RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 7 december 2005 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Lenos c.s. B.V.,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie (hierna: Lenos),
procureur: mr. C.J. IJdema,
advocaat: mr. H. Vermeulen,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CENSA Woensdrecht B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Elf Boompjes B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Elf Boompjes I B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Elf Boompjes II B.V., gevestigd te Bruinisse, gemeente Schouwen-Duiveland,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie (hierna tezamen:[gedaagden]),
procureur: mr. N.H. van Everdingen,
advocaat: mr. J.M. van der Wulp.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 16 maart 2005 is een comparitie van partijen bepaald. Deze comparitie is op 14 juni 2005 gehouden en daarvan is een proces-verbaal opgemaakt.
Tevoren waren nog gewisseld:
- akte met producties ten behoeve van comparitie, tevens akte wijziging/vermeerdering eis, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie van de zijde van Lenos;
- antwoordakte tevens houdende conclusie van repliek in reconventie van de kant van[gedaagden].
2.1 [gedaagde sub 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van Censa Woensdrecht BV. [gedaagde sub 2] is enig aandeelhouder en bestuurder van De Elf Boompjes BV. Deze laatste vennootschap is enig aandeelhouder en bestuurder van De Elf Boompjes I BV en De Elf Boompjes II BV. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn levenspartners.
2.2. Lenos heeft in opdracht van[gedaagden] in de periode van einde 2001 tot begin 2003 be-lastingadvieswerkzaamheden verricht voor en gedeclareerd aan[gedaagden]. Van het totaal van de aan alle entiteiten afzonderlijk gedeclareerde bedragen stond begin 2004 nog een be-drag van € 38.769,04 open, tot zekerheid waarvan Lenos (conservatoire en executoriale) be-slagen heeft gelegd op een aantal registergoederen van [gedaagden]
2.3. [gedaagde sub 1] heeft op 14 april 2004 ten gunste van Lenos een hypotheekrecht gevestigd op een aan haar toekomend appartementsrecht in een gebouw aan de [adres] te Am-sterdam. In de ten overstaan van notaris mr. S. Lettinga te Zierikzee (hierna: Lettinga) verle-den akte staat vermeld dat hypotheekverlening door [gedaagde sub 1] plaatsvond tot zekerheid voor de betalingsverplichtingen van haarzelf, van [gedaagde sub 2] en van de vennootschappen Censa Woensdrecht BV, de Elf Boompjes BV, de Elf Boompjes I BV en de Elf Boompjes II BV, tot een bedrag van € 38.769,04.
2.4. Lenos heeft vervolgens via Lettinga met [gedaagden] gecommuniceerd. Op 5 mei 2004 zijn diverse faxberichten door Lenos naar Lettinga gezonden; Lettinga heeft naar aanleiding daarvan aan Lenos een faxbericht gezonden, onder meer inhoudend:
“Tot tweemaal toe vandaag telefonisch contact gehad met [gedaagde sub 2].
(…)
De heer [gedaagde sub 2] zal uiterlijk woensdag 12 mei a.s. het aan u verschuldigde op mijn kantoorrekening storten, onder bijtelling van de verschuldigde rente.
Nog éénmaal verzoek ik u namens [gedaagde sub 2] tot 12 mei a.s. uitstel te verlenen met betrekking tot het nemen van invorderingsmaatregelen.
De heer [gedaagde sub 2] is bereid de rentevergoeding zoals afgesproken in de hypotheek akte van 4% per jaar te verhogen tot 10% per jaar over de periode vanaf 17 maart 2004 tot en met 12 mei 2004.
Mag ik u verzoeken om het vorenstaande met uw compagnon te bespreken en per fax vernemen of u aan dit verzoek, namens [gedaagde sub 2] wenst tegemoet te komen.”
Na een reactie op dit bericht van Lenos heeft Lettinga bij faxbrief d.d. 6 mei 2004 (vermel-dend: “c.c. [h[dhr.] [gedaagde sub 2]”) aan Lenos medegedeeld:
“Heer [gedaagde sub 2] is ermee accoord dat aan uw vennootschap een schadevergoeding wordt voldaan groot € 750,-- voor iedere dag dat de betaling later zou plaatsvinden dan 12 mei aanstaande.”
