ECLI:NL:RBMID:2006:AY7069

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
38152 HA ZA 2003/185
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een Default Judgment aan Nederlands recht met betrekking tot een vordering van New Card, Incorporated

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 5 april 2006 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de vennootschap New Card, Incorporated, gevestigd in de Bahama's, en een gedaagde wonende te Middelburg. De zaak betreft de erkenning van een door een Amerikaans gerecht uitgesproken Default Judgment. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde op de juiste wijze was opgeroepen en voldoende gelegenheid had om verweer te voeren, maar ervoor heeft gekozen om niet te verschijnen op de zitting van 22 juni 2001. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gedaagde de vordering van New Card nooit heeft betwist, wat betekent dat de motivering van het Default Judgment niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde.

De rechtbank heeft de vordering van New Card toegewezen op basis van artikel 431, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de erkenning van buitenlandse uitspraken regelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Amerikaanse District Court zich op aanvaardbare gronden bevoegd heeft geoordeeld en dat er een behoorlijke procesvoering heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen gronden zijn om de erkenning van het Default Judgment in Nederland te weigeren.

De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag aan New Card, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. S.M.J. van Dijk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 5 april 2006 in de zaak van:
rolnr: 185/03
de vennootschap naar het recht van de Bahama’s New Card, Incorporated,
gevestigd en kantoorhoudende te Nassau, Bahama’s,
eiseres,
procureur: mr. C.J. IJdema,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: voorheen mr. C.M. Koole, thans mr. J.P. Quist.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 27 oktober 2004 is de zaak verwezen naar de parkeerrol, zulks in afwachting van de definitieve beslissing op het door [gedaagde] bij Notice of Appeal van 16 april 2004 tegen de Decision and Order van 18 maart 2004 van het U.S. District Court Southern District of New York (hierna: het District Court) ingestelde hoger beroep. Op verzoek van New Card is de zaak terug op de reguliere rol geplaatst, waarna de navolgende processtukken zijn gewisseld:
- akte van de zijde van New Card;
- antwoordakte van de zijde van [gedaagde];
- antwoordakte van de zijde van New Card;
- akte van de zijde van [gedaagde].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1. Naar aanleiding van het door [gedaagde] ingestelde beroep heeft het Court of Appeals for the Second Circuit (hierna: het Court of Appeal) bij Order van 6 juni 2005 de Decision and Order van 18 maart 2004 van het District Court – waarbij het verzoek van [gedaagde] van het Default Judgment van 22 juni 2001 van hetzelfde District Court (waarbij hij was veroordeeld tot betaling aan New Card van een bedrag van [bedrag] was afgewezen – bekrachtigd.
2.2. New Card vordert in de onderhavige zaak – kort gezegd - betaling door [gedaagde] van hetgeen waartoe hij bovengenoemd Default Judgment is veroordeeld. Die vordering is primair gebaseerd op het bepaalde in art. 431, tweede lid Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Op grond van dat wetsartikel – en de jurisprudentie die naar aanleiding van hetgeen daarin is bepaald is gevormd – kan een door een buitenlands gerecht (in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten, op grond waarvan de Nederlandse rechter de bevoegdheid toekomt om een verlof tot ten uitvoerlegging van een in dat land gewezen rechterlijke uitspraak te geven; de Verenigde Staten van Amerika is een dergelijk land) genomen beslissing, indien deze aan een aantal voorwaarden voldoet, in Nederland gezag worden toegekend, zodanig dat de om een oordeel gevraagde rechter in Nederland zonder nieuw inhoudelijk onderzoek naar de grondslag van de in die beslissing beoordeelde vordering overeenkomstig de in het buitenland genomen beslissing uitspraak zal doen. In het navolgende zal dit worden aangeduid als erkenning van die buitenlandse beslissing.
2.3. Voor deze erkenning is vereist dat de buitenlandse rechter zich op aanvaardbare gronden bevoegd heeft geoordeeld, dat er een behoorlijke procesvoering heeft plaatsgehad, waaronder begrepen een tijdige en deugdelijke oproeping van de gedaagde, dat erkenning van de beslissing niet in strijd is met de Nederlandse openbare orde en dat er geen strijd is met een vonnis waarvan de erkenning op grond van de datum van wijzen dan wel de herkomst voorrang verdient. De rechtbank zal bezien in hoeverre het Default Judgment van het District Court van 22 juni 2001 aan deze vereisten voldoet.
