RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Vonnis van 22 augustus 2006 in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid STT Liner Services,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
procureur: mr. M. van der Bent,
[geda[gedaagde],
wonende te Oost-Souburg, gemeente Vlissingen,
gedaagde,
advocaat: mr. J.J. Brugge.
1. Het verloop van het geding
Partijen worden verder aangeduid als STT en [gedaagde].
Het dossier bevat de volgende processtukken:
- dagvaarding met bijlagen;
- brief d.d. 10 augustus 2006 van mr. Van der Bent met bijlagen;
- fax d.d. 14 augustus 2006 van mr. Brugge met bijlage;
- brief d.d. 14 augustus 2006 van mr. Van der Bent met bijlagen;
- pleitnotities van mr. Van der Bent
- pleitnotities (conclusie van antwoord) tevens conclusie van eis in reconventie van mr. Brugge.
2.1. Nadat [gedaagde] van 1 april 1998 tot 31 december 2003 in dienst was geweest bij STT, is hij op 1 januari 2004 in dienst getreden bij Caroline B.V., een bedrijf met als hoofdactiviteit export van voedsel (per schip) naar Rusland. Zowel [gedaagde] (via zijn vennootschap Cool Beheer B.V.) als STT hadden 20% van de aandelen in Caroline B.V. gekocht.
2.2. Op 5 oktober 2005 is het faillissement van Caroline B.V. uitgesproken, waarna STT op 18 november 2005 opnieuw een arbeidsovereenkomst met [gedaagde] is aangegaan. Deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is, na nog één maal te zijn verlengd, geëindigd op 1 juni 2006. Uit hoofde van deze arbeidsovereenkomst was [gedaagde] bij STT voor 20 uur per week in dienst als manager Liner department en derhalve zelfstandig belast met de operationele gang van zaken inzake het beladen van schepen en het in dit verband vertegenwoordigen van STT in relaties met klanten.
2.3. Voornoemde arbeidsovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Artikel 8: geheimhouding
De werknemer zal zowel gedurende als na afloop van het dienstverband strikte geheimhouding betrachten omtrent alles wat hem uit hoofde van zijn dienstverband ter kennis is gekomen in verband met de zaak en belangen van de werkgever waarvan hij het vertrouwelijke karakter redelijkerwijze kan begrijpen. Deze geheimhoudingsverplichting omvat eveneens alle gegevens met betrekking tot klanten, leveranciers en andere relaties van de werkgever.
Artikel 9: nevenwerkzaamheden
Tijdens de duur van deze overeenkomst is het de werknemer verboden om, behoudens de voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, werkzaamheden voor derden, hetzij voor eigen rekening en risico, hetzij al of niet in dienstbetrekking van een ander, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet te verrichten.
Artikel 10: concurrentiebeding
Het is de werknemer verboden om gedurende een periode van twee weken te rekenen na de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt in Nederland in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een onderneming gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van de werkgever, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin een aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever heeft verkregen. Onder gelijksoortig of aanverwant wordt verstaan een onderneming die gelijk of gelijksoortige producten en diensten als de werkgever vervaardigt, doet vervaardigen, aanbiedt en/of verhandelt.
Artikel 11: boete
Bij overtreding van de in artikel 8, 9 en 10 omschreven verboden verbbeurt de werknemer ten behoeve van de werkgever een dadelijk en ineens opeisbare boete van € 500,00 voor elke dag of gedeelte daarvan dat werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van de werkgever om volledige schadevergoeding te vorderen.”
2.4. Na een daartoe op 6 juli 2006 verkregen verlof, heeft STT conservatoir beslag doen leggen op de WW-uikering van [gedaagde].
in conventie en in reconventie
3.1. STT vordert, kort samengevat, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van een totaalbedrag van € 45.000,-- vermeerderd met wettelijke rente, veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van een voorschot op de door haar geleden en nog te lijden schade ad
€ 10.500,-- vermeerderd met wettelijke rente, [gedaagde] te verbieden om gedurende de periode van één jaar na dit vonnis, in de havens van Vlissingen, Terneuzen en Hansweert wekzaamheden te verrichten ten behoeve van de export naar Rusland en de bestaande klanten van STT te benaderen in het kader van de export naar Rusland, beide op straffe van een dwangsom en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
Zij stelt daartoe onder verwijzing naar de door haar overgelegde stukken dat [gedaagde] gedurende zijn dienstverband bij STT zowel het geheimhoudingsbeding, het verbod van nevenwerkzaamheden als het concurrentiebeding zoals respectievelijk in de artikelen 8, 9 en 10 van de arbeidsovereenkomst neergelegd, heeft overtreden. Op grond van het in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst bepaalde heeft [gedaagde] daardoor aan STT te betalen boetes verbeurd. Voorts heeft [gedaagde], nadat hij niet meer aan het concurrentiebeding was gebonden, onrechtmatig gehandeld jegens STT door concurrerende werkzaamheden, waaronder ook het benaderen van klanten van STT, voort te zetten ondanks de aanmaning van STT deze activiteiten te staken. STT stelt door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] opdrachten en daarmee ook inkomsten te zijn misgelopen, waardoor zij een schade lijdt van tenminste
€ 1.500,-- per week.
3.2. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Hij betwist het spoedeisend belang van STT bij het gevorderde. Voorts betwist hij het geheimhoudingsbeding, het verbod van nevenwerkzaamheden alsmede het concurrentiebeding te hebben geschonden en stelt dan ook geen boetes te hebben verbeurd. Verder betwist hij de stelling van STT dat hij na het einde van het dienstverband STT op onrechtmatige wijze zou hebben beconcurreerd.
