ECLI:NL:RBMID:2007:AZ8253

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
52177 HA ZA 06-177
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot het aanbrengen van ondoorzichtig glas in dakramen en de gevolgen van burenrecht

In deze zaak vorderde eiseres dat de rechtbank gedaagde zou veroordelen om binnen één maand na de uitspraak beide dakramen te voorzien van ondoorzichtig glas en een constructie die alleen opening in ventilatiestand mogelijk maakt. Eiseres stelde dat gedaagde in strijd met de verleende vergunning had gehandeld, aangezien de ramen uitzicht gaven op haar perceel, wat in strijd was met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres vond het onvoldoende dat het onderste raam slechts met folie ondoorzichtig was gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat het onderste raam, dat alleen in ventilatiestand geopend kon worden en met folie ondoorzichtig was gemaakt, voldeed aan de eisen van artikel 5:51 BW. De rechtbank concludeerde dat de huidige situatie niet onrechtmatig was, ook al was deze mogelijk niet in overeenstemming met de technische omschrijving van de bouwvergunning. De vordering van eiseres ten aanzien van het onderste raam werd afgewezen.

Wat betreft het bovenste raam, dat volledig geopend kon worden en niet geblindeerd was, oordeelde de rechtbank dat dit raam uitzicht bood op het perceel van eiseres. De rechtbank oordeelde dat eiseres terecht vorderde dat ook dit raam ondoorzichtig moest worden gemaakt en dat het moest worden voorzien van een constructie die alleen opening in ventilatiestand mogelijk maakte. De rechtbank wees de vordering van eiseres ten aanzien van het bovenste raam toe, met een dwangsom van € 100 per dag, tot een maximum van € 5.000. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van eiseres waren begroot op € 1.236,87.

Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.M.J. van Dijk op 7 februari 2007, en de rechtbank verklaarde het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
52098HA ZA 06-16252098HA ZA 06-162[datum_beslissing]
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 52177 / HA ZA 06-177
Vonnis van 7 februari 2007
in de zaak van
1. [eiser sub 1] en
2. [eiser sub 2],
wonende te Middelburg,
eisers,
procureur: mr. E.H.A. Schutte,
tegen
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. N.A. Koole.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 28 juni 2006
het proces-verbaal van comparitie van 19 december 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn buren. Eisers zijn eigenaars en bewoners van het perceel [adres] te Middelburg, gedaagde is eigenaar en bewoner van het naastgelegen perceel [adres].
2.2. Gedaagde heeft (na een bouwvergunning te hebben verkregen) onder meer, binnen twee meter van de grenslijn met het perceel van eisers, twee boven elkaar geplaatste dakramen in een schuin dak van zijn woning aangebracht. In de technische omschrijving, behorend bij de vergunningsaanvraag, was voorzien dat de ramen uitsluitend in een ventilatiestand konden worden gezet en zouden worden voorzien van ondoorzichtig glas. Het bovenste raam kan echter volledig worden opengezet, en alleen het onderste raam is met folie ondoorzichtig gemaakt. Eisers hebben daarvoor geen toestemming gegeven.
2.3. Eiser sub 1 in de loop van deze procedure overleden. Eiseres sub 2 heeft aangege-ven de procedure te willen voorzetten, zodat zij nu alleen de eisende partij is.
Het geschil
Eiseres vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde veroordeelt om binnen één maand na de datum van de uitspraak beide dakramen te voorzien van ondoorzichtig glas en van een constructie die alleen opening in ventilatiestand mogelijk maakt, met veroordeling van gedaagde om aan eisers een dwangsom groot € 100,-- per dag te betalen voor iedere dag dat hij na de gestelde datum in gebreke blijft om aan het bevel te voldoen en met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding. Zij stelt dat gedaagde in strijd met de hem verleende vergunning heeft gehandeld. Nu de ramen uitzicht geven op het perceel van eiseres, zijn zij ook in strijd met art. 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Eiseres vindt het onvoldoende dat het onderste raam slechts met folie doorzichtig is gemaakt.
3.2. Gedaagde verweert zich. Hij stelt dat het onderste van de twee ramen voldoet aan de eisen die eiseres stelt. Het bovenste raam geeft geen uitzicht op het perceel van eiseres: de onderste rand van dat raam bevindt zich, loodrecht gemeten, 2.12 meter boven de vloer van de kamer waarin het zich bevindt, en is in een schuin dak aangebracht. Gedaagde heeft in verband met lichtinval en ventilatie belang bij een niet-geblindeerd, goed te openen raam. Er is geen strijd met art. 5:50 BW. Voorst stelt gedaagde dat eiseres geen redelijk belang heeft bij haar vordering; er is geen inbreuk op haar privacy nu het dakraam geen uitzicht heeft geeft op haar perceel. Zij maakt misbruik van haar recht en handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid door haar vordering in te stellen.
De beoordeling
1. Vast staat dat het onderste raam van de twee boven elkaar geplaatste ramen in het dak van het pand van gedaagde uitsluitend in een ventilatiestand kan worden geopend en dat de ruit met folie ondoorzichtig is gemaakt.
4.1.2. Eiseres heeft gesteld dat zij de ventilatiestand nogal groot vindt. Zij vordert niet dat het raam – zoals op grond van art. 5: 51 BW wel geëist kan worden – een vast staand raam is. Aldus accepteert zij de mogelijkheid van het openen van het raam voor ventilatie. De grootte van de door haar te gedogen ventilatiestand van het raam wordt bepaald door de mogelijke hinder als bedoeld in art. 5:37 BW die zij daarvan ondervindt. Eiseres heeft over hinder door de huidige ventilatiestand niet gesteld. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat die hinder er niet is. Eiseres zal de huidige ventilatiestand hebben te gedogen.
4.1.3. Doordat het raam met folie geblindeerd is, voldoet het naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen gesteld in art. 5:51 BW. Dat artikel vergt niet dat ondoorzichtig glas wordt toegepast, zoals eiseres wil. De zekerheid dat de blindering zal blijven ligt niet in de aard van het voor die blindering gebruikte materiaal, maar in het feit dat art. 5:51 BW tot blindering verplicht en blijft verplichten.
4.1.4. Het feit, tenslotte, dat de huidige situatie mogelijk in strijd is met de technische omschrijving die ten grondslag lag aan de door de gemeente Middelburg aan gedaagde verleende bouwvergunning brengt niet zonder meer met zich mee dat de situatie jegens eiseres onrechtmatig is. Eiseres heeft niet aangegeven waarom dat (los van de burenrechtelijke aspecten, die hiervoor zijn besproken) het geval zou zijn.
4.1.5. Ten aanzien van het onderste raam zal de vordering worden afgewezen.
4.2.1. Het bovenste raam is niet geblindeerd en kan geheel worden opengezet.
4.2.2. Ten aanzien van de omstandigheid dat mogelijk niet in overeenstemming met de aan gedaagde verleende bouwvergunning is gehandeld geldt hetzelfde als voor het onderste raam is overwogen: die omstandigheid brengt niet zonder meer onrechtmatigheid met zich.
4.2.3. Eiseres baseert zich voorts op het burenrecht. Gedaagde stelt echter dat hier niet sprake is van een venster als bedoeld in art. 5:50 BW, zodat niet hoeft te worden voldaan aan de vereisten van art. 5:51 BW. Immers, zo stelt gedaagde, het raam biedt geen uitzicht op het perceel van eiseres. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Het raam is – evenals het onderste raam – gelegen in een schuin dak en is schuin gericht naar het perceel van eiseres. Dat blijkt uit de door eisers in het geding gebrachte foto. Daarmee is in beginsel uitzicht op het perceel van eiseres gegeven. De door gedaagde opgevoerde omstandigheid dat het raam in de kamer waarin het zich bevindt nu zo hoog zit, dat je er niet eenvoudig door naar het perceel van eiseres kijkt, staat daaraan niet in de weg. Een interne verandering in die kamer kan immers, zonder dat eiseres daarop zicht of invloed heeft, die situatie anders maken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres op grond van de artt. 5:50 en 5:51 BW terecht vordert dat ook het bovenste raam ondoorzichtig wordt gemaakt en dat dit raam wordt voorzien van een constructie die alleen opening in ventilatiestand mogelijk maakt. Voor zover eiseres stelt dat dit raam moet worden voorzien van ondoorzichtig glas, vordert zij echter, zoals hiervoor onder 4.1.3 al is overwogen, teveel. Dat deel van haar vordering zal worden afgewezen.
4.3. Gedaagde stelt voorts dat eiseres, gelet op de wederzijdse belangen en met name het gebrek aan een redelijk belang aan haar kant, misbruik van haar bevoegdheid maakt en handelt in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Daarover overweegt de rechtbank dat de onrechtmatigheid van het handelen van gedaagde door het aanwezig hebben van ramen binnen de in art. 5:50 BW gegeven afstand is gegeven. Een afweging van belangen speelt daarbij geen rol. Eiseres maakt geen misbruik van haar bevoegdheid als eigenares van haar perceel en evenmin kan worden gezegd dat zij in strijd met de redelijkheid en billijkheid handelt.
4.4. De rechtbank zal de vordering van eiseres ten aanzien van het bovenste raam met inachtneming van het bovenstaande toewijzen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde worden veroordeeld in de kosten van met dit geding. De dwangsom zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 5.000,--.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt gedaagde om binnen één maand na heden het bovenste dakramen ondoorzichtig te maken en van een constructie te voorzien die alleen opening in ventilatiestand mogelijk maakt, met veroordeling van gedaagde om aan eiseres een dwangsom groot € 100,-- per dag (met een maximum van € 5.000,--) te betalen voor iedere dag dat hij na de gestelde datum in gebreke blijft om aan het bevel te voldoen;
veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van eiseres begroot op € 248,-- aan griffierecht, € 84,87 aan overige verschotten en € 904,-- aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2007.