ECLI:NL:RBMID:2006:BA2471

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
54337 / KG ZA 2006-185
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over intrekking aanwijzing voor havenontvangstvoorziening en aanbestedingsprocedure

In deze zaak vordert Martens Havenontvangstinstallatie B.V. dat Zeeland Seaports de aanbestedingsprocedure voor de inzameling van scheepsafval stopt en dat zij onderhandelingen aangaat voor een overeenkomst voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2010. Zeeland Seaports had Martens bij besluit van 22 december 2004 aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorziening voor olieresten en KGA, maar heeft deze aanwijzing ingetrokken. Martens stelt dat deze intrekking onterecht is en dat Zeeland Seaports verplicht is om een overeenkomst te sluiten die de kosten van inzameling en verwerking dekt. De voorzieningenrechter oordeelt dat Zeeland Seaports de aanwijzing niet had mogen intrekken, omdat er geen sprake was van de in de wet genoemde omstandigheden die dat rechtvaardigen. De rechter wijst de vorderingen van Martens toe, waarbij Zeeland Seaports wordt opgedragen de aanbestedingsprocedure te staken en de onderhandelingen met Martens voort te zetten. Tevens wordt Zeeland Seaports veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
48148HA ZA 05-29448148HA ZA 05-2948 november 2006
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
Kort geding nr 185/2006
Vonnis van 7 november 2006
in de zaak van
De besloten vennootschap Martens Havenontvangstinstallatie B.V.,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
procureur mr C.J. IJdema,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon Zeeland Seaports,
gevestigd te Vlissingen,
gedaagde,
procureur mr J.M. van Koeveringe-Dekker,
advocaat mr A.C. van Langen te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Martens en Zeeland Seaports genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de de brief van mr IJdema d.d. 25 oktober 2006 met producties;
de brief van mr Van Langen d.d. 27 oktober 2006 met producties;
de pleitnotities van mr IJdema;
de pleitnotities van mr Van Langen.
De feiten
Zeeland Seaports heeft als havenbeheerder van de havens van Vlissingen en Terneuzen de wettelijke taak om in deze havens zorg te dragen voor het in ontvangst nemen van olierestanten en oliehoudende mengels, restanten van schadelijke stoffen, vuilnis en sanitair afval van schepen. Martens is sinds jaar en dag als enige ontvangstvoorziening voor de inzameling van scheepsafval en andere schadelijke stoffen actief in die havens. Zij neemt afval in ontvangst door middel van schepen, tankauto's en vaste havenvoorzieningen met aanlegkade. In 1997 heeft Zeeland Seaports Martens een aanwijzing gegeven voor de bouw van een vaste havenontvangstinstallatie met opslag- en verwerkingsinstallaties en kantoorgebouwen in de Kaloothaven in Vlissingen. Zeeland Seaports heeft Martens bij besluit van 22 december 2004 voor de duur van 5 jaar, ingaande 1 januari 2005, aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorziening voor olieresten en KGA, zoals bedoeld in artikel 6 lid 9 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). De inzameling van scheepsafval en andere schadelijke stoffen in de havens van het beheersgebied van Zeeland Seaports blijft achter bij de verwachtingen. Zeeland Seaports tracht de afgiftebereidheid van afval te stimuleren door een goede service door de inzamelaar, aantrekkelijke tarieven en een eenvoudiger administratieve afhandeling. In dat kader heeft Zeeland Seaports besloten de aan Martens gegeven aanwijzing in te trekken en om de inzameling van scheepsafval en andere schadelijke stoffen in de havens van het beheersgebied van Zeeland Seaports openbaar aan te besteden. Zij heeft vervolgens op 31 juli 2006 de aankondiging van de Europese aanbesteding aan het EU-informatieblad toegezonden.
Het geschil
Martens vordert dat het de voorzieningenrechter behage bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Zeeland Seaports te gebieden de aanbestedingsprocedure binnen twee dagen na betekening van het vonnis te stoppen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000.000,00 ineens indien Zeeland Seaports dit gebod niet naleeft en Zeeland Seaports te gebieden om met Martens te onderhandelen om een overeenkomst te sluiten voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2010, krachtens welke Zeeland Seaports Martens zal betalen voor de kosten van inzameling en verwerking van olieresten en klein afval, welke bijdrage niet hoger zal zijn dan de kosten van exploitatie van de havenontvangstvoorzieningen, rekening houdende met de opbrengsten van die exploitatie alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering daarvan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat Zeeland Seaports dit gebod niet naleeft, met veroordeling van Zeeland Seaports in de kosten van het geding.