[gedaagde] is van mening dat nu de vorderingen van STT dienen te worden afgewezen het conservatoire beslag dient te worden opgeheven en vordert in reconventie dan ook veroordeling van STT tot opheffing van het beslag.
in conventie en in reconventie
4.1. STT heeft, gelet op haar ter zitting naar voren gebrachte stellingen, een spoedeisend belang bij het gevorderde en is derhalve ontvankelijk in haar vorderingen.
4.2. STT vordert onder meer betaling van verbeurde boetes en, naar de voorzieningenrechter aanneemt, een voorschot op de schadevergoeding, in plaats van een voorschot op de geleden schade zoals geformuleerd in het petitum van de dagvaarding.
Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding dient er aan een aantal voorwaarden te zijn voldaan. Zo dient het bestaan van de vordering van STT op [gedaagde] voldoende aannemelijk te zijn, in die zin dat het in een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk is dat de vordering wordt toegewezen.
Nu STT aan zijn vordering schending door [gedaagde] van de in de arbeidsovereenkomst genoemde bepalingen ten aanzien van geheimhouding, nevenwerkzaamheden en concurrentie ten grondslag legt, zullen die bepalingen hierna achtereenvolgens aan de orde komen.
4.3. Met betrekking tot het geheimhoudingsbeding is door STT één overtreding aangevoerd, namelijk het door [gedaagde] aan de heer [H.J.] van stuwadoorsbedrijf CSC te Vlissingen verschaffen van informatie over het bedrag dat STT aan haar klanten per pallet in rekening brengt.
Ter zitting is door de wederpartij echter niet weersproken dat uit de e-mail d.d. 16 mei 2006 met de betreffende informatie die door [gedaagde] is verzonden, blijkt dat deze in kopie naar de heer[N.], de directeur van STT, is verzonden en dat deze e-mail op de machine van de heer [N.] is uitgeprint. De voorzieningenrechter acht het derhalve zeer aannemelijk dat de heer [N.] ten tijde van het verzenden van deze e-mail op de hoogte was van de daarin vervatte informatie. Nu door [N.] desondanks kort daarop geen actie is ondernomen, gaat de voorzieningenrechter er vooralsnog vanuit dat hij met de inhoud van die e-mail heeft ingestemd.
Gelet hierop is voorshands niet komen vast te staan dat [gedaagde] het geheimhoudingsbeding jegens STT heeft geschonden.
4.4. Gelet op hetgeen hieromtrent door [gedaagde] zelf ter zitting is medegedeeld, is voorshands wel komen vast te staan dat hij bepaalde nevenwerkzaamheden heeft verricht gedurende de uren dat hij werkzaam was bij STT. Dat de betreffende werkzaamheden volgens [gedaagde] niets van doen hadden met logistieke handelingen c.q. ladingen via Vlissingen en slechts een vriendendienst betroffen, heeft gelet op de tekst van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst niet tot gevolg dat er geen sprake is van verboden nevenwerkzaamheden, nu ook dergelijke werkzaamheden vallen onder de in genoemd artikel verboden nevenwerkzaamheden. Nu echter op grond van hetgeen hieromtrent is aangevoerd door STT niet kan worden vastgesteld hoe vaak door [gedaagde] dergelijke nevenwerkzaamheden zijn verricht, kan in kort geding de hoogte van de eventueel op grond van artikel 11 verschuldigde boete niet worden vastgesteld. Gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] is in ieder geval niet komen vast te staan dat door hem gedurende een periode van 75 dagen iedere dag nevenwerkzaamheden zijn verricht. De voorzieningenrechter heeft derhalve onvoldoende aanknopingspunten om de hoogte van de verschuldigde boete te kunnen vaststellen.
4.5. Ten aanzien van de overtreding van het concurrentiebeding overweegt de voorzieningenrechter dat tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] voorshands onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is (geweest) van het door [gedaagde] verrichten van concurrerende activiteiten in strijd met genoemd beding.
4.6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen de vorderingen betreffende betaling van verbeurde boetes door [gedaagde] aan STT te worden afgewezen, nu daarvoor de grondslag in kort geding onvoldoende is komen vast te staan. Nu naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, als hiervoor is overwogen, onvoldoende is komen vast te staan dat er daadwerkelijk sprake is (geweest) van het door [gedaagde] verrichten van concurrerende activiteiten, volgt reeds daaruit dat niet hoogstwaarschijnlijk is (integendeel) dat de vordering tot schadevergoeding waarop een voorschot wordt gevorderd in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
Uit het vorenstaande volgt dat voorshands niet is komen vast te staan dat [gedaagde] het concurrentiebeding heeft geschonden, zodat ook de vorderingen betreffende een verbod werkzaamheden in diverse Zeeuwse havens te verrichten en een verbod tot het benaderen van klanten van STT, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7. Ten aanzien van de reconventionele vordering overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Nu het in conventie gevorderde zal worden afgewezen, kan worden geconcludeerd dat onvoldoende summierlijk is gebleken van de deugdelijkheid van de vordering waarvoor beslag is gelegd, zodat het beslag dient te worden opgeheven. De mede gevorderde dwangsom zal aan een maximum worden gebonden.
4.8. STT zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van zowel de conventie als de reconventie.
veroordeelt STT tot opheffing van het door haar gelegde conservatoire beslag op de
WW-uitkering van [gedaagde] binnen 2 maal 24 uur na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,-- per dag dat STT hiermee in gebreke blijft, maar tot een maximum van € 30.000,--;
in conventie en in reconventie
veroordeelt STT in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op € 1.302,--;
bepaalt, nu [gedaagde] met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A. aan de griffier van deze rechtbank:
- wegens het in debet gestelde deel griffierecht € 186,- -
- wegens procureurssalaris € 1.054,--
B. aan [gedaagde]:
- het voor rekening van die partij gekomen deel van het griffierecht ad € 62,--
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzit-ting van 22 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.