ECLI:NL:RBMID:2006:AV2293
Rechtbank Middelburg
- Raadkamer
- G.J.A. van Unnik
- R.C.M. Reinarz
- J.T. Begheyn
- Rechtspraak.nl
Vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren en de rol van rechtspersonen in de strafrechtelijke aansprakelijkheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 21 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon, aangeduid als [verdachte], die niet ter terechtzitting was verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een samenwerkingsverband van drie rechtspersonen, zich had verplicht tot het transport van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren tussen Rotterdam en Antwerpen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. W.F. Koolen, in overweging genomen en geconcludeerd dat de verdachte als rechtspersoon kan worden aangemerkt in de zin van artikel 51 Sr, wat betekent dat er een zelfstandig strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de drie rechtspersonen, [NV], [BV 1] en [BV 2], samenwerkten in een pool om hun ladingen en transportmiddelen efficiënt te beheren. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een vennootschap onder firma, die in strafrechtelijke zin gelijkgesteld kan worden met een rechtspersoon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inleidende dagvaarding en de oproeping van de verdachte op geldige wijze zijn betekend, en heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
De tenlastelegging betrof overtredingen van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS) en het ADNR. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de tenlastelegging onduidelijk was en dat de verdachte niet als 'vervoerder' kon worden aangemerkt, omdat zij slechts het vervoer faciliteerde en niet zelf de gevaarlijke stoffen vervoerde. De rechtbank heeft de inleidende dagvaarding voor een deel nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de overtredingen had begaan.