ECLI:NL:RBMID:2006:AY7273

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1121
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Damsteegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid bij aanvang verzekering Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 14 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van ziekengeld op grond van de Ziektewet. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.J. Reeser, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 29 september 2005, waarin werd gesteld dat zij geen recht had op een uitkering omdat haar arbeidsongeschiktheid al bestond bij aanvang van de verzekering. De rechtbank heeft het beroep op 15 juni 2006 behandeld, waarbij eiseres in persoon aanwezig was en het UWV vertegenwoordigd werd door mr. M.L.E.A. van Zon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV in zijn besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische informatie van de huisarts van eiseres. De bezwaarverzekeringsarts had de huisarts om informatie gevraagd, maar de rechtbank oordeelde dat de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts niet voldoende waren onderbouwd. Eiseres had zich ziek gemeld met polsklachten en niet met rugklachten, en de rechtbank vond dat het UWV niet had aangetoond dat eiseres bij aanvang van de verzekering al arbeidsongeschikt was of dat deze arbeidsongeschiktheid binnen zes maanden te verwachten was.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van het UWV vernietigd wegens strijd met de wet en geoordeeld dat het beroep gegrond was. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,-. Eiseres heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht van € 37,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. T. Damsteegt, in aanwezigheid van griffier W.J. Steenbergen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
____________________________________________________
UITSPRAAK
___________________________________________________
Reg.nr.: Awb 05/1121
Inzake: [eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. P.J. Reeser, werkzaam bij de SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
tegen: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV), verweerder.
I. Procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het op bezwaar genomen besluit van verweerder van 29 september 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het beroep is op 15 juni 2006 behandeld ter zitting. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw mr. M.L.E.A. van Zon.
II. Overwegingen
1. Bij besluit van 10 november 2003 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet omdat haar arbeidsongeschiktheid al bestond bij aanvang van haar verzekering voor de Ziektewet.
2. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 24 maart 2004 ongegrond verklaard.
3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het besluit van verweerder vernietigd omdat de behandelende sector gedurende de bezwaarfase niet was geraadpleegd.
4. Verweerder heeft zijn besluit vervolgens heroverwogen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts. Hij heeft de huisarts daartoe vragen gesteld. Eiseres heeft de huisarts vervolgens aanvullende vragen gesteld. De huisarts heeft de vragen van zowel verweerder als eiseres op 25 juli 2005 respectievelijk 8 september 2005 beantwoord. De bezwaarverzekeringsarts heeft met in achtneming van de informatie van de huisarts geconcludeerd dat er geen reden is het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres vervolgens bij het bestreden besluit opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij aangetekend dat indien eiseres bij aanvang van de verzekering niet arbeidsongeschikt was, het in elk geval te verwachten was dat die arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar zou intreden.
5. Eiseres heeft in beroep benadrukt dat zij zich niet met rugklachten, maar met polsklachten heeft ziek gemeld. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat zij op het moment dat zij krachtens de Ziektewet verzekerd werd reeds arbeidsongeschikt was voor het werk dan wel dat te verwachten was dat zij vanwege haar rugklachten binnen zes maanden zou uitvallen op haar werk. Met betrekking tot de rugklachten voert eiseres aan dat uit de nieuw ingekomen informatie van de huisarts niet is gebleken dat de rugklachten waarvoor zij in mei 2003 haar huisarts bezocht, zodanig ernstig waren dat daaruit kon worden afgeleid dat te verwachten was dat zij tengevolge van die klachten zou uitvallen tijdens haar werkzaamheden.
6. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
7. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Ziektewet is het UWV bevoegd de uitkering van ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend te weigeren, indien de ongeschiktheid tot werken wegens ziekte, anders dan wegens zwangerschap of bevalling:
a. bestond op het tijdstip dat de verzekering een aanvang nam;
b. binnen een half jaar na het tijdstip waarop de verzekering een aanvang nam, is ingetreden, terwijl de gezondheidstoestand van de betrokkene ten tijde van de aanvang van zijn verzekering het intreden van de ongeschiktheid tot werken binnen een half jaar kennelijk moest doen verwachten.
8. De rechtbank constateert dat eiseres geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 14 maart 2005 waarin onder punt 2 onder meer is overwogen dat eiseres op 20 oktober 2003 is uitgevallen met rugklachten. Deze uitspraak is inmiddels in kracht van gewijsde gegaan. Reeds daarom gaat de rechtbank aan de stelling van eiseres, dat zij zich alleen met polsklachten heeft ziek gemeld, voorbij. De rechtbank wijst ten overvloede nog op de na de eerdergenoemde uitspraak ingekomen informatie van de huisarts van eiseres van 25 juli 2005, waaruit eveneens naar voren komt dat eiseres zich op het spreekuur in oktober 2003 heeft gepresenteerd met pols-, rug- en beenklachten.
9. De rechtbank overweegt voorts dat uit de antwoorden van de huisarts van 25 juli 2005 en van 8 september 2005 niet kan worden geconcludeerd dat eiseres over een anders dan normconform arbeidsvermogen beschikte bij aanvang van haar werkzaamheden op 21 juli 2003, op welke datum ook haar verzekering voor de Ziektewet inging. Evenmin blijkt uit de informatie van de huisarts dat te verwachten was dat eiseres naar aanleiding van haar rugklachten binnen zes maanden zou uitvallen op haar werk. Uit de antwoorden van de huisarts komt immers naar voren dat hij eiseres bij de consultaties in mei 2003 slechts heeft geadviseerd niet te fitnessen, haar heeft verwezen naar de fysiotherapeut en haar voorts mogelijkerwijs heeft geadviseerd oefeningen te doen ter versteviging van haar rug- en buikspieren. Voorts achtte de huisarts het niet geïndiceerd eiseres vanwege haar rugklachten naar een specialist te verwijzen. Evenmin heeft hij de diagnose hernia gesteld. De stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat de constatering van de verzekeringsarts in oktober 2003 dat er functionele afwijkingen zichtbaar zijn aan de rug, te weten een beperkte flexie en een beperkt beweeglijke lumbaal tezamen met de klachten van eiseres in mei 2003 leiden tot de conclusie dat eiseres bij aanvang van de verzekering al beperkingen had, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank is gelet op het hierbovenomschrevene van oordeel dat verweerder op onvoldoende gronden is overgegaan tot de vaststelling dat eiseres bij aanvang van de verzekering arbeidsongeschikt was dan wel dat te verwachten was dat die arbeidsongeschiktheid binnen een half jaar kennelijk te verwachten was.
10. Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal derhalve worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb.
11. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiseres heeft gemaakt bij de behandeling van het beroep tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
III. Uitspraak
De Rechtbank Middelburg
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 37,- (zevenendertig euro) vergoedt;
veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres, begroot op € 644,- (zeshonderdvierenveertig euro).
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van W.J. Steenbergen, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Nota bene:
In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd.
Als de rechtbank daarbij gronden van uw beroep uitdrukkelijk heeft verworpen en u wilt daarin niet berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld.
Afschrift verzonden op: