ECLI:NL:RBMID:2005:AZ5303

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
39323 HA ZA 03-357
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van de curator in faillissement van Wabeko Data B.V. tegen Van Waesberghe Beheer B.V. over verrekening van vorderingen

In deze zaak vorderde de curator, mr. Ronny Marinus Anthonie Lensen q.q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Wabeko Data B.V. (hierna: Data), betaling van verschillende bedragen door Van Waesberghe Beheer B.V. (hierna: Beheer). De curator betwistte een aantal boekingen in rekening-courant die door Beheer jegens Data waren verricht en constateerde een ongemotiveerd verschil in het tegoed van Data tussen 1994 en 1995. Hij stelde dat Beheer onterecht vorderingen had verrekend en dat er sprake was van strijd met de Faillissementswet, met name artikel 54. Beheer voerde aan dat de verrekeningen voortvloeiden uit de normale gang van zaken binnen de concernstructuur en dat zij te goeder trouw had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat Beheer terecht een bedrag van fl. 157.499,02 had verrekend met Data. De curator had onvoldoende bewijs geleverd dat Beheer niet te goeder trouw was en dat de verrekeningen in strijd waren met de Faillissementswet. De rechtbank wees de vorderingen van de curator voor een deel toe, maar hield verdere beslissingen aan, terwijl de vordering in reconventie van Beheer werd afgewezen. De zaak werd verwezen naar een rolzitting voor verdere behandeling van de bewijslevering door Beheer.

De uitspraak vond plaats op 8 juni 2005, waarbij de rechtbank de kosten van de procedure aan de zijde van de curator begrootte op € 904,-- aan salaris procureur. De zaak illustreert de complexiteit van verrekeningen binnen faillissementen en de noodzaak voor curatoren om hun vorderingen goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 8 juni 2005 in de zaak van:
rolnr: 357/03
mr. Ronny Marinus Anthonie Lensen q.q., (hierna: de curator) in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Wabeko Data B.V. (hierna: Data),
kantoorhoudende te Terneuzen,
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
procureur: mr. L.E. van Hevele,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Van Waesberghe Beheer B.V., (hierna: Beheer),
gevestigd te Koewacht, kantoorhoudend te Terneuzen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
procureur: mr. H.M. den Hollander.
1. Het verdere verloop van de procedure
Ingevolge het tussenvonnis van 22 oktober 200322 oktober 2003 zijn partijen ter terechtzitting van 26 januari 2004 verschenen. Ter zitting is door de curator een conclusie van antwoord in reconventie genomen. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens zijn tussen partijen nog de navolgende stukken gewisseld:
- conclusie van repliek in conventie, tevens akte in reconventie;
- conclusie van dupliek in conventie tevens houdende repliek in reconventie;
- conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte in conventie;
- akte houdende uitlating producties.
2. De feiten
2.1. Beheer was op 29 november 1995 voor 95% (tot 6 november 1995 voor 100%) eigenaar van Data en voorts voor 100% eigenaar van (onder meer) ETB Wabeko B.V. (hierna ETB), Tercom Trading Terneuzen B.V., Meca Automatisering B.V. en Meca Computerservice B.V..
2.2. Bij vonnis van deze rechtbank van 29 november 1995 is Data in staat van faillissement verklaard, zulks met benoeming van mr. J. de Bliek tot curator; bij beschikking van deze rechtbank van 19 januari 1996 is mr. J. de Bliek als curator ontslagen en is tot curator benoemd de curator.
2.3. Tussen Data en Beheer bestond een rekening-courantverhouding.
3. Het geschil
in conventie
3.1. De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Beheer veroordeelt om aan hem te betalen:
- een bedrag van € 91.985,58, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 25 maart 1998, althans 30 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 1.542,-- excl. BTW terzake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
- een bedrag van € 348,13 terzake van beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 juni 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
met veroordeling van Beheer in de kosten van het geding, daarbij begrepen het salaris van de procureur (inclusief de beslaglegging).