In een faxbericht van 9 mei 2004 aan [gedaagde sub 2] verwijst Lettinga als volgt naar voormeld bericht van 6 mei 2004 aan Lenos:
“Bijgaand zend ik u nog een copie van mijn fax van 6 dezer aan schuldeiser; de inhoud van deze fax heb ik op voormelde datum met u telefonisch besproken en u heeft zich met de inhoud van deze fax accoord verklaard, waarna deze fax is verzonden.”
2.5. [gedaagde sub 1] heeft op 14 mei 2004 een bedrag van € 30.000,-- betaald ten kantore van Lettinga ten gunste van Lenos; de transactiebon van de ABN Amrobank vermeldt bij de kas-storting op de rekening van Lettinga:
“[gedaagde sub 1] compl. 11 boompjes compl. censa compl. [dhr.] [gedaagde sub 2] ged.”
2.6. Lettinga heeft eveneens op 14 mei 2004 aan het door Lenos ingeschakelde deurwaarders-kantoor te Den Haag het volgende medegedeeld:
“Bij deze bericht ik u dat op heden een bedrag van € 30.000,-- telefonisch is overgemaakt op uw kan-toorrekening. Bij de betaling is vermeld dat in opdracht van [gedaagde sub 2] deze betaling heeft plaats-gevonden in verband met betalingsverplichtingen van mevrouw [gedaagde sub 1], Censa Woensdrecht en de Elf Boompjes, alles voor het geheel; na afboeking van deze betalingsverplichtingen resteert nog een be-drag en dit bedrag wordt gebruikt voor betaling van de verplichtingen van de [gedaagde sub 2] privé. Het restant – zo heeft [gedaagde sub 2] mij medegedeeld – zal maandag a.s. worden betaald.”
2.7. Omdat de verdere betaling achterwege bleef, heeft Lenos als hypotheekhouder [gedaagden] bij exploot van 28 mei 2004 aangezegd tot uitwinning van het registergoed van [gedaagde sub 1] aan de Geldersekade te Amsterdam over te gaan. In de in het kader van de openbare verkoop bij akte opgestelde veilingvoorwaarden d.d. 3 september 2004 staat vermeld dat de eigenaar ([gedaagde sub 1]) aan de verkoper (Lenos) hypotheek heeft verleend tot zekerheid van de betalingsverplichtingen van de eigenaar ([gedaagde sub 1]), [gedaagde sub 2] en de door hen bestuurde met name genoemde vennootschappen.
2.8. [gedaagde sub 2] heeft op 8 september 2004 een bedrag van € 18.577,91 betaald aan Lenos ten kantore van genoemde notaris ten gunste.
in conventie en in reconventie
3.1. Lenos vordert in conventie de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 88.500,-- (118 boetedagen ad € 750,--) met de wettelijke rente daarover vanaf 9 september 2004, de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.542,-- en de beslagkosten van € 1.043,13, met de wettelijke rente over die beide bedragen vanaf de dag der dagvaarding (30 december 2004) en – na vermeerdering van eis – de vernietiging van de koop en levering in 1989 en 1996 door [gedaagde sub 2] aan [gedaagde sub 1] van een aantal appartementsrechten, woningen en perce-len grond, alles met veroordeling van [gedaagden] in de gedingkosten.
3.2. Lenos stelt ten aanzien van de geldvordering dat de schuld, genoemd in 2.2 en ook het restant na de in 2.5 genoemde betaling, een gezamenlijke schuld van [gedaagden] was, waar-voor zij hoofdelijk aansprakelijk waren. Lettinga is in zijn contact met Lenos opgetreden als vertegenwoordiger van [gedaagden] (die ten opzichte van Lettinga door [gedaagde sub 2] zelf werden vertegenwoordigd); de afspraak omtrent de verschuldigdheid van de boete is, bij het onder 2.4 genoemde faxbericht van 6 mei 2004, rechtsgeldig gemaakt. Gelet op de toen bestaande schuld was de boete niet onredelijk hoog; er is geen reden tot matiging. Nu [gedaagden] de onder 2.2 genoemde schuld niet tijdig volledig heeft betaald, zijn zij de boete verschuldigd.
