ECLI:NL:RBMID:2005:AT6404

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/463 t/m 04/466, 04/468, 04/470 t/m 04/472, 04/474 t/m 04/484, 04/486 t/m 04/497
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de Centrale Raad van Beroep inzake de uitvoering van de TOD-regeling door de provincie Zeeland

In deze zaak hebben eisers, werkzaam als kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten Zeeland, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) had eerder bepaald dat de provincie nieuwe besluiten moest nemen met betrekking tot de intrekking van de toeslag onregelmatige diensten (TOD) van eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet op de lijst stonden van degenen die in hoger beroep waren gegaan tegen een eerdere uitspraak, waardoor de bestreden besluiten met betrekking tot hen voor vernietiging in aanmerking komen.

De rechtbank overweegt dat de provincie in 2004 had besloten om de intrekking van de TOD met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 ongedaan te maken. Eisers stelden echter dat bij de nabetaling van de TOD rekening gehouden moest worden met hogere afleidingsschaal en percentages, wat de provincie niet had gedaan. De rechtbank erkent dat er argumenten zijn voor zowel de eisers als de provincie, maar komt tot de conclusie dat de provincie het meest recht doet aan de rechtszekerheid door de eerder gevolgde berekeningswijze aan te houden.

De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond, maar vernietigt de bestreden besluiten met betrekking tot de eisers die niet in hoger beroep waren gegaan. De provincie Zeeland wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan de eisers. De uitspraak is gedaan op 29 april 2005 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
_________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Reg.nrs.: Awb 04/463 t/m 04/466, 04/468, 04/470 t/m 04/472, 04/474 t/m 04/484, 04/486 t/m/ 04/497
Inzake: [eiser 1] en anderen, eisers,
gemachtigde: mr. W.J.M. Wetzels, werkzaam bij AbvaKabo, regiokantoor Zuid-Oost te Weert,
tegen: het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, verweerder.
I. Procesverloop.
Bij uitspraak van 10 april 2003 (zaken 02/4371 en volgende) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) naar aanleiding van het hoger beroep van eisers tegen de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2002 verweerders besluiten van 31 januari 2002 op de bezwaarschriften van eisers vernietigd. Zij heeft daarbij bepaald dat verweerder ten aanzien van eisers nieuwe besluiten dient te nemen met inachtneming van hetgeen is overwogen met betrekking tot de intrekking van hun toeslag onregelmatige diensten (verder te noemen: TOD).
Bij besluiten van 17 juni 2004 heeft verweerder besloten om de bezwaren van eisers voor zover het betreft de intrekking van de TOD gegrond te verklaren en de intrekking daarvan met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 ongedaan te maken.
Tegen deze besluiten hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
De beroepen zijn op 16 maart 2005 behandeld ter zitting. Namens eisers is het woord gevoerd door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. R.V. Koper, ambtenaar van verweerder, en mr. L.S. van Loon, werkzaam bij het Capra.
II. Overwegingen.
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de eisers [eiser 2], [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 4] niet voorkomen op de zogenoemde lijst 2, die de namen bevat van degenen, die in hoger beroep zijn gegaan van de uitspraak van deze rechtbank van 9 juli 2002. De opdracht van de CRvB aan verweerder om nieuwe besluiten te nemen ten aanzien van appellanten heeft mitsdien geen betrekking op deze eisers. Dat brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat de bestreden besluiten met betrekking tot deze eisers voor vernietiging in aanmerking komen en dat hun beroep gegrond moet worden verklaard. Het vorenstaande laat uiteraard onverlet dat het verweerder vrij staat alsnog terug te komen van zijn ten opzichte van deze eisers rechtens onaantastbare besluitvorming van 31 januari 2002 middels nadere (primaire) besluitvorming.
2. De rechtbank overweegt verder als volgt.
