ECLI:NL:RBMID:2006:AY7097

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
11 januari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
46929 HA ZA 2005/102
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallige termijnen uit een kredietovereenkomst

In deze zaak vorderde de naamloze vennootschap Financieringsmaatschappij Mahuko N.V. (hierna: eiseres) van de gedaagde, wonende te Zierikzee, betaling van een achterstand in de betaling van termijnen uit een doorlopend krediet. De rechtbank Middelburg heeft op 11 januari 2006 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de gedaagde niet was verschenen. Eiseres had eerder een betalingsregeling getroffen met de gedaagde, maar deze was niet nagekomen. Eiseres had de overeenkomst opgezegd en het volledige openstaande debetsaldo van € 22.726,77 opgeëist, vermeerderd met rente. De gedaagde stelde dat de voorwaarden voor vervroegde opeisbaarheid niet geldig waren, omdat hij niet op de hoogte was van de kredietvoorwaarden. De rechtbank oordeelde echter dat de gedaagde wel degelijk op de hoogte was van de voorwaarden, aangezien deze in de overeenkomst waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde ten minste twee maanden achterstallig was in de betaling van de vervallen maandtermijnen en dat eiseres zich op de voorwaarden kon beroepen. De rechtbank wees de vordering van eiseres toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met de variabele kredietvergoeding en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 11 januari 2006 in de zaak van:
rolnr: 102/05
de naamloze vennootschap Financieringsmaatschappij Mahuko N.V.,
gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
eiseres,
procureur: mr. P.M.E. Bilterijst,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
gedaagde,
procureur: mr. W.C. Dieleman.
1. Het verdere verloop van de procedure
Bij tussenvonnis van 11 mei 2005 is een comparitie van partijen bepaald. Ter terechtzitting van 14 juli 2005 verschenen een gevolmachtigde van eiseres en beide procureurs. Gedaagde is niet verschenen. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, dat bij de stukken is gevoegd. Eiseres heeft verzocht te mogen repliceren. Vervolgens zijn gewisseld:
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. De rechtsvoorgangster van eiseres – MNF bank N.V. – heeft bij op 11 oktober 1999 schriftelijk vastgelegde overeenkomst aan gedaagde in de vorm van een doorlopend krediet een bedrag van fl. 49.887,-- (thans € 22.637,73) verstrekt. Gedaagde nam daarbij de verplich-ting op zich aan rente en aflossing maandelijks een bedrag van fl. 749,-- (thans € 339,88) te-rug te betalen.
2.2. Gedaagde heeft vervolgens niet (steeds) aan die verplichting voldaan. Op 18 juli 2003 heeft Antera Incasso hem namens eiseres schriftelijk bericht dat zij had
“geconstateerd dat de achterstallige termijnen nog niet werden voldaan.”.
Zij zegt de overeenkomst op en eist
“de achterstand van EUR 548,04 op en sommeren u dit bedrag voor 1 augustus 2003 aan ons over te maken. Mocht u niet aan deze sommatie voldoen, dan zijn wij op grond van de algemene voorwaarden genoodzaakt de overeenkomst te beëindigen en onze vordering op te eisen. Deze vordering bedraagt thans EUR 20.895,48, exclusief nader in rekening te brengen rente. In dat geval sommeren wij u dit laatstvermelde bedrag voor 15 augustus 2003 aan ons te voldoen. Mocht u ook aan deze laatste som-matie geen gevolg geven, dan stellen wij u reeds nu voor alsdan in gebreke (…)”
2.3. Gedaagde heeft vervolgens niet betaald. Na twee sommaties de gehele schuld te betalen – waarop gedaagde niet heeft betaald - heeft de deurwaarder op 28 juli 2004 schriftelijk “voor-waarden tot afbetaling” aan gedaagde bevestigd (die vervolgens door gedaagde voor akkoord zijn ondertekend), onder meer inhoudend:
“- u dient met ingang van augustus 2004 een bedrag te voldoen van € 500,00 per maand, welk bedrag naar evenredigheid op de vordering zal worden afgeboekt;
(…)
- betalingen dienen plaats te vinden iedere 25e van de maand;
(…)
- bij gebreke van stipte betaling vervalt deze regeling direct en wordt het saldo onmiddellijk en zonder nadere waarschuwing opeisbaar;
(…)”.
2.4. Gedaagde heeft niet betaald. Hij is bij brief van 9 september 2004 door de deurwaarder in de gelegenheid gesteld binnen 5 dagen alsnog te betalen, onder aanzegging van opzegging van de regeling bij niet betalen. Op enig moment heeft gedaagde een bedrag van € 500,-- aan de deurwaarder overgemaakt. Verder is er niets betaald.
2.5. Op 11 januari 2005 heeft de deurwaarder de betalingsregeling schriftelijk opgezegd en gedaagde verzocht en gesommeerd het totaalbedrag te voldoen.
2.6. Na uitbrenging van de dagvaarding heeft (een gemachtigde van) gedaagde de deurwaar-der alsnog verzocht om een betalingsregeling. Een door gedaagde aan zijn bank gegeven be-taalopdracht (tot overmaking van een bedrag van € 2.026,76 aan de deurwaarder) is door de bank niet uitgevoerd, omdat het saldo of de dispositieruimte op de rekening van gedaagde on-voldoende was. Eiseres heeft geen betalingsregeling willen accepteren.
3. Het geschil
3.1. Eiseres vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voor-raad, gedaagde veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 22.726,77, te vermeer-deren met de variabele kredietvergoeding per maand ad 0,97% vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding.
3.2. Eiseres stelt daartoe dat gedaagde tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van de vervallen maandtermijnen en na ingebrekestelling en herhaalde verzoeken tot aanzui-vering van de achterstand, nalatig is gebleven in de nakoming van zijn verplichtingen. Op grond van de (voorwaarden van de) overeenkomst – die op dit punt in overeenstemming zijn met art. 33 Wet op het Consumentenkrediet – heeft eiseres vervolgens het gehele nog open-staande debetsaldo opgeëist. Nadat gedaagde tweemaal de gelegenheid is geboden middels een afgesproken betalingsregeling aan zijn verplichtingen te voldoen en hij niet overeenkom-stig die afspraken betaalde, is de onderhavige procedure gestart. Eiseres is niet meer ingegaan op een na betekening van de dagvaarding door gedaagde gedaan verzoek een betalingsrege-ling te treffen. Per 21 februari 2005 stond € 22.726,77 open. Eiseres meent dat zij bij het aan-gaan van de kredietovereenkomst aan haar zorgplicht om gedaagde voor het aangaan van een te zware verplichting te behoeden heeft voldaan; op grond van de door gedaagde destijds ver-strekte gegevens omtrent inkomen en lasten hield hij bij betaling van de overeengekomen maandtermijn nog een bedrag ruim boven de toen voor hem geldende bijstandsnorm over.
3.3. Gedaagde stelt primair dat eiseres ten onrechte het gehele nog openstaande debetsaldo heeft opgeëist. Op grond van het bepaalde in art. 33 aanhef en onder c ten 1e van de Wet op het Consumentenkrediet is de afspraak tot vervroegde opeisbaarheid – zoals vervat in de Kre-dietvoorwaarden doorlopend krediet van eiseres, die gedaagde (zo stelt hij eerst bij dupliek) niet kende en die hem niet zijn toegelicht – nietig. Gedaagde concludeert tot nietigheid van de dagvaarding op die grond.
Subsidiair stelt hij dat hij – hoewel hij zich heeft ingespannen om aan zijn verplichtingen te voldoen – de maandelijkse termijnen niet, ook niet nadat een betalingsregeling was getroffen, heeft kunnen betalen. Door niet op een voorstel van 15 maart 2005 van gedaagde om een be-talingsregeling te treffen in te gaan is eiseres echter in schuldeisersverzuim geraakt. Gedaagde meent om die reden van de verplichtingen uit de overeenkomst bevrijd te zijn en de rechtbank kan thans voorwaarden vaststellen waaronder het geleende bedrag alsnog dient te worden te-rugbetaald. Gedaagde stelt een maandtermijn van € 400,-- (in de tekst van zijn conclusie van antwoord) althans € 350,-- (in de slotsom van diezelfde conclusie) voor.
Tenslotte stelt gedaagde dat eiseres bij het aangaan van de kredietovereenkomst niet aan haar zorgplicht jegens hem heeft voldaan; zij heeft hem er niet van weerhouden een verplichting aan te gaan die zijn financiële draagkracht te boven ging. Ook daarom dient eiseres naar maat-staven van redelijkheid en billijkheid aan voornoemde schuldvernieuwing mee te werken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vast staat dat eiseres bij de in 2.2 genoemde brief de overeenkomst – onder de daar ge-noemde voorwaarden – heeft opgezegd en het gehele nog openstaande debetsaldo heeft opge-eist. Zij deed dat “op grond van de algemene voorwaarden”. Blijkens haar stellingen in deze procedure bedoelde ze daarmee te verwijzen naar art. 8, onder a van de Kredietvoorwaarden: gedaagde was tenminste twee maanden achterstallig met de betaling van de vervallen maand-termijnen. Gedaagde stelt thans (a) dat die Kredietvoorwaarden hem niet zijn overhandigd en hij ze niet kende en (b) dat art. 8 onder a van die Kredietvoorwaarden nietig is.
4.2.1. Met zijn onder (a) genoemde stelling heeft gedaagde kennelijk willen aangeven dat de Kredietvoorwaarden zijns inziens geen onderdeel van de overeenkomst zijn geworden. Ge-daagde miskent dat voor toepasselijkheid van voorwaarden niet persé noodzakelijk is dat deze zijn overhandigd; waar het om gaat is dat toepasselijkheid is overeengekomen. De ook door gedaagde ondertekende, schriftelijke weergave van de overeenkomst verwijst naar de voor-waarden, immers vermeldt zij “op deze overeenkomst zijn de aan ommezijde vermelde Alge-mene Voorwaarden toepasselijk”. Aldus zijn tussen partijen die voorwaarden overeengeko-men. De stelling van gedaagde dat de voorwaarden (ondanks de verwijzing op de voorzijde) niet op de achterzijde van de overeenkomst waren vermeld is onvoldoende onderbouwd; dat – zoals gedaagde stelt – de door eiseres overgelegde kopie van de voorwaarden niet een kopie van de achterzijde van de met hem gesloten overeenkomst kan zijn, leidt immers niet tot dat oordeel. Tenslotte is niet betwist dat de bepaling waarop eiseres zich thans beroept onderdeel uitmaakte van de op de achterzijde van de overeenkomst vermelde voorwaarden.
4.2.2. Art. 33 aanhef en onder c ten 1e van de Wet op het Consumentenkrediet bepaalt dat een overeenkomst, waarbij vervroegde opeisbaarheid is bedongen, slechts geldig is, wanneer
“(…) de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag, na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplich-tingen”.
In art. 8, onder a van de Kredietvoorwaarden heeft eiseres vervroegde opeisbaarheid bedon-gen voor het geval:
“(…) de kredietnemer, die gedurende ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een of meerdere vervallen termijnbedragen, na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen”.
In de dagvaarding heeft eiseres vervolgens gesteld dat gedaagde
“(…) tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van de vervallen maandtermijnen, en na in gebreke te zijn gesteld (…) nalatig blijft met de deugdelijke nakoming van zijn verplichtingen.”
Gedaagde meent dat nu de voorwaarde (en de grondslag voor de vordering in de dagvaarding) spreekt over achterstalligheid van maandtermijnen, terwijl de Wet op het Consumentenkrediet spreekt over achterstalligheid van een (= één) maandtermijn, de voorwaarde (en ook de dag-vaarding) nietig is. Kern van art. 33 aanhef en onder c ten 1e van de Wet op het Consumenten-krediet is dat vervroegde opeisbaarheid slechts mogelijk is als er een achterstalligheid in tijd is van tenminste twee maanden per achterstallig termijnbedrag; daarbij is het niet van belang of die achterstalligheid van tenminste twee maanden geldt voor slechts één of voor meer ter-mijnbedragen. Nietig is – daarover oordeelde het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in het door gedaagde genoemde arrest van 28 september 2004 (JOR 2005,7) – het beding waarin is be-paald dat vervroegd kan worden opgeëist op het moment dat wel al twee termijnbedragen niet tijdig zijn betaald, maar dat de achterstalligheid van geen van die twee termijnbedragen in tijd al tenminste twee maanden bedraagt.