Haar nadere vordering baseert Lenos op een benadeling in haar verhaalsmogelijkheden in de zin van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek en stelt dat zij belang heeft bij die vordering, omdat zij op drie van de overgedragen onroerende zaken beslag heeft gelegd en dat zij zich zo nodig ook op de overige zaken in een later stadium wil kunnen verhalen.
3.3. [gedaagden] hebben verweer gevoerd, dat er in de kern op neer komt dat geen sprake is van hoofdelijkheid, zodat niet alle gedaagden voor het geheel kunnen worden aangesproken, dat zij niet hebben ingestemd met het door Lenos voorgestelde boetebeding, waarbij Lettinga slechts als hun spreekbuis heeft gefungeerd en dat Lenos ex artikel 6:92 van het Burgerlijk Wetboek geen nakoming kan vorderen van zowel het boetebeding als van de verbintenis waaraan dat beding is verbonden, nu partijen niet zijn overeengekomen dat boete en nako-ming naast elkaar kunnen worden gevorderd. Subsidiair hebben [gedaagden] zich beroepen op matiging van de boete.
Tegen de nadere vordering brengen zij in dat deze al om reden dat Lenos geen geldvordering meer op hen heeft moet worden afgewezen, en voorts omdat geen benadeling van schuldeisers heeft plaatsgevonden – en noch [gedaagde sub 2] noch [gedaagde sub 1] van een dergelijke benadeling wetenschap hadden – toen de betreffende rechtshandelingen werden verricht.
3.4. In reconventie hebben [gedaagden] ongedaanmaking gevorderd van de door Lenos ten laste van hen gelegde beslagen op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Le-nos in de proceskosten, waartegen Lenos zich heeft verweerd overeenkomstig de aan haar na-dere vordering aangevoerde gronden.
4. De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
4.1. Allereerst zal worden beoordeeld of de op de boeteafspraak gebaseerde vordering van Le-nos gegrond is, omdat alleen bij het bestaan van een vorderingsrecht de nadere vordering tot vernietiging van de door Lenos genoemde rechtshandelingen aan de orde zal kunnen komen. Daarna zal nog zo nodig worden ingegaan op de door [gedaagden] in reconventie ingestelde vordering tot ongedaanmaking van de door Lenos gelegde beslagen.
4.2. Omtrent de door Lenos gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagden] voor de oorspronkelijke schuld (en thans voor de boete) wordt als volgt overwogen. Uit de bewoor-dingen van artikel 6:6 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (“tenzij”) volgt dat niet-hoofdelijk-heid de regel is en dat hoofdelijkheid als een uitzondering moet worden beschouwd, in welk geval hoofdelijkheid onder meer kan voortvloeien uit een rechtshandeling. Volgens Lenos bestaat een dergelijke rechtshandeling, waarbij zij zich heeft beroepen op de onder 2.3 ge-noemde hypotheekakte en de in 2.7 genoemde akte van veilingvoorwaarden, waarin is ver-meld dat [gedaagde sub 1] zekerheid verleende voor de betalingsverplichtingen van haarzelf, van [gedaagde sub 2] en van de door hen beheerde vennootschappen.
4.3. Anders dan Lenos heeft betoogd kan uit het gegeven dat [gedaagde sub 1] bij het verlenen van hypothecaire zekerheid aan Lenos ook een verhaalszekerheid voor haar mededebiteuren heeft verleend, niet althans niet zonder meer worden afgeleid dat [gedaagde sub 1] zichzelf en de mede-debiteuren hoofdelijk voor het geheel van hun nog openstaande schulden heeft willen binden. Uit de hypotheekakte volgt slechts dat het verhaalsrecht van Lenos zich ook zou uitstrekken tot de in de akte genoemde overige debiteuren. Zulks moet ook worden afgeleid uit de om-standigheid dat [gedaagde sub 1] bij de betaling op 14 mei 2004 uitdrukkelijk – zoals blijkt uit de in 2.5 genoemde transactiebon – heeft aangegeven dat de betaling van € 30.000,-- betrekking had op de vordering van Lenos op de gedaagden 1 en 3 tot en met 6 en voorts gedeeltelijk op de vordering op [gedaagde sub 2]. De akte van veilingvoorwaarden voegt aan het bovenstaande niets toe; daarin wordt slechts herhaald wat in de hypotheekakte staat. Aldus moet worden vastge-steld dat de voor hoofdelijkheid noodzakelijke rechtshandeling niet in de door Lenos genoem-de akten kan worden gevonden. Er is derhalve geen sprake van hoofdelijkheid; daaraan doet niet af dat [gedaagden] economisch met elkaar waren verbonden, zoals blijkt uit de door Le-nos overgelegde uittreksels uit het Handelsregister, terwijl evenmin van belang is dat zij geza-menlijk een opdracht aan Lenos hebben verstrekt. Als Lenos bij het aangaan van de opdracht alle mededebiteuren hoofdelijk had willen binden, had zij dat met [gedaagden] moeten over-eenkomen, maar dat is gesteld noch gebleken.
4.5. Uitgaande van niet-hoofdelijkheid moet – nu die stelling van [gedaagden], gebaseerd op de onder 2.5 weergegeven transactiebon, verder niet is betwist – worden vastgesteld dat de gedaagden sub 1 en 3 tot en met 6 door de betaling van € 30.000,-- op 14 mei 2004 hun schuld volledig hadden voldaan. De schuld van [gedaagde sub 2] is toen gedeeltelijk voldaan; het res-tant van die schuld is op 9 september 2004 betaald. Dat betekent dat ook als van niet-hoofde-lijkheid wordt uitgegaan alle gedaagden pas op een datum nadat de boeteafspraak – zo deze rechtsgeldig is gemaakt – was ingegaan, volledig hadden betaald.
4.6.1. Gelet op het onder 4.5 overwogene is thans van belang vast te stellen of de door Lenos gestelde boeteafspraak op rechtsgeldige wijze is gemaakt. Lenos stelt dat de boeteafspraak via Lettinga – die als vertegenwoordiger van [gedaagden] optrad, althans werd de schijn gewekt dat hij daartoe bevoegd was – rechtsgeldig met [gedaagden] is gemaakt. [gedaagden] weer-spreken dat zij akkoord zijn gegaan met een boete, waarbij zij hebben betwist dat Lettinga was gevolmachtigd om namens hen op te treden, terwijl zij ook niet de schijn van een toerei-kende volmacht hebben gewekt.
4.6.2. De rechtbank stelt vast dat van een uitdrukkelijke volmacht van [gedaagden] aan Let-tinga voor het maken van de boeteafspraak niet blijkt. Wel blijkt uit de onder 2.4 weergege-ven faxberichten van Lettinga aan Lenos dat eerstgenoemde verzoeken en opmerkingen van [gedaagde sub 2] aan laatstgenoemde overbracht. Daarbij gaf Lettinga uitdrukkelijk aan meermalen telefonisch contact te hebben gehad met [gedaagde sub 2] en deed hij verzoeken aan Lenos waarbij hij uitdrukkelijk aangaf zulks namens [gedaagde sub 2] te doen. Toen Lettinga bij zijn faxbericht van 6 mei 2004 op de wijze als in 2.4 weergegeven aangaf dat [gedaagde sub 2] akkoord was, behoefde Le-nos er niet aan te twijfelen dat Lettinga daadwerkelijk namens [gedaagde sub 2] optrad. Vast staat voorts dat het betreffende faxbericht (zichtbaar voor Lenos) “c.c.” naar [gedaagde sub 2] is gezonden en dat Lettinga [gedaagde sub 2] op 9 mei 2004 nog eens uitdrukkelijk op dat faxbericht en het daarin weergegeven akkoord heeft gewezen. Door daarna geen actie te ondernemen om aan Lenos duidelijk te maken dat hij met de boeteafspraak niet akkoord was (wat gelet op de ingangsda-tum van de boeteafspraak nog mogelijk en zinvol zou zijn geweest) heeft [gedaagde sub 2] de schijn gewekt dat Lettinga inderdaad namens hem de boeteafspraak had gemaakt. Dat [gedaagde sub 2] – zo-als hij stelt – de faxberichten niet kende omdat hij destijds in Duitsland verbleef doet aan het vorenstaande niet af. Van een zakenman als [gedaagde sub 2] mag worden verwacht dat hij, als hij in het buitenland verblijft, zorgt dat hij van belangrijke berichten betreffende zijn zaken hier te lande op de hoogte wordt gesteld. Uit het feit dat hij ook tijdens verblijf in Duitsland met Let-tinga kon overleggen blijkt dat hij goed bereikbaar was.
