ECLI:NL:RBMID:2006:AY3834

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700016-06
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
  • R.C.M. Reinarz
  • I.E.M. Sutorius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vader tot gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor de dood van zijn vier maanden oude dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 12 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van de dood van zijn vier maanden oude dochter. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en ter beschikking gesteld met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn dochter van het leven had beroofd door haar met kracht tegen het hoofd te slaan en haar nek vast te pakken, wat leidde tot ernstig hersenletsel en uiteindelijk haar overlijden. De rechtbank nam kennis van de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van zeven jaar had geëist, maar oordeelde dat de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte een kortere straf rechtvaardigden.

De rechtbank weegt zwaar dat het slachtoffer, een hulpeloze baby, door de dader, haar eigen vader, is omgebracht. De verdachte had eerder hulpverlening afgewezen, ondanks zijn bekendheid met zijn eigen gewelddadige neigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet afdeed aan de ernst van zijn daden. De psychologische rapportages wezen op een persoonlijkheidsstoornis en een hoog recidivegevaar, wat de noodzaak van tbs met dwangverpleging onderstreepte. De rechtbank benadrukte dat het doden van een medemens, en in dit geval een baby, een onomkeerbare daad is die een enorme impact heeft op de samenleving en de nabestaanden. De uitspraak werd gedaan in het belang van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
meervoudige kamer
Parketnummer: 12/700016-06
Datum uitspraak: 12 juli 2006
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 2 februari 2006
Datum voorlopige hechtenis: 3 februari 2006
------------------------------------------------
V O N N I S
van de rechtbank Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
[naam verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond, De Schie te Rotterdam.
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. A.H.J. Neels, advocaat te Vlissingen.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
29 juni 2006.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Zondervan en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging luidt als volgt.
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 02 februari 2006 in de gemeente Terneuzen, opzettelijk (zijn dochter) [naam dochter](geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam dochter]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen en/of op het hoofd geslagen en/of gestompt, en/of
- op haar buik op een (dek)bed gelegd/gedraaid en (met kracht) bij/in haar nek vastgepakt en/of (gedurende enige tijd) (krachtig) vastgehouden, en/of
- (krachtig) (meermalen) (gedurende enige tijd) heen en weer bewogen/geschud, en/of
- haar gezicht (gedurende enige tijd) (krachtig) in een (dek)bed/kussen gedrukt,
tengevolge waarvan voornoemde [naam dochter] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 02 februari 2006 in de gemeente Terneuzen aan een persoon genaamd [[naam dochter] (geboren op [geboortedatum]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (hersentrauma en/of zware vochthoudende longen en/of sleutelbeenbreuk linker sleutelbeen), heeft toegebracht, door opzettelijk
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen en/of op het hoofd te slaan en/of stompen, en/of
- haar op haar buik op een (dek)bed te leggen/draaien en (met kracht) bij/in de nek vast te pakken en/of (gedurende enige tijd) (krachtig) vast te houden, en/of
- (krachtig) (meermalen) (gedurende enige tijd) haar heen en weer te bewegen/schudden, en/of
- haar gezicht (gedurende enige tijd) (krachtig) in een (dek)bed/kussen te drukken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 02 februari 2006 in de gemeente Terneuzen opzettelijk mishandelend zijn dochter/een persoon (te weten [naam dochter]) (geboren [geboortedatum])),
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen en/of op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, en/of
- op haar buik op een (dek)bed heeft gelegd/gedraaid en (met kracht) bij/in haar nek heeft vastgepakt en/of (gedurende enige tijd) (krachtig) heeft vastgehouden, en/of
- (krachtig) (meermalen) (gedurende enige tijd) heen en weer heeft bewogen/geschud, en/of
- het gezicht (gedurende enige tijd) (krachtig) in een (dek)bed/kussen heeft gedrukt,
tengevolge waarvan deze is overleden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat:
Primair:
hij op of omstreeks 02 februari 2006 in de gemeente Terneuzen, opzettelijk (zijn dochter) [naam dochter])(geboren op [geboortedatum]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [naam dochter]
- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen en/of op het hoofd geslagen en/of gestompt, en/of
- op haar buik op een (dek)bed gelegd/gedraaid en (met kracht) bij/in haar nek vastgepakt en/of (gedurende enige tijd) (krachtig) vastgehouden, en/of
- (krachtig) (meermalen) (gedurende enige tijd) heen en weer bewogen/geschud, en/of
- haar gezicht (gedurende enige tijd) (krachtig) in een (dek)bed/kussen gedrukt,
tengevolge waarvan voornoemde [naam dochter] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier bewezen is verklaard, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat [naam dochter] uitsluitend als gevolg van het door verdachte op 2 februari 2006 toegepaste geweld jegens haar, is overleden. In dat kader is volgens de raadsman van belang dat uit het pathologisch onderzoeksrapport lijkt te kunnen worden afgeleid dat de dood alleen kan worden verklaard uit hersenletsel, mede opgelopen bij het toepassen van geweld voorafgaand aan het op 2 februari 2006 toegepaste geweld. Om die reden verzoekt hij verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank berust deze stelling van de raadsman op een verkeerde lezing van de conclusie van de patholoog Tromp. De conclusie van de patholoog luidt als volgt: “Bij [naam dochter], oud 4 maanden, is de dood ingetreden door hersenletsel ten gevolge van de inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd al dan niet in combinatie met acceleratie-deceleratietrauma.
Tevens is er in het verleden meerdere malen geweldsinwerking geweest met o.a. ontstaan van bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies en beschadiging van zenuwweefsel”
Die conclusie, in samenhang met de beschrijving en de bespreking van het letsel, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan dat het uitgebreide geweld dat kort voor het overlijden is toegepast de doodsoorzaak vormt, ondanks het feit dat er in het verleden al herhaaldelijk geweldsinwerking blijkt te zijn geweest.
Op grond van het bovenstaande verwerpt de rechtbank het verweer.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat eveneens vrijspraak dient te volgen omdat het voor de bewezenverklaring vereiste opzet ontbreekt. Volgens de raadsman wilde verdachte zijn dochtertje slechts stil krijgen met de bewuste handelingen. Daarnaast kan opzet niet worden bewezen wegens de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aldus de raadsman.
Ook dit verweer wordt verworpen:
De verdachte heeft zijn dochtertje herhaaldelijk met kracht tegen haar hoofd geslagen, heeft haar met kracht in haar nek gepakt en enige tijd aldus krachtig vastgehouden en daarbij haar gezicht in een dekbed gedrukt. Het laatste heeft de uiterlijke verschijningsvorm dat de verdachte zijn dochtertje door verstikking wilde doden. Zij is echter niet door verstikking overleden, althans niet rechtstreeks door verstikking, maar als gevolg van ernstig hersenletsel. Dit hersenletsel is teweeggebracht door de voormelde, buitengewoon grove en gewelddadige handelingen van de verdachte, een volwassen man met veel lichaamskracht, ten aanzien van een slechts vier maanden oude baby. Het is van algemene bekendheid dat zulke handelingen levensgevaarlijk zijn voor een baby. De verdachte weet van zichzelf dat hij nogal krachtige handen heeft, waarin hij af en toe geen gevoel heeft. Dat maakte het risico nog groter. De verdachte moet ondanks zijn beperkte intelligentie het elementaire besef hebben gehad dat zijn handelingen levensgevaarlijk waren voor zijn dochtertje. De verminderde toerekeningsvatbaarbaarheid van de verdachte doet aan dit besef niet af.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte, indien hij zijn dochtertje niet werkelijk heeft willen doden - waarvoor overigens wèl een aanwijzing is gevonden - dan toch in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn dochtertje [naam dochter] als gevolg van zijn handelen zou overlijden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Doodslag
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen straf en maatregel
Bij het bepalen van de op te leggen straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gefrustreerd omdat zij bleef huilen heeft, de verdachte zijn dochtertje van vier maanden oud, een aantal fikse klappen tegen haar hoofd gegeven, haar stevig in haar nek vastgepakt en omgedraaid op het dekbed en haar gedurende enige tijd met haar gezicht in het dekbed gedrukt. Als gevolg van deze handelingen is de baby overleden. Uit de stukken en ook ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich volledig verantwoordelijk voelt voor deze daad.
Doodslag is een van de ernstigste commune misdrijven. Het doden van een medemens is onomkeerbaar. Dieper ingrijpen in een mensenleven dan door dat leven te beëindigen is niet denkbaar. Het onderhavige misdrijf heeft een enorme schok teweeg gebracht bij de nabestaanden en de samenleving, terwijl het voor de nabestaanden bijzonder moeilijk moet zijn om een dergelijk zwaar verlies te dragen. Dit wordt nog versterkt door het feit dat het slachtoffer een hulpeloze baby was en de dader haar eigen vader.
Hoewel verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde te maken had met grote spanningen, laat dit onverlet dat verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit. Verdachte wist van zichzelf dat spanningen agressie in hem losmaakten en hij had, met name nu hij de zorg had voor zijn pasgeboren kind, derhalve hulp moeten zoeken zodat hij zichzelf in de hand had kunnen houden. Verdachte heeft daarentegen de hem aangeboden hulpverlening afgewezen.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 3 februari 2006;
- het over de verdachte uitgebrachte vroeghulprapport d.d. 3 februari 2006 van de Stichting Reclassering Nederland;
- het over de verdachte uitgebrachte milieurapport d.d. 19 mei 2006 van de Stichting Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg, unit Tilburg;
- het rapport van psycholoog dr. drs. L.E.E. Ligthart en psycholoog i.o. M. Mouwen, d.d. 15 juni 2006;
- het rapport van psychiater dr. P.J.A. van Panhuis d.d. 25 mei 2006.
Uit de voornoemde rapportage van de psychologen blijkt – zakelijk weergegeven – dat verdachtes intelligentie op zwakbegaafd niveau wordt ingeschat. Verdachte heeft de neiging te confabuleren, hetgeen gediagnostiseerd wordt als pathologische leugenzucht.
Verdachte lijdt volgens de deskundigen aan een persoonlijkheidsstoornis NAO met sterk antisociale, narcistische en theatrale trekken. Dit was ten tijde van het bewezenverklaarde niet anders. Het doden van zijn dochter moet worden gezien als een impulsieve agressieve doorbraak die bij een krenking past, hetgeen ook voorstelbaar wordt geacht gelet op de persoonlijkheidsstructuur van verdachte.
Er bestaat een groot recidivegevaar op grond van eerder gewelddadig gedrag van verdachte, ernstige psychopathie, een persoonlijkheidsstoornis, gebrek aan zelfinzicht, deels negatieve opvattingen en anti-sociale gedragingen, grote impulsiviteit en het niet reageren op behandeling.
De psychologen zijn van oordeel dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Gelet daarop en gelet op het hoge recidiverisico adviseren zij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
Verdachte is tevens onderzocht door psychiater Van Panhuis. De rapportage van 25 mei 2006 bevat de resultaten van dit onderzoek. Deze rapportage houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in. De psychiater komt tot de conclusie dat verdachte hoogst vermoedelijk een beperkte intelligentie heeft. Hij lijdt aan een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, zijnde een ernstig persoonlijkheidsdefect. Er is sprake van psychopathie. Waarneembaar bij verdachte is volgens de psychiater glibberigheid en oppervlakkige charme, een te groot gevoel van zelfwaarde, pathologisch liegen, een manipulatieve instelling, een relatief gebrek aan schuld, een weinig geprononceerd affect leven, een gebrek aan empathie, het niet kunnen accepteren van eigen verantwoordelijkheid voor eigen handelingen en impulsiviteit. Verdachte heeft voorts een sterke behoefte aan stimulatie en er bestaat een gebrek aan realistische lange termijn doelen. De stoornis van verdachte heeft de sturing van het handelen bij het delict mede beïnvloed. Verdachte is verminderd toerekeningvatbaar, aldus de psychiater.
De psychiater is van oordeel dat er een hoge recidivekans bestaat. Daarbij worden als risicofactoren gezien dat verdachte een leven van impulsiviteit en conflicten – ook van agressieve aard – achter zich heeft, de spanningen met de omgeving in het eerste gezin en de duidelijke aanwijzingen voor mishandeling van de kinderen in dat huwelijk. Hoewel de kans op een effectieve behandeling van verdachte beperkt is, is de psychiater van oordeel dat langdurige behandeling in een zeer gestructureerd gespecialiseerd milieu verdachte zou kunnen leren om anders met zijn impulsiviteit om te gaan en om zich wat waarachtiger te gedragen in een sociale context. Mede op grond daarvan adviseert de psychiater verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de voornoemde conclusies. De rechtbank is op grond daarvan met de deskundigen van oordeel dat een behandeling van verdachte in de vorm van terbeschikkingstelling met dwangverpleging noodzakelijk is alvorens hij terugkeert in de maatschappij.
Uit de bovengenoemde rapportages kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat ten tijde van het bewezenverklaarde bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond.
Ook voor het overige wordt naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de eisen die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht stellen aan het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Immers, op het door verdachte begane misdrijf is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Voorts eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel, nu uit de rapporten moet worden afgeleid dat de kans dat verdachte zich opnieuw aan soortelijke feiten zal schuldig maken, in sterke mate aanwezig is. Ook de ernst van het feit eist naar het oordeel van de rechtbank het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Op grond van al het voorgaande acht de rechtbank voorts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden, zij het van aanmerkelijk kortere duur dan geëist door de officier van justitie, omdat het wenselijk is om op niet al te lange termijn aan te vangen met de behandeling van verdachte, teneinde de kans op behandelingseffect zo groot mogelijk te maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt.
Zij verklaart bewezen dat de verdachte het onder het primair ten laste gelegde, zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders ten laste is gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Zij bepaalt dat het onder het primair bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Zij verklaart de verdachte te dier zake strafbaar.
Zij veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren.
Zij beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Zij gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.J.M. Klarenbeek, voorzitter,
mrs. R.C.M. Reinarz en I.E.M. Sutorius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.P, Korten als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juli 2006.
Mr. Sutorius is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.