Martens legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Op grond van artikel 6 lid 9 Wvvs is Zeeland Seaports bevoegd om degene die beschikt over een bepaalde los- of laadplaats in de haven, de verplichting op te leggen zorg te dragen voor een voldoende havenontvangstvoorziening. Artikel 6a lid 4 Wvvs bepaalt dat Zeeland Seaports als havenbeheerder met Martens, als houder van een havenontvangstvoorziening, een overeenkomst moet sluiten, waarin afspraken worden gemaakt over de wijze van betaling van de kosten van de havenontvangstvoorziening. In mei 2006 hebben partijen gesproken over een concept-overeenkomst voor het jaar 2006. Martens heeft dit concept als productie 5 overgelegd. Artikel 6 lid 1 van dit concept luidt als volgt: ZSP voldoet voor de instandhouding van een toereikende havenontvangstvoorziening een bijdrage in de exploitatiekosten. Deze bijdrage in de kosten van de exploitatie omvat de volgende parameters. (…) Artikel 6 lid 2 van het concept luidt: De maximale bijdrage als bedoeld in lid 1 bedraagt € <>, doch is niet hoger dan de kosten van exploitatie van de havenontvangstvoorzieningen, rekening houdend met de opbrengsten van die exploitatie, alsmede met een redelijke winst uit de uitvoering daarvan. Dit concept heeft niet tot een overeenkomst geleid. Zeeland Seaports heeft bij brief van 11 augustus 2006 Martens in kennis gesteld van het feit dat zij het inzamelen, opslaan, en (laten) verwerken van scheepsafval heeft heroverwogen en dat zij ervoor heeft gekozen om deze opdracht niet-openbaar Europees aan te besteden. Zij heeft vervolgens op 31 juli 2006 de aankondiging van de Europese aanbesteding aan het EU-informatieblad toegezonden. Het door Zeeland Seaports gehanteerde financieringssysteem heeft er toe geleid dat de door Zeeland Seaports geïnde heffingen 226 % bedragen van de totale kosten, waardoor zij in 2005 een overschot van € 972.000,00 heeft opgebouwd uit de bijdragen die Zeeland Seaports van aanlopende schepen heeft geheven. Zeeland Seaports heeft aldus een fonds gevormd waaruit zij aan Martens een bijdrage in de exploitatiekosten kan betalen. Een dergelijke bijdrage komt niet in strijd met het verbod op staatssteun indien die vergoeding niet hoger is dan nodig is om de kosten van uitvoering van de uit de aanwijzing voortvloeiende verplichting te dekken, rekening houdende met de opbrengsten en met een redelijke winst. Het ontbreken van een dergelijke overeenkomst leidt ertoe dat de havenontvangstinstallatie verliesgevend is.
Zeeland Seaports voert verweer. Eind 2004 heeft Zeeland Seaports de behoefte en de capaciteit van de havenontvangstvoorzieningen geïnventariseerd en opgenomen in het haven afvalbeheersplan. Begin 2006 is Zeeland Seaports gebleken dat de inzameling van scheepsafval achter bleef bij de verwachtingen. Zeeland Seaports heeft vervolgens besloten om per 1 januari 2007 een systeem om het afgeven van afval te stimuleren in werking te laten treden. In dit systeem krijgen de schepen geen kosten meer gefactureerd voor het afgeven van afval. Het Dagelijks Bestuur van Zeeland Seaports heeft er voor gekozen om dit systeem in een programma van eisen vast te leggen en om dit niet-openbaar Europees aan te besteden. In verband daarmee heeft het besloten om de aanwijzing die zij bij besluit van 22 december 2004 aan Martens heeft gegeven, in te trekken. Zij is daartoe op grond van artikel 8.2 van de Havenverordening bevoegd. Zeeland Seaports onderkent dat artikel 6a lid 4 Wvvs voorziet in het sluiten van een overeenkomst tussen haar als havenbeheerder en Martens als havenontvangstvoorziening, maar zij is van mening dat die bepaling geen verplichting inhoudt om in alle gevallen een overeenkomst te sluiten. De overeenkomst die Zeeland Seaports volgens Martens op grond van artikel 6a lid 4 Wvvs zou dienen te sluiten, ziet uitsluitend op betaling van kosten die betrekking hebben op de inzameling, opslag en verwerking van afval dat op grond van het afgifterecht is afgegeven en verplicht dus niet tot betaling van kosten van de havenontvangstvoorziening. De door Martens verlangde vergoeding van kosten zou een niet geoorloofde vorm van staatssteun opleveren. Om te voldoen aan haar wettelijke taak om zorg te dragen voor voldoende havenontvangstvoorzieningen, heeft Zeeland Seaports een dienst te vergeven. Op basis van de bestaande regelgeving is Zeeland Seaports verplicht de opdracht tot inzameling, opslag en het (laten) verwerken van scheepsafval Europees aan te besteden.
De beoordeling
Tussen partijen staat als onweersproken vast dat Zeeland Seaports Martens bij besluit van 22 december 2004 voor de duur van 5 jaar, ingaande 1 januari 2005, heeft aangewezen als bedrijf met ontvangstvoorziening voor olieresten en KGA, zoals bedoeld in artikel 6 lid 9 Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Hoewel partijen dat niet met zoveel woorden hebben gesteld, gaan zij er blijkens hun stellingen vanuit dat Zeeland Seaports de aanwijzing heeft ingetrokken. Het door Martens gevorderde gebod om met haar de onderhandelingen over het sluiten van een overeenkomst voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2010 voort te zetten, impliceert dat zij zich op het standpunt stelt dat de intrekking van de aanwijzing ten onrechte heeft plaatsgevonden. Op grond van artikel 8.2 onder c kan het Dagelijks Bestuur een aanwijzing intrekken "indien gedurende een jaar weinig scheepsafvalstoffen zijn ingezameld dan wel gedurende een jaar geen of slechts weinig melding is gedaan van de inzameling van scheepsafvalstoffen door de houder van de aanwijzing". Gesteld, noch gebleken is dat de in artikel 8.2 bedoelde situatie zich hier voordoet. Het enkele gegeven dat veel minder afval wordt afgegeven dan verwacht omdat het afgeven van afval niet populair is, zoals de conclusie in het door Zeeland Seaports als productie 2 overgelegde agendapunt 10 voor de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 27 april 2006 luidt, geeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter Zeeland
Seaports niet de bevoegdheid om de aanwijzing aan Martens in te trekken om vervolgens al dan niet door middel van een openbare inschrijving een andere inzamelaar aan te wijzen. Het door Martens gevorderde gebod om de aanbestedingsprocedure te staken zal derhalve worden toegewezen. De tweede vordering strekt tot een gebod om met Martens te onderhandelen over het sluiten van een overeenkomst. Volgens de toelichting op artikel 6a lid 4 Wvvs dient de havenbeheerder de hoogte van door hem te innen bijdragen zodanig vast te stellen, dat hij voldoende middelen ontvangt om het afval, dat door de scheepvaart zonder vergoeding wordt afgegeven, op verantwoorde wijze te kunnen inzamelen en verwerken. Uit het feit dat Zeeland Seaports in 2005 een overschot van € 972.000,00 heeft opgebouwd uit de bijdragen die zij van aanlopende schepen heeft geheven volgt, dat zij daarin is geslaagd. Daarnaast dient de havenbeheerder echter met de inzamelaar van het scheepsafval afspraken te maken over de afrekening van het inzamelen en verwerken van het scheepsafval. De wetgever heeft aldus waarborgen willen scheppen voor een verantwoorde verwerking van olieresten en klein gevaarlijk afval afkomstig van schepen. Daarvan uitgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat Zeeland Seaports gehouden is om met Martens een overeenkomst te sluiten die Martens in staat stelt om op economisch verantwoorde wijze invulling te geven aan de door Zeeland Seaports gegeven aanwijzing. Het door Zeeland Seaports gevormde fonds, opgebouwd uit de bijdragen die Zeeland Seaports van aanlopende schepen heeft geheven, biedt daarvoor ruimte. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dergelijke overeenkomst niet in strijd komt met het verbod op staatssteun indien die vergoeding niet hoger is dan nodig is om de kosten van uitvoering van de uit de aanwijzing voortvloeiende verplichting te dekken, rekening houdende met de opbrengsten en met een redelijke winst. Blijkens het van Zeeland Seaports afkomstige, door Martens als productie 5 overgelegde concept hebben partijen een eerste aanzet gegeven om tot een dergelijke overeenkomst te komen. Uit hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor heeft overwogen volgt dat Zeeland Seaports die onderhandelingen niet heeft mogen afbreken om te besluiten de aanwijzing in te trekken en over te gaan tot een openbare aanbesteding. De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat de onderhandelingen dienen te worden voortgezet en zal de vordering in die zin toewijzen in voege als hierna vermeld. Zeeland Seaports dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De beslissing
De voorzieningenrechter
gebiedt Zeeland Seaports de aanbestedingsprocedure binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te staken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000.000,00 ineens indien Zeeland Seaports dit gebod niet naleeft;
veroordeelt Zeeland Seaports de onderhandelingen met Martens binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te goeder trouw voort te zetten op basis van het als productie 5 overgelegde concept teneinde overeenstemming te bereiken over een overeenkomst als bedoeld in artikel 6a lid 4 Wvvs op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat Zeeland Seaports dit gebod niet naleeft;
veroordeelt Zeeland Seaports in de kosten van het geding welke aan de zijde van Martens tot aan dit moment worden begroot op € 248,00 wegens griffierecht, € 71,32 wegens overige verschotten en € 1.054,00 wegens procureurssalaris;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2006.