ECLI:NL:RBMID:2008:BC8817

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
58084/HA ZA 07-276
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade door ongeval op bouwstraat

In deze zaak vorderde de stichting Zorgcentrum 'De Wieken' schadevergoeding van de gemeente Schouwen-Duiveland na een ongeval dat plaatsvond op 30 oktober 2006. Medewerkster De Wieken fietste naar haar werk over een bouwstraat in Zierikzee, waar zij tegen stenen op de rijbaan aanreed en ten val kwam. Als gevolg van het ongeval raakte zij tijdelijk bewusteloos en liep zij letsel op, wat leidde tot volledige arbeidsongeschiktheid. De Wieken vorderde onder andere erkenning van aansprakelijkheid door de gemeente en schadevergoeding, inclusief een voorschot op de schadevergoeding en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.

De gemeente erkende in een brief aan de echtgenoot van De Wieken aansprakelijkheid op basis van artikel 6:174 BW, maar betwistte de vordering op grond van artikel 6:107a BW. De rechtbank oordeelde dat de erkenning van aansprakelijkheid door de gemeente niet automatisch leidde tot een erkenning van het recht op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de stenen niet door de gemeente waren achtergelaten en de afwezigheid van verlichting niet toerekenbaar was aan de gemeente. De vordering van De Wieken werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de nuances van aansprakelijkheid in het civiele recht, met name de verschillen tussen erkenning van aansprakelijkheid en de verplichting tot schadevergoeding. De rechtbank stelde vast dat de gemeente niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de handelingen van derden die de stenen op de weg hadden gegooid, en dat de situatie ter plaatse niet onrechtmatig was, ondanks de afwezigheid van verlichting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 58084 / HA ZA 07-276
Vonnis van 2 april 2008
in de zaak van
de stichting
STICHTING ZORGCENTRUM "DE WIEKEN",
gevestigd te Zierikzee,
eiseres,
procureur mr. J.F. Dominicus,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
zetelend te Zierikzee,
gedaagde,
procureur mr. C.J. IJdema,
advocaat mr. C.P.J. Wijnakker te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna De Wieken en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 augustus 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 29 oktober 2007
- de conclusie van repliek, tevens houdende akte aanvulling grondslag eis
- antwoordakte wijziging eis
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Wieken is werkgeefster van [medewer[medewerkster De [Medewerkster De Wieken]]e Wieken] (hierna: [medewerkster De Wieken]). [medewerkster De Wieken] is werkzaam als teamleider intramuraal, tegen een salaris van € 1.382,63 netto per maand.
2.2. Op maandag 30 oktober 2006 ’s morgens (tegen zeven uur) fietste [medewerkster De Wieken] naar haar werk over de [adres] te Zierikzee. Die straat was op dat moment een bouwstraat; fietsers dienden op de (geasfalteerde, doch nog niet van tekens voorziene) rijbaan te rijden en (directe) verlichting was er (nog) niet. Er lagen stenen op de rijbaan. [medewerkster De Wieken] is tegen die stenen aangereden en ten val gekomen.
2.3. Als gevolg van het ongeval is [medewerkster De Wieken] korte tijd bewusteloos geweest en heeft zij letsel opgelopen. Vanaf 30 oktober 2006 tot 12 maart 2007 is zij voor 100% arbeidsongeschikt geweest en na die datum voor 50%. Sinds oktober 2007 – toen een nekhernia werd geconstateerd – is zij opnieuw volledig arbeidsongeschikt.
2.4. In een brief van 10 januari 2007 schrijft Centraal Beheer Achmea (de verzekeraar van de gemeente) aan de echtgenoot van [medewerkster De Wieken] onder meer:
“Namens de gemeente Schouwen-Duiveland kunnen wij aansprakelijkheid (art. 6:174 BW) erkennen.”
3. Het geschil
3.1. De Wieken vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat de gemeente aansprakelijk is voor de door De Wieken geleden schade, voortvloeiend uit het ongeval van [medewerkster De Wieken];
- de gemeente veroordeelt tot betaling aan De Wieken van schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
- de gemeente veroordeelt tot betaling aan De Wieken een bedrag van € 7.619,46 als voorschot op de te betalen schadevergoeding;
- de gemeente veroordeelt tot vergoeding van € 904,-- aan buitengerechtelijke kosten;
- de gemeente veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. De Wieken beroept zich primair op de erkenning van aansprakelijkheid namens de gemeente, zoals blijkend uit de onder 2.3 weergegeven brief. Die erkenning houdt ook in erkenning dat het wegdek van de [adres] niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. De gemeente heeft het risico aanvaard dat het door de aanwezigheid van stenen op het wegdek onstane gevaar zich zou verwezenlijken. Het gaat niet aan de eerder tegenover [medewerkster De Wieken] erkende aansprakelijkheid in deze procedure (tussen andere partijen) te ontkennen. Subsidiair (na aanvulling van de grondslag van de eis) stelt De Wieken dat de gemeente jegens [medewerkster De Wieken] onrechtmatig heeft gehandeld. De [adres], door de gemeente voor het verkeer opengehouden, voldeed niet aan de daaraan te stellen eisen. De gemeente heeft onvoldoende maatregelen genomen; zij heeft geen (nood-) verlichting aangebracht en zij heeft bouwmateriaal (waaronder stenen) gedurende het weekend onbeheerd, onafgedekt en voor iedereen bereikbaar langs de weg laten staan. Het risico dat er stenen op de weg zouden komen is daarmee ernstig vergroot. De gemeente heeft aldus haar maatschappelijke plicht verzaakt. [medewerkster De Wieken] hoefde – ook nu sprake was van een bouwstraat – niet bedacht te zijn op onaangekondigde obstakels (stenen) op het wegdek. Op grond van art. 6:107a BW in verband met art. 6:162 BW is de gemeente ook voor de door De Wieken geleden en nog te lijden schade aansprakelijk.
