RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 07/1001
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[eisers],
wonende te Goes,
eisers,
gemachtigde mr. S.A.J. Nibourg, verbonden aan DAS Rechtsbijstand,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes,
te Goes,
verweerder.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen een op bezwaar genomen besluit van 27 augustus 2007 van verweerder (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008. Eiser [X] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.J. Goemaat, medewerker van de gemeente Goes. [belanghebbenden] (hierna: vergunninghouders) zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. G.H. Blom. Ter zitting is de behandeling geschorst.
Op 11 april 2008 heeft, in bijzijn van partijen, een onderzoek ter plaatse plaatsgevonden.
Aansluitend is het onderzoek gesloten.
1. Het geschil gaat over een tuinhuis dat begin 2006 door vergunninghouders op het perceel [adres] te Goes is gebouwd. Eisers wonen op een naastgelegen perceel. Aanvankelijk waren beide percelen aflopend maar voor de bouw van het tuinhuis is het perceel van vergunninghouders ter plaatse opgehoogd. Voor het tuinhuis is op grond van artikel 40, lid 1, van de Woningwet een bouwvergunning vereist. Het tuinhuis is gebouwd zonder dat daarvoor bouwvergunning is verleend.
2. Op 28 juni 2006 is bouwvergunning verleend voor het legaliseren van het tuinhuis. De vergunning is verleend op basis van bij de aanvraag van 21 maart 2006 verstrekte tekeningen. Daaruit blijkt onder andere dat de afstand van het tuinhuis tot de oeverlijn 10 meter bedraagt en de afstand tot de perceelgrens met eisers 2 meter. Voorts geven de bouwtekeningen een dakvoethoogte van 2,482 meter en een nokhoogte van 3,275 meter aan. De bouwvergunning is onherroepelijk.
3. Tijdens een inspectie op 16 augustus 2006 is geconstateerd dat het tuinhuis afwijkt van het bouwwerk waarvoor bouwvergunning is verleend. Het gaat om afwijkingen in hoogte, de afstand tot de oeverlijn en de afstand tot de perceelgrens met eisers.
4. Na overleg met mr. P.J. Daniëlse van de afdeling Vergunningen en Handhaving van de gemeente Goes, hebben vergunninghouders besloten het tuinhuis tot op de vereiste afstand tot de oeverlijn te verplaatsen en het dakoverstek aan de zijde van de perceelgrens met drie rijen dakpannen in te korten.
5. Een verzoek van eisers om handhavend op te treden tegen het tuinhuis is bij besluit van 11 april 2007 door verweerder afgewezen. In dit besluit is vermeld dat de dakvoet van het tuinhuis op 2,87 meter ligt ten opzichte van het peil, terwijl de toegestane dakvoethoogte 2,85 meter is. Voorts is vermeld dat de dakvoethoogte van het tuinhuis 0,39 meter en de nokhoogte 0,43 meter hoger is dan op de bouwtekeningen is aangegeven. Ook is aangegeven dat de afstand tot de perceelgrens kleiner is dan de in het bestemmingsplan voorgeschreven afstand van 2 meter. Verweerder houdt vast aan de verplaatsing van het tuinhuis en de inkorting van het dakoverstek maar van handhavend optreden wordt afgezien omdat dit, gelet op de nog resterende afwijkingen van geringe omvang, onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
6. Het tuinhuis is in mei 2007 verplaatst waarbij de vereiste afstand tot de oeverlijn in acht is genomen en het dakoverstek op de aangegeven wijze is ingekort. Bij brief van 22 juni 2007 hebben vergunninghouders verweerder meegedeeld er van uit te gaan dat hiermee de afspraken die met mr. Daniëlse zijn gemaakt, zijn nagekomen. Verweerder heeft het besluit van 11 april 2007 met het bestreden besluit gehandhaafd.
7. Eisers zijn van mening dat verweerder moet handhaven. Zij hebben, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de afstand van het dakoverstek tot de perceelgrens circa 1 meter is en dat ook de gevel van het tuinhuis binnen 2 meter van de perceelgrens staat. De dakvoethoogte is, als gevolg van het geaccidenteerde terrein ter plaatse, naar schatting 1 meter hoger dan de begane grondbouwlaag van de woning. Aangezien het tuinhuis een zelfstandig gebouw is en geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw, dient uit te worden gegaan van het eigen peil van het bijgebouw. Dit kan niet anders dan gemeten worden vanaf de oorspronkelijke kavelhoogte. Er moet volgens eisers worden gemeten vanaf het diepste punt van de oorspronkelijke, aflopende kavel.
8.Verweerder heeft gesteld dat handhaven onevenredig is omdat na verlaging van de hoogte en verwijdering van het dakoverstek voor eisers geen gunstiger situatie voor uitzicht of vermindering van schaduw zal ontstaan. Bij een inspectie na de verplaatsing van het tuinhuis is geconstateerd dat de nieuwe locatie overeenkomstig de verleende vergunning is. De afstand tot de perceelgrens is gemiddeld twee meter. Het dakoverstek is nog met twee rijen dakpannen binnen de 2 meter gesitueerd en de overschrijding van de maximaal toegestane dakvoethoogte is hooguit 0,4 meter.