3. Eisers zijn werkzaam geweest als kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten Zeeland (PSD). Hun functie is in 1998 gewaardeerd naar schaal 12. Met de daarmede gepaard gaande besluiten tot inpassing is onder meer de TOD met ingang van 1 januari 1996 ingetrokken omdat verweerder bij zijn inpassing met het niveau van deze toelage rekening heeft gehouden.
4. In bovengenoemde uitspraak heeft de CRvB met betrekking tot de TOD overwogen - kort weergegeven - dat verweerder niet bevoegd was tot intrekking van die toelage nu het Reglement toelage onregelmatige diensten, voorziende in een toekenning van deze toelage aan ieder die lager is ingeschaald dan het maximum van schaal 12, op dit punt afweek van het BBRA terwijl het Bezoldigingsbesluit van de provincie Zeeland voorschreef dat de regels aangaande de TOD met inachtneming van de rijksregeling dienden te worden vastgesteld. Volgens de CRvB heeft verweerder verzuimd om op het moment dat provincies bevoegd werden zelfstandig hun arbeidsvoorwaarden vast te stellen zijn rechtspositieregelingen in de door hem voorgestane zin te wijzigen.
5. Blijkens de bestreden besluiten heeft verweerder met terugwerkende kracht tot 1 januari 1996 de intrekking van de TOD ongedaan gemaakt. Tevens zijn eisers opnieuw ingeschaald. Bij de eerdere inschaling was immers rekening gehouden met de toen ingetrokken TOD. Er heeft een nabetaling van die TOD plaats gevonden onder verrekening van het bedrag van de lagere inpassing. Verweerder heeft zich met betrekking tot die nabetaling op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om de TOD op een andere wijze te berekenen dan al die jaren gebruikelijk is geweest. De uitspraak van de CRvB strekt daar niet toe, aldus verweerder.
6. Eisers stellen zich - kort weergegeven - op het standpunt dat bij de nabetaling van de TOD alsnog rekening dient te worden gehouden met een hogere afleidingsschaal en hogere percentages welke verweerder niet heeft verwerkt. Zij stellen dat de uitspraak van de CRvB er toe dient te leiden dat verweerder op grond van het artikel 14 van het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984 ook op deze punten de Rijksregeling dient te volgen. Volgens eisers wordt sedert ongeveer 1990 de Rijksregeling niet meer gevolgd.
7. De rechtbank erkent dat zowel voor het standpunt van eisers als voor de visie van verweerder in de overwegingen van de uitspraak van de CRvB aanknopingspunten zijn te vinden. Enerzijds lijkt de CRvB in de overweging, genummerd 6, met haar verwijzing naar artikel 14 van het Bezoldigingsbesluit Zeeland 1984 te beogen dat verweerder bij de nieuw te nemen besluiten de rijksregeling (het BBRA 19984) in volle omvang - voorzover voor eisers van belang - dient toe te passen. Anderzijds valt met verweerder te constateren dat de CRvB in het vervolg van die overweging juist een begrenzing aangeeft door eisers voor te houden dat zij met betrekking tot de hernieuwde besluitvorming geen ongerechtvaardigde verwachtingen dienen te koesteren.
8. Ter zitting heeft verweerder met betrekking tot dit laatste gesteld dat de CRvB heeft willen doen uitkomen dat er bij de nabetaling van de TOD geen andere berekeningswijze aan de orde kan zijn. Eisers zouden met hun bezoldiging dan namelijk uitkomen boven het reeds door verweerder vastgestelde niveau van inpassing. De rechtbank komt dit standpunt het meest juist voor, mede in het licht van het ook voor verweerder geldende rechtszekerheidsbeginsel. In dat verband wijst de rechtbank er op dat eisers in het verleden nimmer bezwaren hebben geuit tegen de toen gevolgde berekeningsmethode. Voorts heeft verweerder gesteld dat toepassing van de berekeningswijze die eisers thans voorstaan grote financiële consequenties zal hebben. Alle destijds uitgekeerde toelagen voor onregelmatige diensten aan personeelsleden zullen dan moeten worden herberekend en nabetaald.
9. De beroepen dienen gezien het vorenstaande ongegrond verklaard te worden.
10. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de kosten van het geding te veroordelen.
III. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg
verklaart de beroepen van [eiser 2], [eiser 3], [eiser 1] en [eiser 4]
gegrond;
vernietigt de bestreden besluiten met betrekking tot voornoemde eisers;
bepaalt dat de provincie Zeeland aan die eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 136 (honderdzesendertig euro) vergoedt;
verklaart de overige beroepen ongegrond.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2005 door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: