ECLI:NL:RBMID:2006:AY7202

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
47151 HA ZA 2005/136
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na verkeersongeval met betwiste verkeerslichtstatus

In deze zaak vorderde eiseres, wonende te Wemeldinge, schadevergoeding van Axa Schade N.V. na een verkeersongeval dat plaatsvond op 25 oktober 2003 te Eeklo, België. Eiseres stelde dat het ongeval was veroorzaakt doordat de tegenpartij, [betrokkene], door rood licht reed. De rechtbank Middelburg diende te beoordelen of eiseres haar stelling kon bewijzen, waarbij de bewijslast op haar rustte. Eiseres voerde aan dat zij voor een rood verkeerslicht had gestaan en dat het licht voor [betrokkene] op rood stond, terwijl gedaagde dit betwistte en stelde dat [betrokkene] geen verkeersfouten had gemaakt. De rechtbank analyseerde de getuigenverklaringen en het politieproces-verbaal, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [betrokkene] door rood licht reed. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet overtuigend genoeg waren om de stelling van eiseres te onderbouwen. Bovendien werd vastgesteld dat de verkeerslichten ter plaatse goed functioneerden en dat er geen bewijs was dat [betrokkene] roekeloos had gereden. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2006 door mr. S.M.J. van Dijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Vonnis van 22 februari 2006 in de zaak van:
rolnr: 136/05
[eiseres],
wonende te Wemeldinge,
eiseres,
procureur: voorheen mr. M.R. Minekus, thans mr. H.C. Struijk,
tegen:
de naamloze vennootschap Axa Schade N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos.
1. Het verloop van de procedure
Tussen partijen zijn de navolgende processtukken gewisseld:
- inleidende dagvaarding;
- akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- antwoordakte.
2. De feiten
2.1. Op 25 oktober 2003 heeft zich te Eeklo, België, op de – van verkeerslichten voorziene – kruising van de Expresweg N49 en de Peperstraat N434 een verkeersongeval voorgedaan, waarbij als bestuurders van de daarbij betrokken twee (in Nederland geregistreerde) motorrijtuigen (personenauto’s) waren eiseres enerzijds en [be[betrokkene], wonende te Sluis, anderzijds.
2.2. Eiseres reed – met [passagier] als passagier – met haar auto op de N49 in de richting Antwerpen. Op gemeld kruispunt sloeg zij linksaf, richting Breskens. Op de kruising werd haar auto (aan de rechterachterzijde) aangereden door de (rechtervoorzijde van de) door [betrokkene] bestuurde auto, die – met zijn echtgenote [de vrouw] als passagier – rijdend op de N49 genoemde kruising rechtdoor in de richting Knokke overstak.
2.3. [betrokkene] was ten tijde van het ongeval ingevolge de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij gedaagde; eiseres heeft een rechtstreeks vorderingrecht op gedaagde.
2.4. Op verzoek van eiseres (gericht tegen [betrokkene] zelf als wederpartij) is op 28 oktober 2004 een voorlopig getuigenverhoor gehouden, waarbij zijzelf en voornoemde Kalau, [betrokkene] en Dobbelaar als getuigen zijn gehoord.
3. Het geschil
3.1. Eisers vordert dat de rechtbank (a) voor recht verklaart dat gedaagde aansprakelijk is voor het eiseres overkomen verkeersongeval en gehouden is de door haar dientengevolge geleden en nog te lijden schade, zowel materieel als immaterieel, te vergoeden en (b) gedaagde bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt om aan eiseres – als voorschot op de geleden en nog te lijden schade – te betalen een bedrag van € 10.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2003, althans 16 maart 2005, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2. Zij stelt daartoe primair dat vast staat – immers door eiseres bewezen – dat het ongeval is veroorzaakt doordat [betrokkene] een rood stoplicht heeft genegeerd. Uit de door eiseres en Kalau afgelegde getuigenverklaringen blijkt dat eiseres voor rood licht is gestopt en nadat het licht op groen sprong weer is gaan rijden; er dient dan – nu het proces-verbaal van de politie te Eeklo meldt dat de verkeerslichten voor eiseres en [betrokkene] conflicteerden en de werking van de verkeerslichteninstallatie destijds niet gebrekkig was – rechtens van uit te worden gegaan (behoudens door gedaagde te leveren tegenbewijs) dat het licht voor [betrokkene] op rood stond. Eiseres stelt aldus dat grond aanwezig is voor omkering van de bewijslast, althans een bijzondere bewijslastverdeling. De door [betrokkene] en Dobbelaar als getuigen afgelegde verklaringen acht eiseres innerlijk tegenstrijdig en ongeloofwaardig.
Subsidiair stelt eiseres dat [betrokkene], door ’s nacht, kort na regen en de gevaarlijke situatie ter plaatse kennende, harder dan aldaar was toegestaan, althans met onvoldoende aan de situatie aangepaste snelheid te rijden, roekeloos althans in ernstige mate onoplettend is geweest en aldus een gevaar op de weg heeft veroorzaakt als bedoeld in het ook indien er conflicterende verkeerslichten zijn, geldende artt. 5 en 6 Wegenverkeerswet (WVW), welk gevaar zich – in het ongeval – heeft verwezenlijkt; aldus heeft [betrokkene] een bijdrage aan het ontstaan van het ongeval geleverd.
Eiseres heeft tengevolge van het ongeval last van bij een whiplash associated disease of een post whiplashsyndroom passende klachten, waarvoor zij onder medische behandeling is. Tot de gevolgen van het ongeval behoort ook het verlies – na een mislukt reïntegratietraject – van haar werkkring, zij kan niet meer zelf autorijden en heeft behoefte aan huishoudelijke hulp. Daarnaast is er immateriële schade. Het gevorderde voorschot is alleszins reëel.
Voor het bewijs dat het ongeval tengevolge van de normschending door [betrokkene] is ontstaan en dat de schade het gevolg is van het ongeval beroept eiseres zich op de omkeringsregel.
3.3. Gedaagde stelt dat [betrokkene] niet door rood is gereden en geen verkeersfouten heeft gemaakt. Het bewijs dat [betrokkene] door rood is gereden dient eiseres te leveren; er is geen reden tot een andere bewijslastverdeling te beslissen of de omkeringsregel – voor toepassing waarvan juist de gestelde normschending moet vast staan – toe te passen. Bewijs dat eisers zelf door groen is gereden kan (als al kan worden aangenomen dat de verkeerlichteninstallatie goed was afgesteld, hetgeen gedaagde zich voor het betreffende Belgische kruispunt afvraagt) slechts een vermoeden van door rood rijden door [betrokkene] opleveren, waartegen tegenbewijs mogelijk is. Overigens staat onvoldoende vast dat eiseres door groen is gereden; zij draagt als bewijs slechts aan de verklaringen van haarzelf (in bewijskracht beperkt zoals bepaald in art. 164, lid 2 Wetboek van Burgelijke Rechtsvordering (Rv)) en van Kalau (die aanvankelijk bij de politie verklaarde zich het gebeuren niet goed te kunnen herinneren en pas later voor het eerst – en derhalve niet erg geloofwaardig – verklaarde dat eiseres door groen was gereden); daartegenover staan de verklaringen van [betrokkene] en Dobbelaar – de door eiseres genoemde tegenstrijdigheden daarin zijn, zo al aanwezig, gering – die beide inhouden dat het licht voor [betrokkene] groen was.
Gedaagde ziet niet in dat het met een snelheid van ongeveer 90 km per uur (de ter plaatse toegestane snelheid) door groen licht rijden roekeloos verkeersgedrag zou zijn. [betrokkene] behoefde niet te rekenen op een plotseling de weg overstekende auto. Dat [betrokkene] ruim voorafgaand aan het ongeval mogelijk harder dan genoemde snelheid reed, is voor het ontstaan van het ongeval niet relevant.