3.2. De curator betwist een aantal door Beheer jegens Data verrichtte boekingen in rekening-courant. Hij constateert een ongemotiveerd verschil tussen de stand van het tegoed van Data per ultimo 1994 en dat per 1 januari 1995. Hij stelt voorts dat Beheer in 1995 en in 1996 ten onrechte een (door hem tot een vijftien samengevat) aantal vorderingen middels de rekening-courant met Data heeft verrekend. Deels is sprake van afwezigheid van wederkerig schuldenaarschap (het gaat niet om schulden van Data aan Beheer); de curator betwist dat het bestendig gebruik was dat alle ondernemingen waarvan Beheer de moeder was, hun onderlinge betalingen afhandelden via hun rekeningen-courant met Beheer. Voorts is deels sprake van strijd met (de voorwerking van) art. 54, lid 1 Fw – nu Beheer al in de zomer van 1994 de negatieve tendens in de resultaatsontwikkeling van Data had onderkend en derhalve niet te goeder trouw was – dan wel strijd met art. 54, lid 2 Fw, omdat als Beheer al (voor Data) zou hebben betaald, dit plaatsvond na de datum van faillissement. Een verrekende vordering betreffende belastingen is in elk geval voor een bedrag van fl. 77.105,-- niet meer aan de orde, nu de belastingdienst die verrekening ongedaan heeft gemaakt. De curator stelt dat aldus, uitgaande van de juistheid van de overige (credit-)posten, nog een opeisbare vordering van Data op Beheer resteert van fl 202.709,54 (€ 91.985,58).
De curator betwist, met verwijzing naar zijn faxbericht aan Data van 28 november 2000, waarmee uitdrukkelijk een stuitingshandeling wordt verricht en naar enkele eerdere brieven aan Beheer, dat de vordering is verjaard.
3.3. Beheer beroept zich primair op verjaring; eerst 7 jaar na faillissement van Data is Beheer rauwelijks gedagvaard. De door de curator genoemde brieven zijn niet van dien aard dat zij de verjaring hebben gestuit en aan de accountant van Beheer (en niet aan Beheer zelf) gezonden, terwijl het faxbericht van 28 november 2000 naar het faxnummer van ETB – toen niet meer in eigendom bij Beheer – is verzonden en Van Waesberghe niet heeft bereikt.
Beheer stelt voorts dat de structuur van de groep waarvan onder meer Data deel uitmaakte zodanig was dat er een aanzienlijke hoeveelheid vorderingen en schulden ontstonden tussen de diverse dochters. Betalingen en verrekeningen liepen altijd via de rekening-courant-verhouding met Beheer; aldus trad Beheer krachtens bestendig gebruik binnen het concern op namens de dochters. Waar de curator stelt dat Beheer vorderingen van de dochters bij gebreke van wederzijds schuldenaarschap niet kon verrekenen, stuit dat op dit gebruik af. In de zomer van 1995 viel een faillissement van Data nog niet te voorzien. Beheer betwist dat zij niet te goeder trouw was en dat sprake kan zijn van voorwerking van art. 54, lid 1 Fw; de curator heeft dat ook niet onderbouwd. Beheer heeft geen vorderingen van derden overgenomen met het doel zich een mogelijkheid van verrekening te verschaffen; de verrekeningen vloeiden voort uit de normale gang van zaken binnen de groep en waren dan ook – ook voor zover ze na de datum van faillissement plaatsvonden – niet in strijd met art. 54, lid 2 Fw. Data heeft de activa van Meca overgenomen en als gevolg daarvan kwamen ook de lasten (m.n. de salarissen van de medewerkers van Meca) voor haar rekening. Het verschil in het saldo van de rekening-courant per ultimo 1994 en 1 januari 1995 is het gevolg van een correctie van de te betalen vennootschapsbelasting.
in reconventie
3.4. Beheer vordert dat de rechtbank de curator veroordeelt, voor zover vatbaar uitvoerbaar bij voorraad, om aan haar te voldoen een bedrag van € 11.113,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding, zowel in conventie als in reconventie.
3.5. Beheer stelt dat zij – middels een ten laste van haar rekening gebrachte, op 12 februari 1999 “onder protest” (van Van Waesberghe) door ING-bank aan de curator gedane, betaling – onverschuldigd een bedrag van fl. 24.491,79 (€ 11.113,88) heeft betaald; zij vordert dit bedrag terug.
3.6. De curator stelt dat bedoeld bedrag door NMB Heller N.V. van debiteuren van Data was geïnd, terwijl de desbetreffende vorderingen niet rechtsgeldig door Data aan NMB Heller N.V. waren verpand. NMB Heller B.V. had het bedrag overgeboekt naar ING-bank; NMB Heller B.V. en ING-bank waren het erover eens dat het bedrag aan Data toekwam. ING-bank (en niet Beheer) heeft het bedrag vervolgens op de faillissementsrekening gestort. De curator betwist dat Beheer iets met deze gelden van doen heeft en betwist dan ook de vordering.
4. De beoordeling van het geschil
in conventie
4.1.1. Primair beroept Beheer zich op verjaring. Gelet op (a) de voor een vordering als door de curator ingesteld een verjaringstermijn geldt van 5 jaar en (b) de dagvaarding is uitgebracht op 30 juni 2003, zullen de vorderingen zijn verjaard als gedurende 5 jaar voorafgaand aan de 30 juni 2003 – derhalve vanaf 29 juni 1998 – geen stuitingshandelingen als bedoeld in art. 3:317 BW door de curator zijn verricht. Derhalve dient te worden vastgesteld of de curator in genoemde periode een schriftelijke aanmaning of een schriftelijke mededeling heeft gedaan waarin hij zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt. Dat Beheer zou zijn aangemaand is gesteld noch gebleken. De curator stelt wel dat de bedoelde mededeling – meermalen – aan Beheer is gedaan. Van de door de curator overgelegde stukken komen – gelet op de genoemde termijn – daarvoor in aanmerking de brieven van de curator aan de accountant van Beheer (gedateerd respectievelijk 6 juli 1998, 29 januari 1999 en 4 augustus 1999 en voorts een faxbericht van 28 november 2000, gericht aan Beheer en ETB.
4.1.2. Uit genoemde brieven blijkt – zulks wordt ook niet door Beheer betwist – dat de curator terzake de vordering op Beheer steeds contact had met de accountant; de contacten met die accountant kunnen dan ook als contacten met Beheer worden gezien. In de brieven verzoekt de curator om inlichtingen over diverse verrekenposten; met name de brief van 4 augustus 1999 (die overigens vermeldt in afschrift te zijn gezonden naar Beheer) maakt duidelijk dat de curator de vorderingen vooralsnog wenst staande te houden. Beheer kon genoemde brieven, in hun onderlinge samenhang bezien, redelijkerwijs dan ook niet anders begrijpen dan dat de curator haar meedeelde dat hij zich zijn recht op nakoming voorbehield, zoals bedoeld in art. 3:317 BW. Nu de dagvaarding minder dan 5 jaar na laatstgenoemde brief is uitgebracht, is de vordering – ook indien wordt voorbijgegaan aan de door de curator genoemde fax, waarvan Beheer de ontvangst betwist – niet verjaard.
4.2. Derhalve dienen de vorderingen inhoudelijk te worden beoordeeld. Daarbij dient als uitgangspunt de door de curator overgelegde overzichten van het verloop van de rekening-courant-verhouding van Beheer met Data in de jaren 1995 en 1996 (de producties V en VI bij de dagvaarding).
4.3.1. Allereerst kan worden vastgesteld dat over de in die overzichten vermelde bedragen die Data van Beheer tegoed had (behoudens het als “beginbalans” van 1995 genoemde bedrag) tussen partijen geen verschil van mening is; van die bedragen (van respectievelijk in totaal fl. 37.895,83 in 1995 en fl. 9.304,71 in 1996) zal de rechtbank uitgaan.
4.3.2. De curator stelt dat als “beginbalans” van 1995 dient te gelden het saldo per 31 december 1994; het onder 4.2 genoemde overzicht 1995 noemt een bedrag dat fl. 2.638,-- lager is dan dat saldo per 31 december 1994. Beheer betwist dat (in voormeld overzicht niet benoemde) verschil niet. Zij stelt dat het verschil is ontstaan doordat de fiscus het door de Van Waesberghe-groep (als fiscale eenheid) ten behoeve van de vennootschapsbelasting aangegeven belastbare bedrag heeft gecorrigeerd en die correctie, voor zover ze Data betrof, in de rekening-courant-verhouding met Beheer is verrekend. Beheer heeft deze stelling niet nader onderbouwd. Zij zal deze – gezien de betwisting door de curator – dienen te bewijzen.
4.4. Vervolgens dienen de diverse door Beheer met Data verrekende vorderingen op Data – voor zover door de curator betwist – aan de orde te komen. De rechtbank zal de volgorde en nummering van partijen aanhouden.
4.4.1. Daaraan voorafgaand is nog aan de orde de vraag of de curator zich terecht – stellende dat geen sprake is van wederzijds schuldenaarschap – verzet tegen verrekening door Beheer van vorderingen van (andere) dochterondernemingen. Beheer stelt dat deze wijze van verrekenen via de moeder bestendig gebruik is binnen het concern; zulks onderbouwt zij met verwijzing naar de notulen van de Algemene Vergaderingen van Aandeelhouders van Beheer in respectievelijk 1991, 1992 en 1993, waarin dat gebruik is vastgelegd. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van deze notulen te twijfelen; dat mogelijk juridisch niet aan alle vereisten voor deze wijze van verrekenen is voldaan betekent niet dat die verrekening in de praktijk niet zou hebben plaatsgevonden en rechtens niet gerespecteerd zou behoeven te worden. In verband met die laatste vraag – of de verrekeningen in rechte gerespecteerd dienen te worden – acht de rechtbank nog van belang vast te stellen dat waar zou vaststaan dat de verrekende vorderingen van de dochters op Data daadwerkelijk bestonden (deels worden zij door de curator betwist; daarover zal hierna worden geoordeeld) niet is gesteld of gebleken dat, waren de betreffende vorderingen op Data niet via de rekening-courant met Beheer verrekend, zij onbetaald zouden zijn gebleven; aannemelijk is dan ook dat dan rechtstreeks aan de dochter zou zijn betaald. Aldus is de boedel door de omstandigheid dat (niet rechtstreeks is betaald maar) is verrekend niet benadeeld. Al deze omstandigheden in aanmerking nemend is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de diverse verrekenposten als uitgangspunt dient te gelden dat Beheer vorderingen van haar dochters op Data in haar rekening-courant-verhouding met Data kon verrekenen. De rechtbank gaat er daarbij tevens van uit dat het bestendige gebruik aldus moet worden gezien, dat Beheer de vorderingen van de andere dochters op Data van die dochters (feitelijk) “overnam”, zulks op het moment dat die vordering van de dochters op Data ontstond.
4.4.2. Thans zullen de diverse posten worden besproken:
A. Inventaris Meca ad fl. 42.783,--.
Gelet op het onder 4.4.1 overwogene mocht Beheer deze vordering van haar dochter Meca verrekenen. Waar de curator bij repliek de vordering van Meca in die zin betwist, dat hij stelt dat Data al eerder voor de inventaris had betaald, doet hij dat tegen beter weten in. Immers is hem bij brief van 5 oktober 1999 (bij dupliek door Beheer overgelegd als productie 6) al gemotiveerd toegelicht waaruit de hier bedoelde post bestaat en dat geen sprake is van dubbeltelling met een eerdere betaling. Nu de curator ondanks die wetenschap zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan. Beheer mocht deze post verrekenen.
B. Huur/Management januari/november 1995 ad fl. 66.906,25
Van deze vordering van Beheer stelt de curator dat nu Beheer niet te goeder trouw was als bedoeld in art. 54, lid 1 Fw, geen verrekening had kunnen plaats vinden. Nu Beheer hier – naar tussen partijen onbetwist vast staat – een eigen vordering op Data verrekent, is (niet art. 54 Fw, maar) art. 53 Fw van toepassing. Nu zowel de vordering van Beheer op Data als die van Data op Beheer vóór de faillietverklaring was ontstaan, kon op grond van dat artikel verrekening plaatsvinden. Met de verrekening zal derhalve rekening dienen te worden gehouden.
C. Nota Tercom B.V. oktober/december 1995 ad fl. 17.625,--
Vast staat dat het hier een “overgenomen” vordering op Data betreft, die in beginsel, zoals hiervoor overwogen, kan worden verrekend; Beheer stelt – en de curator heeft onvoldoende gemotiveerd betwist – dat het om een per kwartaal vooraf gefactureerde afrekening, die eind september 1995 is opgemaakt, gaat. Aldus staat vast dat de vordering eind september 1995 door Beheer is “overgenomen” en art. 54, lid 2 Fw – dat ziet op vorderingen die na het faillissement zijn overgenomen – niet van toepassing is. De curator stelt nog wel dat Beheer bij de overneming van de vordering niet te goeder trouw was en derhalve op grond van art. 54, lid 1 Fw niet kon verrekenen. Ter toelichting daarop legt de curator cijfermateriaal over, waaruit een scherpe omzetdaling van Data in 1995 zou moeten blijken. In de door de curator overgelegde omzetvergelijking 1993/1994/1995 komen de omzetcijfers van de eerste 6 maanden van 1995 niet overeen met die, welke blijken uit de eveneens door de curator overgelegde exploitatieoverzichten per maand van die zes maanden. Terecht stelt Beheer dat als die laatstgenoemde cijfers worden bezien, de omzet in de eerste helft van 1995 hoger was dan in de eerste helft van 1994. Een nadere toelichting – met name betreffende de periode na de zomer van 1995 – op zijn stelling dat Beheer niet te goeder trouw was wordt door de curator niet gegeven. Het vorenstaande in aanmerking genomen stelt de rechtbank vast dat onvoldoende is gesteld dat kan leiden tot de conclusie dat Beheer niet te goeder trouw is geweest. De rechtbank zal dan ook – zonder de curator tot bewijs toe te laten – aan die stelling voorbijgaan. Met de verrekening wordt rekening gehouden.
D. NMB Heller, rente/kredietprovisie september t/m december 1995 ad fl. 17.325,--
Voor zover de curator zich hier op het ontbreken van wederzijds schuldenaarschap en op de “voorwerking” van art. 54, lid 1 Fw beroept, wordt zijn verweer met verwijzing naar wat daarover hiervoor is overwogen, verworpen. Waar Beheer ook de “overgenomen” vorderingen over november en december 1995 wil verrekenen – van welke vorderingen uit de door Beheer overgelegde stukken blijkt dat deze na 29 november 1995 zijn ontstaan en derhalve ook pas in die maand konden worden “overgenomen”– stuit dat af op het bepaalde in art. 54, lid 2 Fw. Met de verrekening van die bedragen (van in totaal groot fl. 3.463,37) wordt geen rekening gehouden, met verrekening van de overige bedragen (ad fl. 13.861,63) wel.
E. Diverse kleine posten ad fl. 1.378,69
De curator stelt dat deze posten niet mogen worden verrekend, zulks omdat Beheer deze posten niet motiveert. Beheer heeft de posten wel toegelicht; het is dan aan de curator, nu hij stelt dat deze posten anders zijn dan Beheer aangeeft, zijn stelling te motiveren en zo nodig te bewijzen. Hij motiveert zijn stelling evenwel niet. Met voorbijgaan daaraan zal de rechtbank dan ook van de juistheid van deze posten (en dus ook de verrekening ervan) uitgaan.
F. Rente- en bankkosten 1995 ad fl. 26.562,79
De curator is bereid hier een bedrag van fl. 10.000,-- als verrekenpost te accepteren. Aldus moet worden aangenomen dat hij op zich erkent dat Beheer een post rente- en bankkosten bij Data in rekening mocht brengen. De curator stelt dat de door Beheer toegepaste verdeling van 80% aan Data en 20% aan ETB niet redelijk is. Na toelichting daarop van Beheer herhaalt de curator die stelling echter zonder nadere motivering. Aan die stelling gaat de rechtbank dan ook voorbij. Uit de door Beheer overgelegde stukken blijkt dat het hier gaat om daadwerkelijk door Beheer voor Data betaalde bedragen (waarmee Beheer in de rechten van de betreffende schuldeiser, de bank, is getreden). Voor zover zij na 29 november 1995 de vorderingen van de bank heeft “overgenomen”, verzet art. 54, lid 2 Fw zich tegen verrekening. Het gaat daarbij om de eerst op 24 januari 1996 bij Beheer in rekening gebrachte bankkosten, bedragend fl. 270,86 en fl. 3.609,77 en de op diezelfde datum in rekening gebrachte rente ad fl. 4.013,28 (alles over de periode 1-10-95 t/m 31-12-95) en over het op 22 januari 1996 in rekening gebrachte bedrag van fl. 2.345,74 aan rente over de periode 29-11-95 t/m 31-12-95, derhalve in totaal een bedrag van fl. 10.239,65. Dan resteert ter verrekening een bedrag van fl. 16.323,14
G. Salarissen november ex-Meca ad fl. 8.345,66
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de bedoelde bedragen door ETB zijn uitbetaald op 8 december 1995; de “overneming” van de vordering door Beheer kan derhalve op zijn vroegst op die datum hebben plaatsgevonden. En dat brengt met zich dat, gelet op het bepaalde in art. 54, lid 2 Fw, verrekening niet meer mogelijk was. Dat wordt niet anders wanneer daarbij wordt betrokken de omstandigheid dat het hier (evenals bij post H) kennelijk gaat om werknemers die – formeel in dienst bij een andere dochter – feitelijk (door de overname van activiteiten van die dochter door Data) bij Data werkten. De betreffende loonvorderingen hadden na faillissement kunnen worden aangemeld; niet valt in te zien dat de omstandigheid dat het om loonvorderingen gaat Beheer het recht geeft deze (“overgenomen”) vorderingen tijdens faillissement te verrekenen.
H. Salarissen [D.], [W.] en [G.] ad fl. 10.267,44
I. Loonbelasting vierde kwartaal 1995 ad fl. 3.053,--
J. Delta Nuts Segeerstraat ad fl. 769,27
K. Huur en afrekening electra ad fl. 1.787,40 en fl. 13,81
L. PTT telefoon ad fl. 5.532,95
M. Den Hollander (advisering faillissement) ad fl. 8.286,--
N. Huur containers ad fl. 1.320,--
Voor al deze posten geldt hetzelfde als voor post G: alle betalingen door ETB (en eerst daarmee ontstond een vordering op Data) dateren van 1996. Niet eerder dan in dat jaar kan Beheer de vorderingen hebben “overgenomen”; gelet op het bepaalde in art. 54, lid 2 Fw kan zij die vorderingen niet verrekenen.
O. Verrekening belastingen kosten en rente ad fl. 20.924,-- (van het oorspronkelijk in het overzicht als verrekend opgenomen bedrag ad fl. 98.029,-- is naar tussen partijen vast staat een bedrag van fl. 77.105,-- niet meer als verrekenbare post aan de orde)
Van deze post geldt dat een deel, groot fl. 4.808,-- in juli 1996 door ETB betaald; Beheer kon die op zijn vroegst op dat moment “overgenomen” en op grond van art. 54, lid 2 Fw niet verrekenen. Het restant van deze post (fl. 16.116,--) is door de belastingdienst op 28 augustus 1996 met Beheer zelf verrekend; de schuld van Data aan Beheer is eerst toen – derhalve na de faillietverklaring – ontstaan. Gesteld noch gebleken is dat die schuld moet worden gezien als een schuld die voortvloeit uit handelingen, die Beheer al voor de faillietverklaring met Data had verricht. Verrekening is derhalve in strijd met art. 53, lid 1 Fw.
4.5. Het bovenstaande betekent dat Beheer terecht een bedrag van fl. 157.499,02 verrekent. Rekening houdend met de onbetwiste bedragen die Beheer aan Data schuldig was (als in 4.3.1 genoemd) betekent dit dat, wanneer wordt uitgegaan van de door Beheer genoemde “beginbalans” van 1995, Beheer nog fl. 52.572,52 (€ 23.856,37) aan Data (en derhalve thans aan de curator) schuldig is en dat, wanneer wordt uitgegaan van de door de curator genoemde “beginbalans” van 1995, dat bedrag fl. 55.210,52 (€ 25.053,44) bedraagt.
4.6. Met betrekking tot het verschil in “beginbalans” dient, zoals hiervoor in 4.3.2. al is overwogen, Beheer het bewijs van haar stelling te leveren. Gelet op de in 4.5 gemaakte rekensom en het in dat kader als gering te beschouwen belang bij bewijslevering (mede in het licht van de kosten) acht de rechtbank het aangewezen om – voordat zij een bewijsopdracht geeft – Beheer in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de vraag of zij voormeld bewijs (kan en) wil leveren. Zulks kan zij bij akte op de hierna te noemen rolzitting doen.
4.7. Reeds nu wordt overwogen dat bij gebreke van betwisting de door de curator gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 1.542,--, waarvan niet kan worden gezegd dat zij niet redelijk zijn of in redelijkheid niet gemaakt behoorden te worden, en de beslagkosten ad € 348,13 zullen worden toegewezen.
4.8. In verband met het onder 4.6 overwogene zal evenwel iedere beslissing op dit moment nog worden aangehouden.
in reconventie
4.9. Uit de door partijen overgelegde stukken begrijpt de rechtbank dat de door Beheer bedoelde betaling van fl. 24.491,70 een betaling door de ING-bank aan de curator betreft, samenhangend met ten onrechte door NMB-Heller geïnde en aan ING-bank doorgestorte bedragen. Het gaat niet om een betaling vanaf een bij die bank door Beheer gehouden rekening; kennelijk – zo lijkt immers uit de stukken te kunnen worden afgeleid – heeft ING-bank de betaling vervolgens doorbelast aan Beheer. Aldus heeft nimmer een rechtstreekse betaling door Beheer aan de curator plaatsgevonden; dat lijkt Beheer in de repliek in reconventie ook toe te geven. Dat betekent ook dat van een onverschuldigde betaling geen sprake kan zijn. Mogelijk zijn er andere gronden die de betaling door ING-bank en/of de doorbelasting van die betaling aan Beheer niet juist maken, maar nu daaromtrent niets is gesteld kan de rechtbank daarover ook geen oordeel geven. Bij gebrek aan een duidelijke onderbouwing zal de vordering dan ook worden afgewezen.
4.10. Beheer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in reconventie
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 6 juli 2005, opdat Beheer een akte kan nemen als in 4.6 bedoeld;
houdt iedere verdere beslissing aan;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt Beheer in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 904,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 8 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.