verlenen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen de in een bestemmingsplan vervatte regelen, die de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling openen of nader regelen, uit het oogpunt van rechtszekerheid een voldoende objectieve (kwantitatieve en kwalitatieve) begrenzing van deze bevoegdheid in te houden.
7. Met betrekking tot hun eerste grief hebben verzoekers gesteld dat in de vrijstellings-bepaling geen criteria zijn vastgesteld aan de hand waarvan bepaald kan worden dat de detailhandel niet meer binnen de in de gemeente in het kader van haar ruimtelijke ordening aangewezen c.q. aan te wijzen winkelconcentratiegebieden gevestigd kunnen worden.
8. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan zodanige criteria niet bevat doch hij deelt voorshands niet de opvatting van verzoekers dat de vrijstellingsbepaling in de praktijk niet toepasbaar zou zijn. Blijkens het verhandelde ter zitting is door verweerder beoordeeld of een vestiging van Mediamarkt ingepast zou kunnen worden in het winkel-concentratiegebied van de binnenstad van Middelburg. Daarbij is gelet op benodigd winkeloppervlak en benodigde infrastructuur. Met betrekking tot laatstgenoemd aspect is blijkens de ambtelijke notitie van 23 juni 2004 van verweerder vastgesteld dat bezoekers en leveranciers tot meer verkeersbewegingen zullen leiden waarop de binnenstad niet berekend is. Geconcludeerd is voorts dat de beoogde ruimte voor de vestiging van Mediamarkt aldaar niet gevonden kon worden. De vaststelling van verzoekers dat geen onderzoek op dit punt heeft plaatsgevonden kan de voorzieningenrechter derhalve niet delen; van de conclusies van die onderzoeken kan niet op voorhand gezegd worden dat zij onjuist zijn.
9. Ook stelt de voorzieningenrechter met verzoekers vast dat de begrippen “bruin- en witgoed” en “elektrische huishoudelijke artikelen” in de voorschriften bij het bestemmings-plan niet nader zijn omschreven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet voor de uitleg van deze begrippen te rade worden gegaan bij de in de betreffende branche heersende opvatting daarover. Dat deze opvatting meebrengt dat het begrip in de loop van de tijd een andere inhoud kan krijgen acht de voorzieningenrechter geen bezwaar.
De snelle ontwikkelingen in de branches waar het hier om gaat alsmede de door die ontwikkelingen veroorzaakte vervaging van de grenzen tussen die branches maakt een meer concrete formulering van deze vrijstellingsbepaling slecht voorstelbaar.
10. Voor de reikwijdte van de term “bruin- en witgoed” kan dus worden aangesloten bij de branche-afbakening zoals deze bij het CBS thans is geregistreerd. Onder bruin- en witgoed en daaraan toegevoegd grijsgoed worden de navolgende goederen gevat: witgoed, zoals wasmachines, koelkasten, fornuizen, magnetrons en vrieskisten; bruingoed, waaronder audio- en videoapparaten, antennes enz.; telecommunicatieapparaten, zoals telefoontoestellen, antwoordapparaten, faxapparaten en autotelefoons; kleine elektrische huishoudelijke apparaten, zoals stofzuigers, scheerapparaten, keukenmixers en sapcentrifuges; computers (hardware en software) en randapparaten; eventueel in combinatie met plaatsen en reparatie van wit- en bruingoed. Direct tot de branche worden niet gerekend – onder meer geluids-dragers, winkels in videocamera’s, winkels in spelcomputers, doch deze winkels worden blijkens de indeling van het CBS wel gerekend tot de winkels in de consumentenelectronica. Het door vergunninghouder aangehaalde Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur van 6 juli 2004 en de regelingen die voor dit tijdstip van toepassing waren, waarbij aangetekend zij dat deze regelingen het milieurecht betreffen, bevatten eveneens een ruime, doch naar het oordeel van de voorzieningenrechter een bruikbaar afgebakende definïering. Voor de stelling van verzoekers dat de term wit- bruingoed onvoldoende objectief is begrensd bestaat naar het voorlopige oordeel van voorzieningenrechter geen aanleiding,.
11. Er bestaat naar het van de voorzieningenrechter evenmin aanleiding om het criterium dat overleg met de Commissie Binnenstad als een onvoldoende objectieve norm aan te merken. Blijkens het verhandelde ter zitting heeft de stuurgroep onder meer als leden een vertegenwoordiger van de kamer van koophandel en ondernemers. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is bij dit criterium slechts van belang of het overleg heeft plaatsgevonden en vormt de uitkomst van het overleg een bijdrage tot de belangenafweging die ten grondslag dient te liggen aan verweerders beslissing over de vrijstelling. De voorzieningenrechter heeft niet kunnen vaststellen dat die beslissing in feite wordt verlegd naar de commissie, hetgeen aan de objectiviteit af zou kunnen doen.