Zij betwist bij gebrek aan wetenschap het door eiseres gestelde letsel. Bij de door haar gestelde beëindiging van haar dienstverband lijkt een arbeidsconflict een belangrijke rol te hebben gespeeld. De gestelde kosten van huishoudelijke hulp zijn niet aangetoond.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Deze zaak heeft een internationaal karakter. De Nederlandse rechter is op grond van art. 2 Rv bevoegd. Op grond van het art. 4 van het Haags Verdrag inzake de wet welke van toepassing is op verkeersongevallen op de weg van 4 mei 1971, Trb. 1971 nr. 118, dient op dit in België plaatsgevonden hebbende ongeval – nu beide daarbij betrokken zijnde voertuigen in Nederland staan geregistreerd – voor de vaststelling van aansprakelijkheid Nederlands recht worden toegepast. Waar moet worden vastgesteld of ter plaatse geldende (verkeers-)regels zijn overtreden, dient van de ter plaatse geldende (derhalve: Belgische) verkeersregels te worden uitgegaan.
4.2. Eiseres baseert haar vordering op foutief verkeersgedrag en aldus onrechtmatig handelen van [betrokkene] jegens haar. In de dagvaarding lijkt eiseres zich daarbij (mede) op de bijzondere regeling van art. 185 WVW te beroepen; die regeling is evenwel in dit geval – waarbij het gaat om een aanrijding tussen twee in beweging zijnde motorrijtuigen en de gestelde schade is geleden door een door één van die motorrijtuigen vervoerd persoon) op grond van het vierde lid van dat artikel niet van toepassing. De aansprakelijkheid kan slechts op de algemene regel van art. 6:162 van het Burgerlijk Wetboek worden gebaseerd.
4.3. Primair stelt eiseres dat [betrokkene] door rood licht is gereden. Gedaagde heeft dat gemotiveerd betwist. Dat brengt met zich dat eiseres haar stelling zal dienen te bewijzen; daartoe heeft zij reeds nu in het geding gebracht het van het ongeval door de politie te Eeklo opgemaakte proces-verbaal – waarin opgenomen verklaringen van de betrokkenen –, een fotoserie van de situatie ter plaatse en de processen-verbaal van het onder 2.4 genoemde voorlopig getuigenverhoor. Nu beide partijen de in voorlopig getuigenverhoor (buiten aanwezigheid van gedaagde) afgelegde verklaringen bewijskracht toedichten, zal ook de rechtbank zulks doen. Waar partijen discussiëren over de bewijslastverdeling betreft dat – kennelijk – de situatie na een eerste beoordeling van dit bewijsmateriaal.
4.3.1. Uit dat bewijsmateriaal leidt de rechtbank ten aanzien van de te bewijzen stelling af:
- geen van de getuigen heeft verklaard te hebben waargenomen dat [betrokkene] door rood licht reed;
- aan de hand van hetgeen in het politieproces-verbaal daaromtrent is gerelateerd, bezien in samenhang met de door eiseres overgelegde foto’s van de situatie ter plaatse, kan worden vastgesteld dat de verkeerslichten ter plaatse van het ongeval in beginsel zo werken, dat het niet mogelijk was dat zowel eiseres (komend vanaf de richting Knokke linksaf slaand richting Breskens) als [betrokkene] (rechtdoor rijdend richting Knokke) groen licht hadden;
- eiseres heeft zowel bij de politie als in het voorlopig getuigenverhoor consistent verklaard dat zij rijdend op de N49 bij het kruispunt met de N434 voor linksaf voorsorteerde, voor het rode verkeerslicht stopte en vervolgens toen na een korte tijd – nadat eerst het verkeer voor rechtdoor rechts van haar groen licht had gekregen – het licht voor linksaf op groen sprong, optrok en ging rijden in de richting Breskens (linksaf). Nog voordat zij de kruising volledig was gepasseerd, werd de auto aangereden;
- Kalau heeft bij de politie verklaard dat eisers en zij vanaf de N49 de N434 wilden oprijden en dat de auto toen werd aangereden; meer wist zij zich niet te herinneren. In een brief van 27 maart 2004 heeft zij de politie te Eeklo verzocht in het proces-verbaal ook op te nemen dat zij destijds door groen licht reden; zij stelt in die brief dat zij dat bij het opnemen van het proces-verbaal duidelijk heeft verteld. In het voorlopig getuigenverhoor verklaarde Kalau dat eiseres voorsorteerde voor linksaf, dat het licht op rood stond, dat naast hen verkeer voor rechtdoor ook voor rood moest wachten maar eerder dan zij groen kregen, dat zij vervolgens het licht voor hen op groen heeft zien springen, dat eiseres vervolgens langzaam optrok en met een bochtje richting Breskens reed, waarna zij in een ooghoek autolichten heel hard op haar zag afkomen. Een klap heeft ze niet gevoeld.
- [betrokkene] heeft bij de politie verklaard dat hij – rijdend met een snelheid van ongeveer 90 km per uur – op ruime afstand van de verkeerslichten van de kruising van de N49 met de N434 zag dat de verkeerslichten voor zijn richting op groen stonden; gekomen op de kruising kwam plots de auto van eiseres van links. In het voorlopig getuigenverhoor verklaarde [betrokkene] rijdend met een snelheid van ongeveer 90 km per uur de kruising te hebben genaderd; hij weet voor 110% zeker dat het verkeerslicht boven hem groen licht uitstraalde. Hij heeft zijn snelheid niet verminderd, keek wel naar links en naar rechts, zag daar geen verkeer aankomen en toen hij weer voor zich keek was daar een auto. Remmen ging niet meer.
- van Dobbelaar is geen verklaring in het politieproces-verbaal opgenomen. In het voorlopig getuigenverhoor verklaarde zij dat zij, gezeten naast [betrokkene], bij het naderen van de kruising N49 met de N434 heeft gezien dat de verkeerslichten op groen stonden en dat toen zij door dat groene licht reden ineens een – van links komende – auto midden op de kruising stond, waar zij, toen ze hem zag, al tegenaan zaten.
4.3.2. Uit deze verklaringen kan niet rechtstreeks worden afgeleid dat [betrokkene] door rood licht is gereden. Beoordeeld dient te worden of wel indirect, namelijk door middel van bewijs van de vaststellingen dat (a) eiseres door groen is gereden en (b) de verkeerslichten voor eiseres en [betrokkene] conflicteerden èn goed werkten, het bewijs van die stelling is geleverd.
4.3.3. Voorop staat daarbij dat de rechtbank in de door de getuigen afgelegde verklaringen niet zodanige inconsistenties ziet dat om die reden de geloofwaardigheid van sommige verklaringen minder groot is dan die van andere verklaringen. Alle getuigen waren bij het ongeval betrokken en hebben bij de uitkomst van deze procedure een belang. Omtrent de kern van het geschil is er weinig verschil met hetgeen eerst bij de politie en later in het voorlopig getuigenverhoor is gezegd; de tegenstrijdigheden waar partijen op wijzen zijn van ondergeschikt belang en wijzen niet op onjuistheid van hetgeen door de getuigen overigens is verklaard. Juist is dat Kalau bij de politie aanvankelijk niet heeft verklaard over het door groen licht rijden van eiseres; evenwel heeft ook Dobbelaar aanvankelijk over het groene licht voor [betrokkene] niets verklaard (ook niet toen de verzekeraar haar om een oordeel over de aansprakelijkheid vroeg).
4.3.4. Het vorenstaande leidt ertoe dat als wordt aangenomen dat het in 4.3.2. onder (b) gestelde vast staat, er geen overtuigend bewijs is – immers wordt aan hetgeen eiseres en Kalau verklaren dan afbreuk gedaan door hetgeen [betrokkene] en Dobbelaar verklaren – van het in 4.3.2 onder (a) gestelde. Zou vast staan dat het onder (a) gestelde juist is dan moet – gelet de verklaringen van [betrokkene] en Dobbelaar – er aan worden getwijfeld (en staat derhalve onvoldoende vast) of het onder (b) gestelde wel juist is. Ten bewijze van dat laatste is slechts hetgeen over de werking van de verkeerslichten in het politieproces-verbaal wordt gerelateerd overgelegd en daaruit blijkt niet zonder meer – mede nu gedaagde dat niet volledig onbetwist heeft gelaten – dat de verkeerslichten ter plaatse, kort voor de aanrijding, goed werkten.
