RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
____________________________________________________
Inzake: [Eiser], wonende in [woonplaats] (gemeente [plaats]), eiser,
gemachtigde: mr. E.H.M. Graamans, advocaat in Middelburg,
tegen: het dagelijks bestuur van de Maatschappelijke Zorg Walcheren, verweerder.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 20 januari 2005 inhoudende een weigering om een beslissing te nemen op het bezwaar van eiser tegen afwijzing van een verzoek om een vervoerspas voor collectief vervoer door Connexxion Taxi Services.
Het beroep is op 13 oktober 2005 behandeld ter zitting. Eiser, niet in persoon verschenen, werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N.M. Feijtel.
1. Aan eiser is door verweerder met ingang van 1 oktober 2003 een vervoersvoorziening als bedoeld in de Wet Voorzieningen Gehandicapten toegekend in de vorm van gebruik van collectief taxivervoer. Vanaf 9 februari 2004 is hij daarvan voor een periode van een jaar uitgesloten door het betreffende taxibedrijf. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij verweerder. Die achtte zich echter niet bevoegd het bezwaarschrift te behandelen. De bezwaar procedure eindigde hiermee.
2. Eiser heeft hierna bij verweerder een vervoerspas aangevraagd voor het gebruik van collectief vervoer door Connexxion Taxi Services. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 12 juli 2004. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 22 juli 2004 een bezwaarschrift ingediend. Bij brief van 18 augustus 2004 heeft eiser zich met een klacht tot de Zeeuwse Ombudsman gewend. Bij besluit van 22 november 2004 heeft verweerder bepaald dat een beslissing op het bezwaar werd opgeschort tot na de hoorzitting bij de ombudsman. In december 2004 is eiser in de gelegenheid gesteld deelname aan het collectieve vervoer te hervatten en bij besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder bepaald dat er op het bezwaarschrift geen beslissing kan worden genomen. Het beroep is tegen laatstgenoemd besluit gericht.
3. Verweerder heeft bij besluit van 30 maart 2005 alsnog op het bezwaar beslist. Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat eisers proceskosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) zullen worden vergoed. Na ontvangst van eisers declaratie (voor een bedrag van € 1.449,-, uitgaande van 4,5 punt) heeft verweerder bij besluit van 10 mei 2005 bepaald dat eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van kosten voor rechtsbijstand naar een norm van twee punten als bedoeld in het Besluit en heeft zodoende de vergoeding vastgesteld op € 644,-.
4. Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd omdat hij het niet eens is met de toegekende kostenvergoeding. Hij vindt dat verweerder het Besluit ten onrechte strikt heeft toegepast. Naar zijn mening was er alle aanleiding om een hogere vergoeding toe te kennen. Hij heeft noodgedwongen veel meer kosten moeten maken dan door verweerder worden vergoed, omdat hij als gevolg van de wijze waarop verweerder aanvankelijk op zijn bezwaar heeft gereageerd, genoodzaakt is geweest om via andere procedures, waaronder een klachtprocedure bij de Zeeuwse Ombudsman, uiteindelijk een inhoudelijke beslissing op zijn bezwaar te krijgen. Een ander argument is dat hem voor de toevoeging van een advocaat een eigen bijdrage van € 761,- is opgelegd. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij schade heeft geleden als gevolg van frustratie, verdriet en ongemak doordat hij mede door verweerders toedoen bijna een jaar verstoken is gebleven van een taxipas. Eiser vindt het gezien deze omstandigheden redelijk dat hem een hogere vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt toegekend en een tegemoetkoming voor het geleden ongemak. In dit verband heeft eiser, onder verwijzing naar artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verzocht om bij gegrond verklaring van het beroep een bedrag van € 500,- aan schadevergoeding toe te kennen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
6. Nu verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist, is er voor eiser geen belang meer bij een beoordeling door de rechtbank van zijn beroep tegen de weigering om te beslissen. In zoverre is het beroep niet ontvankelijk.
7. Het feit dat verweerder bij besluit van 30 maart 2005 alsnog op het bezwaar heeft beslist, brengt op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb, met zich mee dat het beroep wordt geacht mede tegen dat besluit gericht te zijn. Het besluit van 10 mei 2005 is aan te merken als onderdeel van het besluit van 30 maart 2005, zodat ook dat besluit voorwerp van geschil is.
8. Met het besluit van 30 maart 2005 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en voor het overige ziet het bestreden besluit op de proceskosten die zijn gemaakt in het kader van de bezwaarschriftprocedure die met het bezwaarschrift van 22 juli 2004 in gang is gezet.
9. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag artikel 7:15 van de Awb en het mede op dit artikel gebaseerde Besluit. Ingevolge genoemd artikel bestaat er, indien het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, onder bepaalde voorwaarden recht op een vergoeding van kosten die een belanghebbende heeft gemaakt in verband met de behandeling van zijn bezwaar.
10. Nadere regels over de kostenposten die voor vergoeding in aanmerking komen en over de hoogte van de vergoedingen, staan in het Besluit. In artikel 1 van het Besluit staat een limitatieve opsomming van de kosten als bedoeld in artikel 7:15 van de Awb die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. De kosten voor professionele rechtsbijstand staan daarbij. In artikel 2, eerste lid, van het Besluit staan de maatstaven voor de hoogte van de vergoeding van alle ingevolge artikel 1 voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten. Voor wat betreft de kosten van professionele rechtsbijstand worden die vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. Dat betreft een forfaitair tarief, ingevolge die bijlage berekend door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen volgens de lijst en die punten te vermenigvuldigen met de waarde van € 322 per punt en daarop één van de zogeheten wegingsfactoren toe te passen. Dit zijn factoren die de zwaarte van de zaak aangeven. Bij een zaak van gemiddelde zwaarte hoort een wegingsfactor 1. De werkelijk gemaakte kosten zijn niet van belang. Ingevolge het derde lid van artikel 2 kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
11. Het geschil spitst zich toe op de toepassing van het Besluit. Ter beoordeling is of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 2, derde lid, van het Besluit.
12. Blijkens genoemde bijlage bij het Besluit zijn de voor vergoeding in aanmerking komende proceshandelingen in het kader van een bezwaarprocedure beperkt tot: het indienen van een bezwaarschrift, het verschijnen in de hoorzitting en het verschijnen in een nadere hoorzitting. De proceshandelingen die eisers gemachtigde in de bezwaarprocedure heeft verricht, zijn geweest het indienen van een bezwaarschrift en het bijwonen van de hoorzitting. Verweerder heeft derhalve op goede gronden twee proceshandelingen in aanmerking genomen. Het argument van eisers gemachtigde dat ze uitvoerig heeft gecorrespondeerd, maakt niet dat er meer proceshandelingen als bedoeld in het Besluit zijn verricht. Ook het argument van gemachtigde dat zij in totaal vier hoorzittingen heeft bijgewoond, kan niet slagen aangezien twee van die hoorzittingen plaats vonden in het kader van de klachtprocedure bij de ombudsman en van de andere twee hoorzittingen er maar één plaats vond in het kader van de bezwaarprocedure waarop het geschil ziet. De bepalingen over vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase zijn daarom op de andere drie hoorzittingen niet van toepassing. Die zijn derhalve niet aan te merken als proceshandelingen waarvoor ingevolge het Besluit een vergoeding dient te worden toegekend.
13. Aan elk van de beide proceshandelingen die wel voor vergoeding in aanmerking komen, wordt ingevolge het Besluit één punt toegekend. Verweerder heeft dan ook terecht twee punten toegekend. Dat verweerder vervolgens de zaak op gemiddelde zwaarte heeft geschat en er aldus de wegingsfactor 1 aan heeft toegekend, acht de rechtbank evenmin onjuist. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de stukken, waaronder het rapport van de Ombudsman, onvoldoende aanknopingspunten voor een oordeel dat sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat verweerder onder toepassing van artikel 2, derde lid, van het Besluit van het gebruikelijk gehanteerde tarief had moeten afwijken. Verweerder heeft de proceskostenvergoeding op goede gronden op € 644,- vastgesteld. Het beroep is in zoverre ongegrond.
14. In de ongegrond verklaring van het beroep ligt besloten dat eisers verzoek om schadevergoeding, op grond van artikel 8:73 van de Awb dient te worden afgewezen.
15. De rechtbank zal verweerder wel veroordelen in een deel van de kosten die eiser in verband met het instellen van beroep bij de rechtbank heeft moeten maken aangezien begrijpelijk is dat eiser zich naar aanleiding van de weigering van verweerder om de beslissen op eisers bezwaar van 22 juli 2004, genoodzaakt heeft gezien om daartegen beroep bij de rechtbank in te stellen. Uitgaande van een zaak van lichte zwaarte (gewichtsfactor 0,5) en van één proceshandeling (beroepschrift) waaraan 1 punt dient te worden toegekend, zal verweerder aan eiser een bedrag van € 166,- dienen te vergoeden.
verklaart het beroep tegen het besluit van 20 januari 2005 niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 166,- ( honderdzesenzestig euro), te betalen door de Maatschappelijke Zorg Walcheren aan eiser.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op
door mr. G.. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.