In art. 8 onder a van de Kredietvoorwaarden is voor wat betreft de tijdsduur van de voor ver-vroegde opeisbaarheid noodzakelijke achterstalligheid (twee maanden) de juiste termijn aan-gehouden. Aldus voldoet die voorwaarde aan art. 33 aanhef en onder c ten 1e van de Wet op het Consumentenkrediet. Dat de voorwaarde spreekt van “een of meer” maandtermijnen ach-terstalligheid doet daaraan niet af. De voorwaarde is niet nietig. Eiseres kan zich dan ook op die voorwaarde beroepen en heeft dat in de dagvaarding op een juiste wijze verwoord. Ge-daagde heeft niet betwist daadwerkelijk gedurende ten minste twee maanden achterstallig te zijn geweest in de betaling van een (of meer) maandtermijnen. Eiseres kan derhalve het gehe-le nog openstaande debetsaldo vervroegd opeisen.
4.3. Nadat een betalingsregeling (als onder 2.3 weergegeven) was getroffen en gedaagde zijn verplichtingen daaruit niet nakwam, is eiseres onderhavige procedure begonnen. Na dagvaar-ding heeft gedaagde nogmaals een betalingsregeling aangeboden. Anders dan gedaagde stelt was eiseres onder de toen geldende omstandigheden – waaronder de omstandigheid dat de door gedaagde toegezegde betaling om de onder 2.6 genoemde (voor rekening van gedaagde komende) reden niet bij eiseres is aangekomen – niet gehouden dat aanbod te accepteren. Door niet op het aanbod van gedaagde in te gaan is eiseres niet in schuldeisersverzuim ge-raakt; de verplichting van gedaagde was op dat moment (gelet op de al eerder – terecht – inge-roepen vervroegde opeisbaarheid) betaling van het gehele nog openstaande saldo. Met het weigeren van de aangeboden regeling heeft eiseres gedaagde niet verhinderd aan die verplich-ting te voldoen.
4.4. Tenslotte stelt gedaagde dat eiseres niet aan haar zorgplicht jegens hem – om hem ervoor te behoeden dat hij een te zware financiële verplichting zou aangaan – heeft voldaan door hem het krediet destijds te verstekken. Eiseres stelt dat zij zich wel van die verplichting heeft ge-kweten. Zij heeft in de conclusie van repliek voorgerekend dat gedaagde bij de afsluiting van het krediet na betaling van de maandtermijn en van zijn woonlasten per maand een bedrag, hoger dan de toen geldende bijstandsnorm overhield. Gedaagde betwist de berekening en noemt andere lasten; evenwel, wordt van die door hem gegeven cijfers uitgegaan, dan hield gedaagde na betaling van de maandtermijn van het krediet en zijn woonlasten eveneens een bedrag hoger dan de toen geldende bijstandsnorm over. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat eiseres haar zorgplicht heeft verzaakt; er is dan ook geen grond om – zoals gedaagde vordert – de overeenkomst tussen partijen te wijzigen.
4.5. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat alle verweren van gedaagde moeten worden verworpen. Nu gedaagde door ter comparitie niet te verschijnen zich de mogelijkheid om als-nog over een eventuele betalingsregeling te spreken heeft ontnomen en hij de door eiseres ge-stelde overeengekomen kredietvergoeding niet betwist, zal de rechtbank de vordering in haar geheel toewijzen. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 22.726,77, te vermeer-deren met de variabele kredietvergoeding per maand ad 0,97% vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van eise-res begroot op € 500,-- aan griffierecht, € 93,93 aan overige verschotten en € 1.737,-- aan salaris procureur;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 januari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
SD