ECLI:NL:RBMID:2006:AY8598

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
45006 HA ZA 2004-553
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in handelsrelatie tussen DFi en Sojitz

In deze zaak vorderde DFi, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een bedrag van € 136.547,88 en US$ 20.077,-- van Sojitz Europe P.L.C., een vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk. DFi onderbouwde haar vordering met verschillende facturen die betrekking hadden op leveringen van landbouwproducten in de jaren 2002 en 2003. Sojitz betwistte de vordering en voerde aan dat de overeenkomsten niet waren nageleefd en dat er sprake was van fraude met de dekkingskopen. De rechtbank oordeelde dat Sojitz niet voldoende bewijs had geleverd om de stellingen van DFi te weerleggen. De rechtbank ging uit van de juistheid van de door DFi gestelde feiten, aangezien Sojitz geen overtuigende argumenten had aangedragen om de vordering te betwisten. De rechtbank concludeerde dat DFi recht had op betaling van de gevorderde bedragen, vermeerderd met rente en kosten, en dat Sojitz ten onrechte de vordering had betwist. De rechtbank wees de primaire vordering van DFi af, maar verklaarde voor recht dat Sojitz ten onrechte de vordering had betwist en veroordeelde Sojitz in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.M.J. van Dijk op 30 augustus 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
Zaaknummer/rolnummer: 45006 / HA ZA 04-553
Vonnis van 30 augustus 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DOENS FOOD INGREDIENTS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te IJzendijke, gemeente Sluis,
eiseres,
procureur: mr. C.J. IJdema,
tegen
de vennootschap naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
SOJITZ EUROPE P.L.C.,
gevestigd te Londen (Verenigd Koninkrijk), mede kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur: mr. N.H. van Everdingen.
Partijen zullen hierna DFi en Sojitz genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de in het door Sojitz opgeworpen incident tot verwijzing genomen conclusie en antwoordconclusie, het op 30 maart 2005 gewezen vonnis, de door elk van partijen genomen akten na tussenvonnis, de akte uitlating producties van de kant van Sojitz en het op 12 oktober 2005 gewezen vonnis, waarin de vordering tot verwijzing is afgewezen
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de akte houdende producties van de kant van DFi
- de conclusie van dupliek
- de akte uitlating productie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen houden zich beide bezig met de handel in landbouwproducten. Tussen hen heeft een handelsrelatie bestaan.
2.2. DFi heeft in de jaren 2002 en 2003 aan Sojitz – toen handelend onder de naam
Nichimen Europe plc Rotterdam – onder meer de navolgende facturen gezonden:
- factuur 65775 van 3 december 2002, groot € 8.215,--, betreffende de levering van lijnzaad;
- factuur 65981 van 13 januari 2003, groot € 13.085,67, betreffende de levering van linzen en pallets;
- factuur 66228 van 13 februari 2003, groot € 15.582,--, betreffende de levering van pompoenpitten en linzen;
- factuur 66332 van 4 maart 2003, groot € 3.021,--, in verband met een dekkingskoop voor zonnepitten;
- factuur 66349 van 5 maart 2003, groot € 3.021,--, in verband met een dekkingskoop voor zonnepitten;
- factuur 66425 van 17 maart 2003, groot € 7.950,--, betreffende de levering van linzen;
- factuur 66521 van 28 maart 2003, groot € 1.219,--, betreffende de levering van bietsuiker;
- factuur 66541 van 1 april 2003, groot € 19.052,44, betreffende de levering van pompoenpitten;
- factuur 66568 van 4 april 2003, groot € 7.102,--, betreffende de levering van karwijzaad;
- factuur 66644 van 22 april 2003, groot € 17.309,38, betreffende de levering van sesamzaad;
- factuur 66989 van 5 juni 2003, groot € 16.699,24, in verband met een dekkingskoop voor rode nierbonen;
- factuur 67103 van 24 juni 2003, groot € 20.769,19, betreffende de levering van lijnzaad;
- factuur 67177 van 3 juli 2003, groot € 400,66, in verband met een analyse van lijnzaad;
- factuur 67352 van 15 augustus 2003, groot € 69,73, voor opslagkosten;
- factuur 67485 van 16 september 20003, groot € 56,24, voor opslagkosten;
- factuur 67897 van 11 november 2003, groot € 2.925,60, betreffende de levering van linzen;
- factuur 66596 van 10 april 2003, groot US$ 24.048,--, betreffend de levering van lijnzaad en kosten;
- factuur 67216 van 11 juli 2003, groot € 69,73, voor opslagkosten;
- factuur 66792 van 6 mei 2003, groot US$ 29,--, ter herstel van een gemaakte rekenfout.
2.3. Sojitz heeft deze facturen onbetaald gelaten.
Het geschil
DFi vordert - samengevat – primair veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van Sojitz tot betaling van € 136.547,88 en US$ 20.077,--, subsidiair een verklaring voor recht dat haar vordering ten onrechte door Sojitz wordt betwist en dat die vordering voormelde bedragen beloopt, primair en subsidiair vermeerderd met de overeengekomen rente tot 24 september 2004 ten bedrage van respectievelijk € 29.277,64 en US$ 5.273,38 en met de overeengekomen rente vanaf 24 september 2004, althans vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum vermeld op de betreffende facturen, en vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.450,-- en met de kosten van dit geding.
3.2. DFi stelt dat de in de onder 2.2 genoemde facturen vermelde leveringen en diensten daadwerkelijk hebben plaatsgevonden dan wel door haar zijn verricht. Zij legt van al die leveringen en diensten onderliggende stukken over. DFi betwist de door Sojitz gestelde fraude (die overigens niet de facturen waarvan betaling wordt gevorderd betreft). De op de facturen vermelde vervaldata zijn inmiddels verstreken, zodat Sojitz in verzuim is. Het door DFi bij brief van 12 maart 2004 gedane aanbod tot verrekening is door Sojitz geweigerd. Bovendien geeft Sojitz geen duidelijkheid met welke facturen zou zijn verrekend, is nimmer overeengekomen verschillende valuta met elkaar te verrekenen, en is, nu geen dag van verrekening is te bepalen geen koersberekening te maken. Bovendien heeft DFi nog veel meer van Sojitz te vorderen dan de in de brief van 12 maart 2004 genoemde bedragen. Om al die redenen kan van verrekening geen sprake zijn. Nu de opeisbaarheid van de vorderingen van Sojitz niet vaststaat (over die vorderingen loopt een arbitrageprocedure) en zij bovendien niet helder aangeeft op welke vorderingen zij zich beroept kan het beroep op opschorting niet worden gehonoreerd. Op grond van de op de aan de facturen ten grondslag liggende overeenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden is Sojitz vanaf de vervaldatum van de betreffende factuur een rente van 15% op jaarbasis verschuldigd. DFi stelt daadwerkelijk buitengerechtelijke kosten te hebben gemaakt.
3.3. Sojitz voert verweer. Primair betwist zij dat de leveringen en diensten waarop de facturen waarvan thans betaling wordt gevorderd betrekking hebben, daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Nadat DFi bij repliek stukken had overgelegd heeft Sojitz – onder handhaving van die betwisting – aangegeven dat aan de vordering deugdelijke overeenkomsten, die ook nog eens zijn nagekomen, ten grondslag lijken te liggen, maar dat vaak de handtekening van de ontvanger ontbreekt en kopieën niet allemaal leesbaar zijn. Sojitz betwist de gestelde dekkingskopen. Zij verwijst naar door DFi en haar directeur samen met een medewerker van Sojitz gepleegde grootschalige fraude: DFi liet facturen van Sojitz onbetaald, er werd door het valselijk opmaken van facturen betreffende leveringen en diensten (met name betrof het zgn. dekkingskopen) van DFi aan Sojitz een grote tegenvordering op Sojitz gecreëerd en vervolgens werd die vordering met de (onbetaalde) facturen van Sojitz verrekend. Hierdoor heeft Sojitz een omvangrijke schade geleden. Voor het geval de leveringen en diensten wel hebben plaatsgevonden, stelt Sojitz (subsidiair) dat de vordering van DFi door verrekening met een vaststaande vordering van Sojitz op DFi van US$ 835.269,75 en € 33.347,16 – waartoe DFi bij brief van 12 maart 2004 een verklaring heeft afgelegd – is tenietgegaan. Meer subsidiair beroept Sojitz zich op haar bevoegheid de betaling op te schorten, nu zij een erkende, opeisbare vordering op DFi heeft. Uiterst subsidiair verzoekt Sojitz voor het geval de vordering wordt toegewezen het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan een dergelijke verklaring de voorwaarde te verbinden dat door DFi zekerheid wordt gesteld.
4. De beoordeling
4.1. DFi heeft haar vordering onderbouwd met nadere stukken. Die stukken zijn door Sojitz niet betwist; zij heeft zelfs aangegeven dat aan de vordering overeenkomsten die ook nog zijn nagekomen, lijken ten grondslag te liggen. Nu Sojitz vervolgens niets meer heeft aangevoerd waaruit kan blijken dat de overeenkomsten niet zijn gesloten en nageleefd – dat niet altijd handtekeningen voor ontvangst zijn geplaatst betekent immers niet dat de overeenkomst niet is nageleefd – dan wel dat er anderszins gronden zijn waarop aan de juistheid van de door DFi gestelde grondslagen van haar vordering moet worden getwijfeld, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stellingen van DFi. Dat geldt ook voor de drie facturen (de facturen 66332 en 66349, beide ten bedrage van € 3.021,-- en factuur 66989 ten bedrage van € 16.699,24) die betrekking hebben op een dekkingskoop. De betwisting door Sojitz van de juistheid van deze facturen beperkt zich tot de stelling dat op grote schaal met dekkingskopen fraude is gepleegd. De daarbij door Sojitz genoemde voorbeelden betreffen niet de hier bedoelde facturen. Dat de hier bedoelde facturen hun grondslag vinden in het gestelde frauduleuze handelen wordt door Sojitz wel gesuggereerd, doch op geen enkele wijze toegelicht. Daar staat tegenover dat DFi wel enige – zij het interne – stukken betreffende deze dekkingskopen heeft overgelegd en dat voorts blijkt dat voor de partij nierbonen waarop factuur 66989 betrekking heeft ook voor enige tijd opslagkosten (gebaseerd op een factuur van het bedrijf waar die opslag plaatsvond) in rekening worden gebracht. Met dat gegeven verdraagt zich niet de stelling dat sprake was van een gefingeerde dekkingskoop. Alles overziende stelt de rechtbank vast dat de vordering van DFi voldoende is onderbouwd en dat Sojitz deze derhalve in beginsel dient te voldoen.