2.3.1 Gelet op enerzijds de hoogte van de vordering en anderzijds de omstandigheden dat (onder meer) [betrokkene], een in New York gevestigde advocate, partij was in de zaak en – naar onbetwist is – een substantieel deel van de gebeurtenissen die aan de vordering ten grondslag liggen in het District New York hebben plaatsgevonden, moet worden geoordeeld (na kennisneming van de paragrafen 1332(a)2 en 1391(a)2 Titel 28 van de United States Code) dat het District Court zich op aanvaardbare gronden bevoegd heeft geoordeeld.
2.3.2. Ten aanzien van de vraag of een behoorlijke procesvoering heeft plaatsgevonden geldt het volgende. De enkele omstandigheid dat sprake is van een bij verstek gegeven beslissing maakt niet dat die beslissing niet zou kunnen worden erkend. Het gaat er dan om vast te stellen of [gedaagde] deugdelijk is opgeroepen en of hij voldoende de mogelijkheid heeft gehad verweer te voeren. Wordt dat laatste vastgesteld, dan moet worden aangenomen dat hij er voor heeft gekozen geen verweer te voeren; dat dient dan voor zijn risico te blijven.
Vast staat dat de dagvaarding in de procedure voor het District Court op 21 september 2000 aan [gedaagde] in persoon is betekend. Uit de door partijen overgelegde stukken kan de volgende gang van zaken worden afgeleid:
- in elk geval op 28 november 2000 en op 4 januari 2001 heeft [gedaagde] bij brief aan K.A. Elan, de (Amerikaanse) advocaat van New Card, aangegeven om fysieke redenen niet (voldoende) te kunnen werken en derhalve (nog) niet in de gelegenheid te zijn de lening terug te betalen; in de brief van 28 november 2000 vraagt [gedaagde] om uitstel van 6 weken, in de brief van 4 januari 2001 tot eind februari 2001;
- vervolgens is voor de behandeling van de vordering van New Card een behandeling door het District Court op 16 maart 2001 vastgesteld, die kennelijk ook aan [gedaagde] bekend is gemaakt;
- op 15 maart 2001 schrijft [gedaagde] een brief aan de betreffende rechter in het District Court; [gedaagde] erkent in die brief de vordering, geeft aan om medische redenen niet te kunnen komen en vraagt uitstel voor de duur van acht weken;
- bij brief van 20 maart 2001 deelt Elan [gedaagde] mede dat naar aanleiding van zijn brief van 15 maart 2001 – die kennelijk ter zitting van 16 maart 2001 aan de orde is geweest – de rechter hem uitstel van betaling tot uiterlijk 1 mei 2001 heeft verleend; Elan geeft aan dat als dan niet is betaald, hij de rechter om een vonnis zal vragen;
- bij brief van 24 april 2001 van [gedaagde] aan de betreffende rechter in het District Court geeft [gedaagde] aan het werk te hebben hervat, doch niet in staat te zijn de (door hem wederom erkende) lening voor 2 mei 2001 terug te betalen; om die reden verzoekt hij een aanhouding van de behandeling ter zitting voor de duur van tenminste 45 dagen;
- op 16 mei 2001 zendt Elan per fax een “Order to Show Cause”, op 15 mei 2001 getekend door de rechter, aan [gedaagde]. In deze Order wordt [gedaagde] opgeroepen ter zitting van 22 juni 2001 aan de rechter te komen uitleggen waarom geen Default Jugdment tegen hem zou behoren te worden uitgesproken;
- op 17 mei 2001 zendt Elan per fax aan [gedaagde] de tekst van het voorgestelde Default Judgment;
- eveneens op 17 mei 2001 zendt Elan de beide hiervoor genoemde stukken per post naar [gedaagde];
- op 22 juni 2001 verschijnt [gedaagde] niet ter zitting. Blijkens het zittingsverslag wordt aan de orde gesteld dat [gedaagde] sedert zijn brief van 24 april 2001 niets meer heeft laten horen. De rechter heeft aangegeven dat [gedaagde] voldoende tijd gegund is geweest, en dat hij thans – mede gelet op de omstandigheid dat [gedaagde] de vordering steeds heeft erkend – het Default Judgment zal wijzen. Vervolgens is dat vonnis gewezen.