De rechtbank overweegt het volgende.
9. Op grond van artikel 40, lid 1, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan Het Goese Meer (hierna: het bestemmingsplan). Het perceel [adres] te Goes heeft in het bestemmingsplan de bestemming ‘Uit te werken woondoeleinden’. In het uitwerkingsplan Het Goese Meer-III (hierna het uitwerkingsplan) is de bestemming uitgewerkt.
Artikel 1, onder j, van de voorschriften van het bestemmingsplan bepaalt dat onder een bijgebouw moet worden verstaan: een ruimte, die door haar indeling en inrichting is bestemd uitsluitend te worden gebruikt voor huishoudelijke berg- en werkruimte, garage of tuinhuisje.
Artikel 2, lid 1, onder h, van de voorschriften bepaalt over de wijze van meten van de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dat moet worden gemeten vanaf het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het gebouw boven het afgewerkte maaiveld en haaks op de perceelgrens.
Uit artikel 3 van de voorschriften van het uitwerkingsplan volgt, voor zover van belang, dat op het bij een woning behorend erf bijgebouwen mogen worden gebouwd, mits:
- de hoogte van de dakvoet van bijgebouwen de begane grondbouwlaag van de woning niet zal overschrijden,
- de afstand tot de perceelgrens minimaal 2 meter zal bedragen.
10. Het tuinhuis is een bijgebouw in de zin van het bestemmingsplan waarvoor bouwvergunning is vereist. Tussen partijen is niet in geschil dat het tuinhuis, ook na verplaatsing in mei 2007, op onderdelen afwijkt van de op 28 juni 2006 verleende bouwvergunning. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat er, gegeven artikel 40, lid 1, van de Woningwet, sprake is van een illegale situatie. Verweerder is dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
11. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
12. Niet in geschil is dat geen concreet zicht bestaat op legalisatie. Ter beoordeling is derhalve of handhaven onevenredig is in de hiervoor genoemde zin. Dit kan volgens rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het geval zijn indien het gaat om een overtreding van zeer geringe aard en ernst en indien niet aannemelijk is dat de belangen van derden worden geschaad.
13. In dat kader gaat de rechtbank van het volgende uit. Door verweerder is in het besluit
van 11 april 2007 aangegeven dat de dakvoethoogte van het tuinhuis 0,39 meter en de nokhoogte 0,43 meter hoger zijn dan op de bouwtekeningen is aangegeven. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze metingen te twijfelen. De stelling van eisers dat moet worden gemeten vanaf het diepste punt van de oorspronkelijke, aflopende kavel waarop het tuinhuis is gebouwd, vindt geen steun in de voorschriften van het bestemmingsplan, het uitwerkingsplan dan wel rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank gaat dan ook van deze meetgegevens uit. Voorts is vast komen te staan dat het tuinhuis 0,86 meter te dicht op de perceelgrens met eisers staat. Hierbij is het dakoverstek aangemerkt als het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van het tuinhuis en is uitgegaan van de vaststelling dat het dakoverstek van het tuinhuis aan de zijde van de perceelgrens 0,76 meter is. Voorts is in dat kader vastgesteld dat de afstand van het dichtst bij de perceelgrens gelegen punt van de muur van het tuinhuis tot de perceelgrens 1,90 meter is.
14. Uitgaande van deze vaststellingen gaat het naar het oordeel van de rechtbank niet om een overtreding van zeer geringe aard en ernst. Het is daarbij aannemelijk dat de belangen van eisers door de overtreding worden geschaad. Zo is er door het tuinhuis verminderd uitzicht vanuit de woning en vanaf het perceel van eisers en ook is aannemelijk dat er sprake is van toegenomen schaduwwerking. Dit komt enerzijds door de afmetingen en de situering van het tuinhuis ten opzichte van het perceel van eisers, anderzijds wordt dit versterkt door het feit dat het deel van het perceel waarop het tuinhuis is geplaatst, ten behoeve van de bouw is verhoogd. Door de verhoging is ter plaatse in vergelijking met het perceel van eisers sprake van een substantieel niveauverschil.
15. Gelet op deze feiten en omstandigheden is het treffen van handhavingsmaatregelen jegens vergunninghouders naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder van optreden heeft kunnen afzien. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en het komt wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking.
16. Voor zover is gesteld dat door of namens verweerder met vergunninghouders afspraken zijn gemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de door de medewerker van de afdeling Vergunningen en Handhaving van de gemeente Goes gedane uitlatingen door of namens verweerder zijn gedaan. Van gerechtvaardigde verwachtingen dat van handhaving zou worden afgezien, is dan ook geen sprake.
17. De conclusie is dat het bestreden besluit in rechte geen stand houdt. Het beroep is gegrond.
18. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling tot een bedrag van € 644,--.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit op bezwaar van 27 augustus 2007;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak;
- bepaalt dat de gemeente Goes aan eisers het betaalde griffierecht ten bedrage van
143,-- (honderddriëenveertig euro) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 644,--
(zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de gemeente Goes aan eisers.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008
door mr. G.H. Nomes, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. Slabbekoorn, griffier.