4.2. Subsidiair beroept Sojitz zich op verrekening, aldus stellende dat ze heeft betaald. Zij verwijst naar een brief van 12 maart 2004 van DFi, waarin deze een verrekeningsverklaring zou hebben afgelegd. Sojitz betwist evenwel blijkens haar eigen stellingen (ook buiten die, welke zij in deze procedure primair betwist) een groot aantal van de in de bijlage bij die brief genoemde facturen van DFi; zij stelt dat een deel van de door DFi gevorderde bedragen in een arbitrageprocedure is afgewezen. Hoe onder die omstandigheden – daarbij voorts in ogenschouw nemend dat (a) Sojitz ook in deze procedure de vordering van DFi primair betwist omdat er geen daadwerkelijk verrichte leveringen en diensten zouden zijn verricht en (b) Sojitz uitdrukkelijk stelt dat zij een “erkende vordering van US$ 835.269,75 en € 33.347,16” op DFi heeft en betaling ervan door DFi vordert in een procedure bij de rechtbank Rotterdam, aldus kennelijk menend dat haar tegenvordering nog volledig bestaat en niet door verrekening (tot het gemeenschappelijk beloop van de schuld van DFi en de vordering van Sojitz) teniet is gegaan – toch tot verrekening moet worden geconcludeerd, maakt Sojitz niet duidelijk. De conclusie moet dan zijn dat Sojitz de brief van DFi van 12 maart 2004 destijds niet de status van een verrekeningsverklaring heeft gegeven. DFi heeft aangegeven die brief ook niet als een dergelijke verklaring te hebben bedoeld. De rechtbank stelt dan ook vast dat van verrekening geen sprake is.
4.3. Op grond van het bovenstaande staat vast dat DFi een vordering heeft op Sojitz van € 136.547,88 en US$ 20.077,--, en dat Sojitz die vordering ten onrechte betwist. Sojitz beroept zich voorts echter op haar bevoegdheid de betaling hiervan aan DFi op te schorten, nu – naar zij stelt – zij een opeisbare vordering heeft op DFi van een hoger bedrag dan DFi in deze procedure vordert. Voor deze - ook in het kader van de gestelde verrekening al ge-noemde – vordering ten bedrage van US$ 835.269,75 en € 33.347,16, verwijst Sojitz naar een bijlage van de brief van 12 maart 2004 van DFi aan Sojitz . Daaruit blijkt dat de vordering betrekking heeft op door Sojitz ten behoeve van DFi verrichte leveringen en diensten, die plaatsvonden in de periode waarin ook de leveringen en diensten waarvoor DFi in de onderhavige procedure betaling vordert, plaatsvonden. DFi heeft het bestaan van de vordering van Sojitz niet gemotiveerd betwist. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, gaat de rechtbank er voorts van uit dat de vordering van Sojitz opeisbaar is. In een thans nog aanhangige procedure bij de rechtbank Rotterdam vordert Sojitz betaling van deze vordering. Voldoende staat vast dat deze vordering voortvloeit uit zaken die partijen regelmatig met elkaar hebben gedaan. Onder die omstandigheden beroept Sojitz zich met recht op haar bevoegdheid betaling van het in deze procedure van haar gevorderde bedrag op.
4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de primaire vordering van DFi dient te worden afgewezen, en dat de subsidiaire vordering kan worden toegewezen. De mede gevorderde contractuele rente is onbetwist gebleven en zal in deze toewijzing worden betrokken. Nu de aard van deze beslissing zich daarvoor niet leent, zal deze niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Aangezien de vordering tot betaling zal worden afgewezen, zal ook de vordering tot vergoeding van kosten, (tevergeefs) gemaakt om die betaling te verkrijgen (de buitengerechtelijke incassokosten), worden afgewezen Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Sojitz worden veroordeeld in de kosten van deze procedure; deze veroordeling zal, nu zulks is gevorderd en de rechtbank geen grond ziet anders te beslissen, wel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart voor recht dat Sojitz ten onrechte de in deze procedure bedoelde vordering van DFi betwist en dat die vordering bedraagt € 136.547,88 en US$ 20.077,--, vermeerderd met de overeengekomen rente tot 24 september 2004 ten bedrage van respectievelijk € 29.277,64 en US$ 5.273,38 en met de overeengekomen rente vanaf 24 september 2004,
- veroordeelt Sojitz in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van DFi begroot op € 4.425,-- aan griffierecht, € 70,40 aan overige verschotten en € 3.552,50 aan procureursalaris;
- verklaart dit vonnis, voor zover het betreft de veroordeling in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2006. ?