ECLI:NL:RBMID:2007:AZ8583

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
24 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
53262 HA ZA 06-314
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van dwangbevelen inzake permanente bewoning van recreatiewoningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee eisers, [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie], en de gemeente Goes. De eisers waren eigenaren van recreatiewoningen in het recreatiepark De Inlaag te Wolphaartsdijk en hadden deze woningen permanent bewoond. De gemeente had hen eerder verzocht om deze permanente bewoning te beëindigen, omdat dit in strijd was met de recreatieve bestemming van de woningen. De gemeente legde een last onder dwangsom op, waarbij dwangsommen van € 10.000,-- per vier weken zouden verbeurd worden als de eisers niet voor 1 oktober 2004 de permanente bewoning zouden beëindigen.

De rechtbank oordeelde dat de eisers uit een faxbericht van de gemeente van 30 maart 2005 niet gerechtvaardigd het vertrouwen konden putten dat zij de permanente bewoning pas na 6 weken na de uitspraak van de bestuursrechter hoefden te staken. De rechtbank stelde vast dat de einddatum van de begunstigingstermijn op 1 april 2005 bleef staan, ondanks de opschorting van de invordering van de dwangsommen. De eisers hadden niet aangetoond dat zij hun hoofdverblijf na deze datum daadwerkelijk naar een ander adres hadden verplaatst.

De rechtbank concludeerde dat de eisers de last onder dwangsom hadden overtreden en dat de dwangsommen op 1 april en 29 april 2005 verbeurd waren. De vorderingen van de eisers om de dwangbevelen buiten effect te stellen werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de betekening van de dwangbevelen op de adressen van de recreatiewoningen rechtsgeldig was, ongeacht of de eisers daar op dat moment nog woonden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
53262HA ZA 06-31453262HA ZA 06-314[datum_beslissing]
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 53262 / HA ZA 06-314
Vonnis van 24 januari 2007
in de zaak van
[eiser sub 1, gedaagde sub in voorwaardelijke recoventie] en
[eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie],
beiden wonende te Goes,
eisers, gedaagden in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. J.A.M. Dietvorst,
tegen
de openbare rechtspersoon GEMEENTE GOES (hierna: de gemeente),
zetelende te Goes,
gedaagde, eiseres in voorwaardelijke reconventie,
procureur: mr. C.J. IJdema.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 20 september 2006
het proces-verbaal van comparitie van 30 november 2006.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] is eigenaar van een het perceel [adre[adres], gelegen in het recreatiepark De Inlaag te Wolphaartsdijk, gemeente Goes. [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] is eigenaar van het perceel [adre[adres] in datzelfde park. Elk van beiden heeft zijn perceel (hierna: recreatiewoning) gedurende zekere tijd permanent bewoond.
2.2. Bij brieven van 11 september 2003 heeft de gemeente zowel [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] als [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] meegedeeld dat hun permanente bewoning van de recreatiewoningen in strijd was met de geldende recreatieve bestemming. Zij heeft [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] verzocht die permanente bewoning voor 1 januari 2004 te beëindigen. Dat hebben [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] niet gedaan.
2.3. Bij brieven van 11 maart 2004 heeft de gemeente aan [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] meegedeeld voornemens te zijn hen officieel aan te schrijven het permanente gebruik uiterlijk na 4 maanden te staken. Zij heeft daarbij meegedeeld voornemens te zijn een last onder dwangsom op te leggen, en dat zij daarbij dacht aan een dwangsom van € 10.000,-- per maand met een maximum van € 100.000,--.
2.3. [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] heeft tegen dat voornemen een zienswijze ingediend. [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] hebben hun bezwaren met het hoofd van de afdeling Bouwen en Wonen van de gemeente besproken. De gemeente heeft vervolgens bij besluiten van 23 april 2004 – de bezwaren van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] passerend – aan beiden een last onder dwangsom opgelegd, voor elk van hen inhoudend dat wanneer hij niet voor 1 oktober 2004 (hierna: de begunstigingstermijn) de permanente bewoning van de recreatiewoning zou hebben beëindigd, hij een dwangsom verbeurt van € 10.000,-- per 4 weken waarin de last niet is uitgevoerd, tot een maximum van € 100.000,--.
2.4. Tegen die besluiten hebben [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] gezamenlijk een bezwaarschrift ingediend. Bij besluiten van 18 augustus 2004 heeft de gemeente de bezwaren ongegrond verklaard. Zij heeft wel de begunstigingstermijn verlengd tot 1 april 2005.