4.3.5. Van de stelling van eiseres dat [betrokkene] door rood reed is aldus (nog) onvoldoende bewijs geleverd. Evenmin kan – gelet op al het vorenstaande – aan het al wel overgelegde bewijsmateriaal een vermoeden van juistheid van die stelling worden afgeleid. Ook na beoordeling van hetgeen reeds is overgelegd is het aan eiseres haar stelling (nader) te bewijzen en niet – zoals eiseres wil – aan gedaagde om tegenbewijs te leveren. De rechtbank constateert dat eiseres in het bijzonder (nader) bewijs heeft aangeboden van de aard en omvang van het door haar gestelde letsel en de door haar gestelde schade. Zij heeft niet uitdrukkelijk aangeboden nader te willen (en te kunnen) bewijzen dat [betrokkene] door rood is gereden. Dat had – gelet op de omstandigheid dat al veel bewijsmateriaal is aangeleverd en in de processtukken uitgebreid over de bewijslastverdeling is gediscussieerd – wel op haar weg gelegen. De rechtbank zal dan ook geen (nadere) bewijsvoering toelaten en vaststellen dat eiseres de stelling dat [betrokkene] door rood reed niet heeft bewezen. De primaire stelling kan dan ook niet tot aansprakelijkheid van [betrokkene] – en van gedaagde als diens WAM-verzekeraar – leiden.
4.4. Subsidiair stelt eiseres dat [betrokkene] de artt. 5 en 6 WVW – althans de overeenkomstige artikelen in de Belgische wegen- en verkeerswetgeving (kennelijk doelt eiseres op art. 7.2 van het Belgische “Algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en het gebruik van de openbare weg”, dat onder meer gevaarzettend gedrag voor andere weggebruikers verbiedt) – heeft overtreden.
4.4.1. Eiseres stelt dat [betrokkene] met een (gelet op de omstandigheden ter plekke, het natte wegdek en het feit dat het nacht was) te hoge snelheid heeft gereden. Uit de overgelegde verklaringen leidt de rechtbank af dat [betrokkene] bij het passeren van de kruising met een snelheid van ongeveer 90 km per uur reed. Voor zover eiseres die snelheid betwist, doet zij dat op grond van een selectieve lezing van de verklaring van Dobbelaar, afgelegd in het voorlopig getuigenverhoor. Dobbelaar verklaarde toen ook, dat haar man misschein 90 km per uur reed, doch dat zij daarop niet zo heeft gelet. De rechtbank gaat aan de betwisting voorbij. Genoemde snelheid van 90 km per uur was – zo staat ook voldoende vast – ter plaatse toegestaan. Er van uitgaande dat [betrokkene] voorts niet door rood reed (immers, de thans besproken stelling is subsidiair – derhalve voor het geval de primaire stelling, dat [betrokkene] door rood reed, niet is gehonoreerd – voorgesteld) kan van deze omstandigheden niet zonder nadere toelichting (die niet wordt gegeven) worden gezegd dat zij gevaarlijk gedrag voor ander weggebruikers opleverden. Het feit dat een aanrijding heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders; immers kan de oorzaak van die aanrijding ook in andere omstandigheden, zoals gevaarzettend gedrag van de zijde van eiseres (bijvoorbeeld omdat zij door rood licht is gereden; immers staat niet vast dat zij door groen reed) of in geen van beide partijen toe te rekenen omstandigheden (zoals een niet goed werkende verkeerslichteninstallatie) zijn gelegen. Zou die laatste omstandigheid – een niet goed werkende verkeerslichteninstallatie – zich hebben voorgedaan en zou moeten worden uitgegaan van een situatie waarin beide bestuurders meenden groen licht te hebben, dan nog kan met hetgeen in de procedure is aangevoerd van het (gestelde) rijgedrag van [betrokkene] (die dan moet worden beschouwd als jegens eiseres voorrangsgerechtigd) niet zonder meer worden vastgesteld dat dat gevaarlijk was, onder meer omdat dan onduidelijk blijft hoe in die situatie het rijgedrag van eiseres moet worden beoordeeld.
4.5. Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen moeten worden afgewezen.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vorderingen af;
- veroordeelt eiseres in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van gedaagde begroot op € 291,-- aan griffierecht en € 904,-- aan procureursalaris.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 22 februari 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
SD