Op grond van deze gang van zaken stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] tijdig en deugdelijk is opgeroepen voor de behandeling van zijn zaak. De dagvaarding is aan hem in persoon uitgereikt en blijkens de door hemzelf aan Elan en de rechter gezonden brieven was hij van de inhoud van de vordering en van alle zittingsdata op de hoogte. Na de brief van 24 april 2001 – waarin [gedaagde] aangeeft weer volledig aan het werk te zijn (en er derhalve geen fysieke belemmeringen meer zijn voor voortzetting van de procedure) – heeft hij niets meer van zich laten horen. Onbetwist is dat hij wist van de zitting van 22 juni 2001. Op grond van deze gegevens moet worden vastgesteld dat [gedaagde] er zelf voor heeft gekozen – wetende van de gevolgen daarvan, hem immers in de “Order to Show Cause” uitgelegd – ter zitting van 22 juni 2001 niet te verschijnen. [gedaagde] heeft ook nimmer formeel op de dagvaarding geantwoord. Van het op 22 juni 2001 gewezen Default Judgment kan dan ook niet worden gezegd dat het een gevolg is van een ondeugdelijke procesvoering.
Evenmin is sprake van een ondeugdelijke motivering. [gedaagde] stelt dat het Default Judgment ten onrechte niet inhoudelijk is gemotiveerd. Een dergelijke motivering was al niet nodig omdat [gedaagde] de vordering nimmer (formeel of informeel) had betwist; vast staat immers dat [gedaagde] in alle tot dan toe aan Elan en aan de rechter gezonden brieven had aangegeven dat de vordering juist was. Als al – zoals [gedaagde] thans stelt – de erkenning van de vordering het gevolg is geweest van dwang of misbruik van omstandigheden door [betrokkene], dan brengt dat nog niet met zich dat aan het vonnis van het District Court motiveringsgebreken kleven. Het brengt hooguit met zich dat [gedaagde] voor door hem daardoor geleden schade [betrokkene] aansprakelijk zou kunnen stellen.
2.3.3. Vast staat voorts dat het Default Judgment inmiddels onherroepelijk is; het verzoek van [gedaagde] om van de veroordeling te worden ontheven is bij Decision and Order van 18 maart 2004 van het District Court afgewezen, en het door [gedaagde] tegen die Decision and Order ingestelde beroep is op 6 juni 2005 door het Court of Appeals afgewezen. [gedaagde] staan geen rechtsmiddelen in de Verenigde Staten van Amerika meer ten dienste. Opgemerkt wordt nog dat laatstgenoemde procedure uitsluitend de toetsing betrof van de vraag of het Disterict Court het door [gedaagde] gedane – beperkt mogelijke – verzoek tot ontheffing van de veroordeling terecht had afgewezen. Voor de vraag of het Default Judgment in Nederland kan worden erkend, behoeft niet (ook) van deze procedure te worden nagegaan of deze voldoet aan de eisen, als hiervoor onder 2.2 verwoord. Waar het om gaat is of de Default Judgment – waarvan hiervoor is vastgesteld dat zij aan die eisen voldoet – onherroepelijk is. En dat is, zoals hiervoor geoordeeld, het geval.
2.3.4. De rechtbank ziet geen gronden – [gedaagde] heeft ze ook niet aangevoerd – waarom erkenning van het Default Judgment in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde of met een vonnis waarvan de erkenning op grond van de datum van wijzen dan wel de herkomst voorrang verdient.
2.4 Op grond van al het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van het District Court van 22 juni 2001 op voet van art. 431, tweede lid Rv kan worden erkend in Nederland en dat een behandeling ten gronde van de vordering achterwege kan blijven. De vordering van New Card zal op de primaire grondslag worden toegewezen.
2.5. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt [gedaagde] om aan New Card te betalen een bedrag van [bedrag], te vermeerderen met de wettelijke rente ad 9 % over de hoofdsom [bedrag] en over de proceskosten (op basis van het Default Judgment van 22 juni 2001: [bedrag]) vanaf 25 februari 2003 tot en met de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van New Card begroot op € 3.863,-- aan griffierecht, € 689,25 aan overige verschotten (inclusief de kosten van het gelegde conservatoire beslag) en € 14.000,-- aan salaris procureur;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 april 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
SD