De door De Wieken geleden (en nog te lijden) schade bestaat uit het salaris dat zij op grond van art. 7:629 BW verplicht is aan [medewerkster De Wieken] door te betalen. Nu [medewerkster De Wieken] nog geen medische eindtoestand heeft bereikt, is de hoogte van de schade nog niet bekend. Op grond van art. 6: 107a BW is de gemeente gehouden deze schade aan De Wieken te vergoeden. Tot de datum van dagvaarding heeft zij aldus tot een bedrag van € 7.619,47 schade geleden. De Wieken is voor dit soort schade niet verzekerd.
3.3. De gemeente stelt primair dat de toedracht van het ongeval niet duidelijk is. Niet duidelijk is of [medewerkster De Wieken] licht voerde en of zij de stenen heeft gezien. Helderheid daarover is wel van belang omdat dat onder meer de relevantie bepaalt van de afwezigheid van straatverlichting. Subsidiair stelt de gemeente dat erkenning van aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW niet met zich brengt dat een vordering als de onderhavige, gebaseerd op art. 6:107a BW, kan worden toegewezen. Zij wijst daarbij op het bepaald in art. 6:197, lid 1 BW. De gemeente heeft geen aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW erkend. Zij stelt voorts dat geen sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten jegens [medewerkster De Wieken] aan haar kant. Als enige toegangsweg voor een wijk kon de [adres] niet worden afgesloten. Het wegdek is op vrijdag 27 oktober 2006 schoon achtergelaten; gedurende het weekend zijn er geen klachten over het wekdek bij de gemeente binnengekomen. Er stonden ter plaatse pallets met (in banden geklemde) klinkers klaar voor een aan te leggen zijweg; daarvan moeten in het weekend door derden stenen op het wegdek zijn gegooid. Een verdergaande controle dan de gemeente heeft verricht, dan wel maatregelen om de (achteraf gebleken) mogelijkheid dat stenen op het wegdek werden gegooid te voorkomen, kan van haar niet worden gevergd. Immers, de door De Wieken gesuggereerde maatregelen (afdekken van de stenen of het achter hekken plaatsen) zouden het op het wegdek komen van de stenen niet hebben (kunnen) voorkomen, terwijl verdergaande maatregelen – gelet op het kleine risico van een valpartij – erg hoge kosten met zich zouden brengen. De gemeente betwist voorts het causale verband tussen het ontbreken van (overigens niet verplichte) (nood-)verlichting ter plaatse en de valpartij. Tenslotte wijst zij er op dat [medewerkster De Wieken] de situatie ter plaatse kende en wist dat zij van het wegdek geen hoge verwachtingen mocht hebben en alert diende te zijn. Zij had haar weggedrag aan de omstandigheden dienen aan te passen. Had zij dat gedaan, dan was het ongeval niet gebeurd. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat wel sprake is van onrechtmatigheid, stelt de gemeente dat [medewerkster De Wieken] geheel (of gedeeltelijk) eigen schuld kan worden verweten: zij heeft haar weggedrag niet aan de haar bekende omstandigheden ter plaatse aangepast.
Tenslotte stelt de gemeente dat De Wieken geen schade heeft. Aannemelijk is dat de gestelde schade door een verzekeraar wordt gedekt. De Wieken brengt geen bewijs bij van het gevorderde voorschot aan reeds gemaakte kosten. De gemeente betwist voorts de buitengerechtelijke kosten, nu De Wieken daarvan geen enkel bewijs aandraagt.