12. Verzoekers hebben gesteld dat met de verlening van de vrijstelling geen sprake is van een afwijking van het bestemmingsplan op ondergeschikte onderdelen. Naar de mening van verzoekers is Mediamarkt door de aard en de omvang van het gevoerde assortiment juist niet afhankelijk van perifere locaties. Met de vrijstelling wordt de bestemming perifere detailhandelsdoeleinden gewijzigd ten behoeve van niet-perifere detailhandelsvestigingen.
Volgens verzoekers wordt hun stelling bevestigd door hetgeen hierover in het streekplan van de provincie Zeeland is vermeld.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens de toelichting op het bestemmingsplan voor perifere detailhandel in de eerste plaats gedacht is aan winkels op het gebied van volumineuze goederen zoals woninginrichting, keukens en sanitair, tuincentra en bouwmarkten, bedrijfstakken die tot dusver ingevolge rijksbeleid onder dit begrip werden gevat. In de toelichting wordt verder gewezen op het nieuwe rijksbeleid waarbij voor perifere en grootschalige detailhandelsvestiging een nieuw locatiebeleid geldt voor bedrijven en voorzieningen met inbegrip van detailhandel. Voor gemeenten is meer vrijheid weggelegd om te bepalen hoe detailhandel zal worden ingepast. Op de locatie in geding is naast de PDV-branche ruimte voor andere branches en leisure- en verblijfsverlengende horeca-activiteiten gericht op het thema “in en om het huis”. Verweerder heeft erop gewezen dat het plan voor de locatie Mortiere ook past binnen het provinciale beleid dat is neergelegd in de Streekplan-uitwerking en het intergemeentelijk structuurplan die zijn opgesteld in 2000. De voorzieningen-rechter gaat er voorshands van uit dat de door verzoekers geconstateerde discrepantie met het streekplan daarmee is weggenomen.
14. Naar oordeel van de voorzieningenrechter houdt dit beleid een verruiming in van de mogelijkheden om grootschalige detailhandel in perifeer gelegen gebied toe te staan en dient de vrijstellingsbepaling van artikel 7, achtste lid, van de planvoorschriften in dit licht te worden bezien. De voorzieningenrechter merkt op dat de hierop betrekking hebbende planvoorschriften en de plantoelichting op zichzelf niet een ruimere uitleg geven aan het open begrip perifere detailhandel, doch dat in afwijking hiervan door middel van de vrijstelling en onder voorwaarden een beperkt aantal vormen van detailhandel worden toegelaten, die grootschalig kunnen worden uitgeoefend. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat, anders dan verzoekers hebben gesteld, niet sprake is van een materiële verandering van de bestemming zoals deze op de plankaart is vastgelegd. Daar komt naar het oordeel van de voorzieningen-rechter bij dat het op te richten gebouw voor wat betreft de omvang geschikt is om te worden gebruikt overeenkomstig de op de grond gelegen bestemming.
15. De voorzieningenrechter komt gezien het vorenstaande voorshands tot de conclusie dat artikel 7, achtste lid en onder a. van de planvoorschriften niet in strijd is met artikel 15 van de WRO en dat voorshands niet gezegd kan worden dat het voorschrift verbindende kracht mist. Er is derhalve geen beletsel aanwezig om dit voorschrift toe te passen en voorshands ook geen aanleiding om te oordelen dat aan de voorwaarden waaronder vrijstelling kan worden verleend, voorzover hierboven besproken, een onredelijke uitleg en een onjuiste toepassing is gegeven.
16. De voorzieningenrechter zal thans overgaan tot bespreking van het distributie-planologisch onderzoek dat verweerder heeft laten instellen naar de marktruimte voor een vestiging van Mediamarkt. In dit onderzoek van 21 juni 2004, uitgevoerd door Ecorys-Kolpron (verder: Ecorys), is geconcludeerd dat er voor Mediamarkt, op basis van verwachtingen tot 2010 ten aanzien van bevolkingsgroei, een beperkte groei van bestedingen en aantrekkingskracht van de winkel zelf, een marktruimte is van ongeveer 2.950 m2 verkoopvloeroppervlak. Bij deze becijfering is rekening gehouden met het reeds bestaande aanbod in de bruin- en witgoed-branche op Walcheren en Noord-Beveland en in het bijzonder met aanbod in Middelburg. Hieraan is de verwachting verbonden dat geen sprake zal zijn van een duurzame aantasting van de lokale en regionale retailstructuur. Verweerder heeft met de conclusies van het onderzoek ingestemd.
