ECLI:NL:RBMID:2006:AY9618
Rechtbank Middelburg
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Verbod op tenuitvoerlegging van verstekvonnis in schuldsanering
In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 22 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De zaak betreft een vordering van [eiser] die zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van de rechtbank Utrecht, dat op 8 februari 2006 is gewezen. Dit verstekvonnis verplichtte [eiser] tot betaling van een schuld aan de ABN AMRO Bank, die voortvloeit uit een gemeenschappelijke schuld van [eiser] en [gedaagde]. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de ABN AMRO Bank is ingediend in het kader van de schuldsanering van [eiser], die op 6 augustus 2003 is uitgesproken. De rechtbank concludeert dat de vordering van [gedaagde] op [eiser] geen nieuwe vordering is, maar voortvloeit uit een bestaande rechtsverhouding die onder de werking van de schuldsanering valt. Hierdoor kan het verstekvonnis niet door middel van beslag ten uitvoer worden gelegd.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] toe en verbiedt [gedaagde] om het verstekvonnis van 8 februari 2006 ten laste van [eiser] door middel van beslag ten uitvoer te leggen. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang voor [eiser], aangezien [gedaagde] beslag heeft gelegd of van plan is beslag te leggen op de goederen van [eiser]. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] misbruik van recht maakt door het verstekvonnis ten uitvoer te willen leggen, terwijl de schuldsaneringsregeling op [eiser] van toepassing is. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk aan het vonnis moet voldoen, ondanks eventuele hoger beroep mogelijkheden.