4. De beoordeling
4.1. Voor de beoordeling van de vordering van De Wieken staat naar het oordeel van de rechtbank omtrent de toedracht van het ongeval voldoende vast: [medewerkster De Wieken] fietste op 30 oktober 2006, ’s morgens vóór haar werk (dat om 7.00 uur aanving) en derhalve: in het donker, op de (geasfalteerde) [adres], zij is daar aangereden tegen op het wegdek gelegen stenen. De door de gemeente genoemde tot de toedracht van het ongeval behorende omstandigheden (voerde [medewerkster De Wieken] wel of geen licht, heeft zij de stenen wel of niet zien liggen) zijn omstandigheden die voor de gestelde onrechtmatigheid aan de zijde van de gemeente (die immers bestaat uit de situatie zoals de gemeente die ter plaatse heeft laten bestaan) niet van belang zijn en pas aan de orde komen wanneer – nadat is vastgesteld dat de situatie inderdaad onrechtmatig was – het door de gemeente gevoerde verweer van “eigen schuld” aan de zijde van [medewerkster De Wieken] aan de orde komt.
4.2. De Wieken baseert haar vordering primair op de erkenning van aansprakelijkheid, namens de gemeente gedaan bij de onder 2.4 genoemde brief aan (de echtgenoot van) [medewerkster De Wieken]. In die brief wordt uitdrukkelijk art. 6:174 BW als grondslag genoemd. De in de brief vervatte erkenning jegens [medewerkster De Wieken] brengt niet met zich, dat ook het recht op schadevergoeding van De Wieken als bedoeld in art. 6:107a lid 2 BW zonder meer is erkend. Bij de vaststelling van dat recht is, zo is in art. 6:197, lid 1 aanhef en onder a BW uitdrukkelijk bepaald, art. 6:174 BW niet van toepassing. Erkenning van aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW levert geen erkenning op voor schadevergoeding als bedoeld in art. 6:107a BW. Nu de namens de gemeente gedane erkenning niet verder gaat dan uitsluitend de aansprakelijkheid op grond van art. 6:174 BW, kan De Wieken aan die erkenning geen rechten ontlenen.
4.3. In die brief wordt voorts op geen enkele wijze verwezen naar de (feitelijke) gronden van die erkenning. Dat met die brief door de gemeente is erkend dat de [adres] op een aan haar toe te rekenen wijze niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed (en derhalve de gemeente onrechtmatig handelde als bedoeld in art. 6:162 BW) kan uit die brief – anders dan De Wieken meent – dan ook niet worden afgeleid. De gemeente erkent met zoveel woorden alleen aansprakelijkheid als bedoeld in art. 6:174 BW, dat wil zeggen dat zij erkent dat de weg op het moment van de valpartij niet aan de daaraan te stellen eisen voldeed zonder te erkennen dat zij van die gebrekkigheid wist (en dus: zonder te erkennen dat gebrekkigheid die haar in de zin als bedoeld in art. 6:162 BW kan worden toegerekend)
4.4. De Wieken heeft voorts gesteld dat de gemeente jegens [medewerkster De Wieken] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van art. 6:162 BW, en daarom op grond van art. 6:107a BW op de door haar gelegen schade kan worden aangesproken. De gemeente bestrijdt dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Het verwijt dat De Wiekende gemeente maakt is tweeërlei: de gemeente heeft onvoldoende maatregelen genomen ter voorkoming van het op de weg terechtkomen van stenen en de gemeente heeft niet voor (nood-)verlichting gezorgd.
Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat de stenen door een of meer onbekenden op de weg zijn gegooid, dus niet door de gemeente (althans door haar personeel) daar zijn neergelegd en/of achtergelaten. De gemeente heeft wel, door pallets met stenen nabij de weg neer te zetten en gedurende een weekend onbeheerd achter te laten een zeker risico geschapen dat derden stenen van de pallets zouden afhalen, maar dat brengt niet met zich dat redelijkerwijs ook aan haar is toe te rekenen dat die derden met de (op zichzelf ongevaarlijke) stenen een gevaarlijke handeling, namelijk het neergooien op de openbare weg, hebben verricht, met de daaraan in het onderhavige geval verbonden gevolgen. Van toerekenbare onrechtmatigheid aan de kant van de gemeente is dan ook geen sprake.
Nu de gemeente er geen rekening mee behoefde te houden dat derden stenen op de weg zouden gooien, maakt de omstandigheid dat de botsing van [medewerkster De Wieken] met de stenen zich voordeed op een onverlichte weg het vorenstaande niet anders. Het enkele feit dat de weg niet verlicht was maakt niet dat de gemeente jegens [medewerkster De Wieken] toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld; dat geldt te meer nu de gemeente niet verplicht is, ook niet wanneer werkzaamheden worden verricht (zoals in de [adres] het geval was), tot plaatsing van verlichting.
4.5. Of [medewerkster De Wieken] zelf door gebrek aan oplettendheid “eigen schuld” aan de valpartij kan worden verweten kan gelet op het vorenstaande in het midden blijven.
4.6. De vordering van De Wieken zal worden afgewezen. De Wieken zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt De Wieken in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 300,-- aan griffierecht en € 1.152,-- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 2 april 2008