4.6.3. Lenos mocht derhalve uitgaan van een door [gedaagde sub 2] aan Lettinga verleende toereiken-de volmacht. De boeteafspraak is rechtsgeldig gemaakt. Nu uit de stukken voorts blijkt dat de afspraak werd gemaakt ter zake van de onder 2.2 bedoelde restantschuld, die was opgebouwd uit schulden van [gedaagden], moet ervan worden uitgegaan dat [gedaagde sub 2] – die, zoals zij on-betwist heeft gesteld, in het contact met Lenos steeds namens [gedaagden] optrad en die niet gemotiveerd heeft aangegeven dat en waarom dat in casu anders zou zijn geweest – met de boeteafspraak akkoord is gegaan namens [gedaagden].
4.7. Anders dan [gedaagden] stelt staat aan de vordering tot betaling van de boete niet in de weg de omstandigheid dat Lenos destijds is blijven aandringen op betaling van de oorspron-kelijke vordering en die betaling ook heeft verkregen; de boete is bepaald om nakoming van de overeengekomen betaling op uiterlijk 12 mei 2004 te verkrijgen. Die tijdige betaling heeft Lenos niet gekregen. De wel plaatsgevonden hebbende betaling op een datum na 12 mei 2004 kan niet worden beschouwd als nakoming van de overeenkomst tot betaling op uiterlijk 12 mei 2004. Lenos vordert thans dan ook niet – zoals [gedaagde sub 2] stelt – betaling van de boete naast (al verkregen) nakoming; zij vordert die boete in de plaats van die nakoming (die had behoren te bestaan in betaling op 12 mei 2004).
4.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat Lenos terecht betaling van vervallen boeteter-mijnen vordert. Lenos vordert boete over 118 dagen. Uitgaande van betaling van het restant op 9 september 2004 vordert Lenos kennelijk de boete vanaf de dag waarop de betaling van de € 30.000,-- plaatsvond (14 mei 2004). Op dat moment had alleen [gedaagde sub 2] nog een schuld aan Lenos. De andere gedaagden waren – nu van hoofdelijkheid geen sprake is – voor die schuld niet aansprakelijk en kunnen dan ook niet op de vertraging in de betaling ervan (en als gevolg daarvan: verbeurte van een boete) worden aangesproken. Voor zover de vordering te-gen die andere gedaagden is gericht, moet zij worden afgewezen.
4.9. Lenos vordert € 88.500,--. De restantschuld van [gedaagde sub 2] bedroeg – vanaf 14 mei 2004, derhalve vanaf 2 dagen nadat de boeteafspraak was gaan werken – nog € 8.769,04 (exclusief rente). [gedaagde sub 2] doet een beroep op matiging van de boete. Een dergelijk beroep kan worden gehonoreerd wanneer – zo bepaalt artikel 6:94 van het Burgerlijk Wetboek – de billijkheid dit klaarblijkelijk eist. De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de thans gevorderde boete in verhouding tot de hoogte van de schade die Lenos – nadat op 14 mei 2004 een groot deel van de schuld was betaald – door achterwege blijven van betaling van het restant heeft gele-den (mede in aanmerking nemend dat 10% rente is betaald), buitensporig is. De billijkheid brengt met zich dat de hoogte van de boete wordt aangepast aan de omstandigheid dat de schuld zoals die op 5 en 6 mei 2004 – toen de boeteafspraak werd gemaakt – al enkele dagen nadat de afspraak was gaan werken tot een veel lager bedrag is teruggebracht. Een redelijke boete voor de periode vanaf 14 mei 2004 is dan ook een bedrag van (€ 8.769,04 : € 38.769,04) x € 750,-- = € 169,64 per dag. Voor de periode vanaf 14 mei 2004 tot en met 9 september 2004 – de periode waarover Lenos kennelijk, zoals onder 4.8 overwogen, de boete vordert – bedraagt de verbeurde boete dan 118 x € 169,64 = € 20.017,52. De rechtbank zal de boete tot dit bedrag matigen.
4.8. Lenos stelt buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt. Zij heeft die kosten niet toe-gelicht; dat de kosten betrekking hebben op andere verrichtingen dan die, waarvoor de in ar-tikelen 56 en 57 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een ver-goeding plegen in te sluiten, is dan ook niet gebleken. De vordering wordt afgewezen. Tegen de beslagkosten heeft [gedaagden] geen verweer gevoerd; voor zover zij beslagen betreft dat op het vermogen van [gedaagde sub 2] zijn gelegd zullen zij – tegen [gedaagde sub 2] – worden toegewezen (waarbij van het gevorderde procureurssalaris en de kosten betekening beschikking in rede-lijkheid de helft als op [gedaagde sub 2] betrekking hebben is vastgesteld), zijnde een bedrag van
€ 520,45. Voor het overige – derhalve waar de vordering kosten van beslagen, gelegd op ver-mogen van [gedaagde sub 1], betreft en waar zij, betrekking hebbend op de kosten van de op ver-mogen van [gedaagde sub 2] gelegde beslagen, is gericht tegen [gedaagde sub 1] en gedaagden 3 tot en met 6 – zal zij worden afgewezen omdat de vordering tegen die gedaagden, zoals hiervoor overwogen, wordt afgewezen.
4.9. Ook de nadere vordering wordt afgewezen. Lenos vordert vernietiging van door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] verrichte rechtshandelingen, zulks omdat daarvan – naar [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] zouden hebben geweten – benadeling van schuldeisers het gevolg zou zijn. Lenos geeft daarbij aan dat en op welke wijze [gedaagde sub 2] – in haar ogen – vermogen heeft “verstopt”, onder meer door de gewraakte rechtshandelingen, doch op welke wijze zulks benadeling van schuld-eisers met zich brengt of heeft gebracht maakt zij niet duidelijk. Nu de oorspronkelijke schuld aan Lenos (op 9 september 2004) volledig is betaald en gesteld noch gebleken is dat [gedaagde sub 2] niet in staat zou zijn de thans gevorderde te betalen – zijn verweer betreft de rechtsgeldigheid van de boeteafspraak, niet een gebrek aan middelen om te betalen – had het op de weg van Lenos gelegen die gestelde benadeling gemotiveerd toe te lichten. Dat heeft zij niet gedaan. De vordering zal – nu zij onvoldoende is onderbouwd – worden afgewezen.
4.10. Gelet op het in conventie overwogene is er geen grond om – zoals [gedaagden] vordert – Lenos te bevelen het gelegde beslag ongedaan ter maken. Nu eindvonnis wordt gewezen, zal (in beginsel, namelijk voor het geval dit vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar wordt, respectievelijk in kracht van gewijsde zal gaan) het beslag op de wijze als bepaald in artikel 704 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering overgaan in executoriaal beslag res-pectievelijk komen te vervallen. Een beslissing van de rechtbank is daarvoor niet nodig. Mocht één van partijen tegen het onderhavige (eind-)vonnis is hoger beroep gaan, dan blijft het beslag bestaan; omdat dan de zaak geheel opnieuw dient te worden beoordeeld, zal de rechtbank voor dat geval niet reeds nu bepalen dat het beslag ongedaan gemaakt dient te worden. De vordering wordt dan ook afgewezen.
in conventie en in reconventie:
4.11. Nu in conventie [gedaagde sub 2] deelt in het gelijk en deels in het ongelijk wordt gesteld, de overige gedaagden in het gelijk worden gesteld, doch [gedaagden] in reconventie in het onge-lijk worden gesteld – en derhalve Lenos in conventie deels in het ongelijk, deels in het onge-lijk, doch in reconventie geheel in het gelijk wordt gesteld – ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten, zowel in conventie als in reconventie, te compenseren, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan Lenos te betalen (a) een bedrag van € 20.017,52, te vermeerde-ren met de wettelijke rente vanaf 9 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening en (b) een bedrag van € 520,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 december 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in conventie en in reconventie
compenseert de proceskosten, zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.