17. Verzoekers hebben de conclusies van dit onderzoek bestreden, onder verwijzing naar het onderzoek dat in hun opdracht door Bienfait Consultancy (verder: Bienfait) is verricht. In dat onderzoek is vastgesteld dat de marktruimte voor Mediamarkt hooguit 2.150 m2 verkoopvloer-oppervlak in het jaar 2010 zal bedragen. In vergelijking met het onderzoek dat door Ecorys is uitgevoerd komt deze vaststelling erop neer dat sprake zal zijn van een overschrijding van de distributieve ruimte van ongeveer 800 m2 verkoopvloeroppervlak. Het gevolg daarvan zal volgens het onderzoek zijn dat de werkgelegenheid bij het bestaande aanbod in de bruin- en witgoedbranche zal dalen. Niet ondenkbaar is dat faillissementen zullen volgen, aldus het onderzoek. Het door verweerder beoogde combinatiebezoek aan de binnenstad van Middelburg zal het omzetverlies voor de bestaande zaken niet kunnen compenseren. Volgens het onderzoek zal Mediamarkt, mede gelet op de infrastructuur, slechts doelgericht worden bezocht.
18. Uit het aanvullende onderzoek van 13 december 2004 van Ecorys blijkt dat van de beoogde 2.950 m2 verkoopvloeroppervlak 300 m2 wordt ingenomen door artikelen in de foto-branche. Voor de foto-branche is een marktruimte berekend van ongeveer 400 m2. Verzoekers hebben deze marktruimte niet bestreden. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zou dan, uitgaande van de aanname van verzoekers, een overschrijding van de distributieve ruimte van ongeveer 500 m2 verkoopvloeroppervlak kunnen ontstaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verschil in berekening berust op een verschil in aanname omtrent de bestedingen van de consument in de komende jaren waarbij in het onderzoek door Bienfait is uitgegaan van een daling daarvan en in het onderzoek door Ecorys van een beperkte toename.
19. Los van de vraag of de door Bienfait geschetste daling van de bestedingen zich ook daadwerkelijk zal voordoen is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat met een overschrijding van de distributieve ruimte van 500 m2 afgezet tegen de totale distributieve ruimte van 5.000 m2 verweerder er in redelijkheid van uit heeft kunnen gaan dat vestiging van een Mediamarkt niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van retailstructuur ter plaatse. In het onderzoek door Bienfait wordt weliswaar vastgesteld dat de concurrentieverhoudingen in Middelburg en omgeving zullen wijzigen, doch de voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat daarmee onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de eindconclusie in het onderzoek door Ecorys geen stand zou kunnen houden. Van belang acht de voorzieningenrechter voorts dat het voorgeschreven overleg met de Commissie Binnenstad, waarin zoals hierboven reeds is vermeld ondernemers en de Kamer van Koophandel zitting hebben, geleid heeft tot instemming met de komst van Mediamarkt. In dat overleg is ook overeenstemming bereikt over het treffen van aanvullende maatregelen die beogen een binding van de locatie Mortiere met de binnenstad van Middelburg tot stand te brengen. Thans kan niet vastgesteld worden of deze maatregelen het beoogde combinatiebezoek niet tot stand zullen brengen, zoals verzoekers hebben gesteld. In dit opzicht moet echter naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan verweerder het voordeel van de twijfel worden gelaten.
20. De voorzieningenrechter wijst in het licht van het vorenstaande nog op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, volgens welke in beginsel geen aanleiding bestaat om in het kader van een goede ruimtelijke ordening concurrentieverhoudingen te reguleren dan wel de marktpositie van gevestigde bedrijven te beschermen, tenzij sprake is van het geval dat zich een ernstige verstoring van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon in de desbetreffende sector zal voordoen, zodanig dat sprake is van een in planologisch opzicht onaanvaardbare situatie. Deze situatie is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval niet aan de orde.
21. Verzoekers menen voorts dat niet voldaan is aan de geldende gemeentelijke parkeer- en verkeersnormen. De voorzieningenrechter ziet echter, gelet op hetgeen hierover in het hoofdstuk Ontsluiting en parkeren van de toelichting op het bestemmingsplan is gesteld geen aanleiding om de juistheid van de invulling van die normen te betwijfelen. Met betrekking tot de parkeermogelijkheid op de locatie Mortiere merkt de voorzieningenrechter op dat uitgegaan is van een minimum norm van 1 parkeerplaats per 70 m2 brutovloeroppervlak. Het voorziene totale verkoopvloeroppervlak bedraagt 35.000 m2, hetgeen neerkomt op 500 parkeerplaatsen. Tegen deze achtergrond kan het aantal parkeerplaatsen van 960 dat op plankaart vermeld staat vooralsnog niet ontoereikend worden geacht. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de resultaten van het overleg met de Commissie Binnenstad hier niet op zien.
22. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat verweerder bevoegdelijk en in redelijkheid tot verlening van vrijstelling heeft kunnen besluiten en dat verweerder, nu niet is gebleken van gronden waarop bouwvergunning zou moet worden geweigerd, terecht tot verlening daarvan is overgegaan.
23. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het bestreden besluit stand zal kunnen houden in de bezwaarprocedure. Er is daarom geen aanleiding tot het treffen van een voorziening.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2004 door mr. G.J.A. van Unnik als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis als griffier.