2.5. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] hebben gezamenlijk bij deze rechtbank, sector bestuursrecht, beroep ingesteld tegen de besluiten van 18 augustus 2004. Bij brief van 3 januari 2005 is door de griffier meegedeeld dat het beroep op 8 april 2005 zou worden behandeld. Op een verzoek van de raadsman van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] heeft de gemeente (in januari 2005) laten weten er niet mee in te stemmen dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] geen dwangsommen zouden verbeuren zolang er geen eindbeslissing in de beroepszaak was gegeven.
2.6. De raadsman van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] heeft vervolgens bij deze rechtbank een verzoek tot voorlopige voorzieningen ingediend, strekkende tot schorsing van de opgelegde lasten onder dwangsom. Nadat de gemeente bij faxbericht van 30 maart 2005 aan de rechtbank had laten weten:
“Op grond van het besluit van 27-04-2004 worden de dwangsommen van € 10.000,-- per 4 weken verbeurd. Dit betekent dat de eerste dwangsommen op 29-04 a.s. worden verbeurd. Dit is drie weken na de geplande hoorzitting op 8-4 a.s. over het beroepschrift. Wij zijn bereid de invordering op te schorten totdat jullie een uitspraak over het beroepschrift hebben gedaan.”
heeft de raadsman van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] de rechtbank gemeld:
“Naar aanleiding van de toezegging van het college van b en w van Goes, trek ik bij deze, conform afspraak, het verzoek voorlopige voorzieningen namens Kuijpers en de Munck in.”
2.7. Bij uitspraak van 4 mei 2005 heeft deze rechtbank, sector bestuursrecht, het onder 2.5 genoemde bezwaar van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
2.8. Bij brieven van 16 juni 2005 aan respectievelijk [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] heeft de gemeente hen meegedeeld dat haar niet was gebleken dat zij de permanente bewoning niet hadden beëindigd en dat zij beiden over de periodes 1 april tot en met 29 april 2005 en 30 april tot en met 28 mei dwangsommen van twee maal € 10.000,-- hadden verbeurd. Zij verzoekt betaling van die bedragen. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] hebben die bedragen, ook na aanmaning en vervolgens sommatie, niet betaald. Op 29 mei 2006 heeft de gemeente dwangbevelen tot invordering van genoemde dwangsommen uitgevaardigd, die op 9 juni 2006 aan respectievelijk [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zijn betekend.
Het geschil
in conventie
[eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] vorderen dat de rechtbank hen tot goed opposanten verklaart, de dwangbevelen van 29 mei 2006 buiten effect stelt en de gemeente veroordeelt in de kosten van het geding. Zij stellen voorop dat de dwangbevelen niet rechtsgeldig zijn uitgebracht. Betekening vond plaats op de adressen in de Inlaag, waar [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] niet woonden. Verder stellen zij dat zij de last onder dwangbevel niet hebben overtreden: [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] woont vanaf 1 april 2005 aan de [adres] te Goes. Hij verwijst naar een huurcontract voor dat adres, ingaande 1 april 2005, en een betalingsbewijs, gedateerd 8 april 2005, voor drie maanden huur. [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] woont sinds begin mei 2005 op het adres [adres] te Goes. De gemeente stelt wel dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] in De Inlaag woonden, maar laat niet zien op welke wijze zij dat heeft geconstateerd. Het bewijs van de door de gemeente gestelde overtredingen ontbreekt. In het (hierboven onder 2.6 genoemde) faxbericht van 30 maart 2005 heeft de gemeente de verwachting gewekt dat de begunstigingstermijn werd verlengd tot 6 weken na 4 mei 2005 (dat wil zeggen: totdat de termijn, waarbinnen tegen de uitspraak van de bestuursrechter beroep kon worden ingesteld, was verstreken). De verbeurte van dwangsommen in de maanden april en mei 2005 en de daarmee gepaard gaande incassomaatregelen zijn onrechtmatig.
De gemeente voert verweer. Zij stelt dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] ten tijde van de betekening woonden aan Inlaat [adres] respectievelijk [adres], zodat de dwangbevelen op die adressen rechtsgeldig zijn betekend. Als er wel een gebrek aan de betekening kleeft, dan leidt dat niet tot nietigheid omdat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] daardoor niet onredelijk zijn benadeeld.
[eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] hebben beiden de last onder dwangsom overtreden en dwangsommen verbeurd. De gemeente gelooft niet dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] vanaf 1 april 2005 in de [adres] te Goes woont. Zij verwijst naar wat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] zelf in een brief van 18 augustus 2005 zegt, namelijk dat hij zich (pas) op 7 mei 2005 naar dat adres heeft laten overschrijven. Uit de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) van de gemeente blijkt dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] zich op 13 mei 2005 vanaf het adres [adres] heeft laten overschrijven naar de [adres] en daarna op 26 mei naar de [adres] 4. Bij controles op 24 mei 2005 op het adres [adres] 1 en op 16 juni 2005 op het adres [adres] is de gemeente gebleken dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] op die data die adressen niet bewoonde.
Uit de stellingen van [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] blijkt dat hij in elk geval tot 13 mei 2005 in overtreding was. Uit gegevens van de GBA blijkt dat hij zich op 12 mei 2005 heeft laten overschrijven van [adres] naar de [adres]. Uit controles op 24 mei 2005 en op 16 juni 2005 op dat adres leidt de gemeente af dat [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] daar niet woonde. Stukken die de aankoop door [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] van een woning eind maart 2006 betreffen, noemen als woonadres van [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] de Inlaag. Dat komt overeen met de opmerking van [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zelf in een gesprek met de gemeente dat hij “op 1 oktober, uiterlijk 31 december 2006 de woning aan de [adres] gaat verlaten…”.
In het faxbericht van 30 maart 2005 heeft de gemeente zich alleen bereid verklaard de invordering van de te verbeuren dwangsommen op te schorten. Daarmee is niet de verwachting gewekt dat de begunstigingstermijn werd verlengd; einddatum van die termijn bleef 1 april 2005.
in voorwaardelijke reconventie
3.3. Voor het geval de rechtbank mocht oordelen dat de dwangbevelen niet rechtsgeldig aan [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zijn betekend, vordert de gemeente dat de rechtbank [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ieder veroordeelt tot betaling van € 20.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 27 juni 2005 tot aan de dag der volledige voldoening, met veroordeling van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] in de kosten van dit geding. Zij stelt dat zij verbeurde dwangsommen niet alleen bij dwangbevel, maar ook bij dagvaarding kan invorderen. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zijn op 27 juni 2005 in verzuim geraakt, zodat zij vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd zijn.
3.4. Ten onrechte hebben [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] niet de gelegenheid gehad op deze eis bij conclusie te reageren. Mocht de rechtbank aan beoordeling van de eis toekomen, dan zal zij [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] voorafgaand aan die beoordeling die gelegenheid alsnog geven.
De beoordeling
in conventie
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank konden [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] uit het faxbericht van 30 maart 2005 niet gerechtvaardigd het vertrouwen putten dat zij niet meer op uiterlijk 1 april 2005, maar pas uiterlijk 6 weken na de uitspraak van de bestuursrechter de permanente bewoning van hun recreatiewoningen dienden te staken. In het faxbericht wordt immers uitdrukkelijk een datum genoemd waarop de eerste dwangsommen worden verbeurd, namelijk 29 april 2005. Aan die datum wordt niet getornd. Wel wordt vervolgens gezegd dat de invordering van de dwangsommen wordt opgeschort. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de einddatum van de begunstigingstermijn niet opgeschoven. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie], die zich in de bestuursrechtelijke procedure van rechtskundige bijstand hadden voorzien, hebben uit het faxbericht in redelijkheid ook niet die verwachting kunnen putten. Daarbij is ook van belang dat de gemeente, zoals onder 2.5 is weergegeven, kort daarvoor al aan de raadsman van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] had laten weten dat zij niet bereid was de begunstigingstermijn (nogmaals) te verlengen. Uitgangspunt voor de verdere beoordeling is dan ook dat de begunstigingstermijn eindigde op 1 april 2005.
4.2. Dan moet worden bezien of [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] de last onder dwangsom hebben overtreden en zo dat het geval is, tot welke datum. Daarvoor dient te worden vastgesteld of en zo ja, tot wanneer, zij de recreatiewoningen permanent bewoonden, dat wil zeggen in die woningen hun hoofdverblijf hadden. Dat zal zo zijn wanneer zij in die woningen hun basis- (woon)voorzieningen hadden en er gewoonlijk verbleven.
4.3. De dwangbevelen waartegen [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zich verzetten, betreffen beide twee opvolgende dwangsommen. De dwangsommen zijn, als vast staat dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] de last op die data overtraden, verbeurd op respectievelijk op 1 april en 29 april 2005 (zijnde steeds de eerste dag van de termijn van vier weken waarvoor de dwangsom gold).De gemeente heeft weliswaar in haar faxbericht van 30 maart 2005 aan de rechtbank een nadere datum van verbeurte van de eerste dwangsom genoemd, naar ter comparitie heeft zij terecht voornoemde data genoemd. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] hebben daartegen geen gemotiveerd verweer gevoerd. Een en ander betekent dat moet te worden onderzocht of [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] op die data nog hun hoofdverblijf nog hadden in hun recreatiewoningen in de Inlaag.
4.4. Van beiden staat onbetwist vast dat zij tot 1 april 2005 hun hoofdverblijf in de recreatiewoning hadden en deze permanent bewoonden. Eerste aanknopingspunt voor hun hoofdverblijf na die datum is de inschrijving in de GBA. Beiden waren ook na 1 april 2005 ingeschreven op de adressen van hun recreatiewoningen in de Inlaag. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] heeft die inschrijving naar hij zelf zegt op 7 mei 2005 doen wijzigen; de gemeente stelt dat dat pas op 13 mei 2005 is gebeurd. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] heeft voorts gesteld dat hij per 1 april 2005 de woning [adres] heeft gehuurd. Dat hij toen ook daadwerkelijk zijn hoofdverblijf naar die woning heeft verplaatst stelt hij niet. In zijn door de gemeente genoemde brief van 18 augustus 2005 schrijft hij:
“Naar aanleiding van de voor ons negatieve uitspraak van de rechtbank, hebben wij direct vervangende woonruimte gevonden in Goes”.
De bedoelde uitspraak van de rechtbank is gewezen op 4 mei 2005. De rechtbank leidt uit een en ander af dat, wat er zij van de ingangsdatum van het door [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] overgelegde huurcontract betreffende de [adres], een mogelijk daadwerkelijke verhuizing naar dat adres in ieder geval niet voor 4 mei heeft plaatsgevonden. [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] heeft zijn inschrijving in de GBA eerst op 13 mei 2005 doen wijzigen. Hij heeft niet gesteld dat hij voor die datum daadwerkelijk was verhuisd. Dat hij vanaf 1 april 2005 regelmatig op zijn boot verbleef, betekent niet dat hij niet langer zijn hoofdverblijf had in de recreatiewoning.
4.5. Uit het bovenstaande volgt dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] op 1 april en op 29 april 2005 de hen opgelegde last onder dwangsom overtraden en aldus de door de gemeente bij dwang-bevel ingevorderde dwangsommen – tot een bedrag van elk € 20.000,-- – hebben verbeurd.
4.6. Tenslotte dient te worden bezien of de dwangbevelen op juiste wijze aan [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] zijn betekend. De dwangbevelen zijn betekend op de adressen van de recreatiewoningen van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie]. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] stellen dat zij daar toen niet (meer) woonden. De rechtbank laat uitdrukkelijk in het midden of dat juist is. Mocht het juist zijn, dan zal dat [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] niet kunnen baten. De betekeningen zijn alleen dan nietig, wanneer [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] door het door hen gestelde gebrek onredelijk zijn benadeeld. Zij hebben daarover niets gesteld, terwijl van een onredelijke benadeling ook niet is gebleken. Immers, de dwangbevelen zijn kennelijk, wat er zij van de plaats van betekening, op een zodanig moment bij [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] terechtgekomen dat zij ruim binnen de in art. 5:26, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijn van 6 weken gemotiveerd verzet hebben kunnen doen.
4.7. Op grond van al het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat het verzet tegen de dwangbevelen niet gegrond is. De vorderingen van [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] worden afgewezen. [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure.
in voorwaardelijke reconventie
4.8. Nu aan de voorwaarde, die de gemeente aan haar vordering heeft gesteld, niet is voldaan, komt de rechtbank aan beoordeling van die vordering niet toe.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser sub 1, gedaagde sub 1 in voorwaardelijke reconventie] en [eiser sub 2, gedaagde sub 2 in voorwaardelijke reconventie] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de gemeente begroot op € 248,-- aan griffierecht en € 1.788,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2007.