ECLI:NL:RBMID:2008:BD2429

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
59158/HA ZA 07-388
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige hinder door bouwvergunning en coniferenhaag tussen buren

In deze zaak vorderde eiseres, eigenaresse van een woning in Middelburg, dat de rechtbank zou verklaren dat gedaagde, haar buurman, onrechtmatig handelt door gebruik te maken van een bouwvergunning voor het bouwen van een berging in zijn voortuin. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de bouwvergunning, maar dit was ongegrond verklaard door de gemeente en later door de Raad van State. Gedaagde had in zijn voortuin coniferen geplant, wat eiseres als hinderlijk ervoer. De rechtbank oordeelde dat de bouw van de berging in de voortuin onrechtmatige hinder voor eiseres zou veroorzaken, omdat het uitzicht en de lichtinval in haar woning aanzienlijk zouden verminderen. De rechtbank wees de vorderingen van eiseres toe, waarbij gedaagde werd verboden gebruik te maken van de bouwvergunning en werd opgedragen de coniferen te verwijderen. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen buren en de mogelijkheden om hinder te beperken, zelfs met een onherroepelijke bouwvergunning.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
59158HA ZA 07-38859158HA ZA 07-38819 maart 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 59158 / HA ZA 07-388
Vonnis van 5 maart 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Middelburg,
eiseres,
procureur mr. K.M. Moeliker,
tegen
[gedaagde],
wonende te Middelburg,
gedaagde,
procureur mr. J.C. Bode 't Hart.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 28 november 2007;
het proces-verbaal van comparitie van 5 februari 2008;
De feiten
[eiseres] is eigenares van de door haar bewoonde woning met erf en tuin aan de [adres] in Middelburg. [gedaagde] is eigenaar van de door hem bewoonde woning met erf en tuin aan de [adres] in Middelburg. De percelen van [eiseres] en [gedaagde] grenzen aan elkaar.
2.2. [gedaagde] heeft het voornemen om in zijn voortuin een berging te bouwen. Op 13 februari 2006 is aan [gedaagde] de daartoe vereiste bouwvergunning verleend. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Middelburg hebben bij besluit van 23 mei 2006 de bezwaren die [eiseres] daartegen had ingediend ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 24 november 2006 heeft de Voorzieningenrechter van deze rechtbank, Sector bestuursrecht, het verzoek om toepassing van artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) afgewezen en het door [eiseres] ingestelde beroep tegen het besluit van 23 mei 2006 ongegrond verklaard. [eiseres] heeft vervolgens op 13 december 2006 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft zij gelijktijdig bij de Voorzitter van de Afdeling een verzoek om een voorlopige voorziening ex artikel 8:81 Awb ingediend. De Afdeling heeft het aangevallen besluit bevestigd. [gedaagde] heeft omstreeks mei/juni 2007 in zijn voortuin op 55 centimeter van de erfgrens een rij coniferen geplant van 1.25 meter hoog met het oogmerk om deze te laten doorgroeien tot een lengte van 2 meter. [gedaagde] heeft zijn woning verkocht. De levering zal op termijn plaatsvinden.
Het geschil
[eiseres] vordert na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht verklaart dat [gedaagde] tegenover [eiseres] onrechtmatig handelt indien hij gebruik maakt van de bouwvergunning, hem door Burgemeester en Wethouders van Middelburg verleend bij besluit van 13 februari 2006, verzonden 14 febuari 2006, nr. [nummer];
[gedaagde] verbiedt gebruik te maken van de bouwvergunning, hem door Burgemeester en Wethouders van Middelburg verleend bij besluit van 13 februari 2006, verzonden 14 febuari 2006, nr. [nummer], zulks op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 bij overtreding van dit verbod;
[gedaagde] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het te deze te wijzen vonnis de ten processe bedoelde bomen, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft aan de inhoud daarvan volledig te voldoen;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, met bepaling dat gedaagde over het bedrag van deze proceskosten aan eiseres de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis.
Onder verwijzing naar artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt [eiseres] dat het bouwen van een berging op de wijze en de locatie zoals [gedaagde] zich heeft voorgenomen haar onrechtmatige hinder toebrengt. [gedaagde] heeft er geen redelijk belang erbij om de berging juist op de door hem geprojecteerde locatie te bouwen, terwijl [eiseres] daardoor juist onevenredig in haar belangen wordt geschaad. [eiseres] wordt daardoor ontroofd van uitzicht vanuit - en lichtinval in - (de keuken van) haar woning. [gedaagde] kan daarentegen met evenveel gemak de berging in zijn achtertuin plaatsen. Zelfs het bezit van een onherroepelijke bouwvergunning vrijwaart [gedaagde] niet van aanspraken van [eiseres] op grond van het burenrecht.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist dat hij onrechtmatig handelt door het oprichten van de berging. Hij stelt dat er na de bouw van de berging hoogstens sprake zal zijn van verminderde lichtinval en verminderd uitzicht. Dat dat enige hinder met zich meebrengt lijkt evident, maar [gedaagde] betwist dat er sprake zal zijn van onredelijke hinder. Dit wordt ook door [eiseres] op geen enkele wijze onderbouwd, althans [gedaagde] betwist hetgeen [eiseres] ter onderbouwing van deze stelling heeft aangevoerd. Voor zover [eiseres] al enig uitzicht mocht missen geldt dat voor het bestaan van onrechtmatige sprake moet zijn van een zodanige vermindering van licht en uitzicht dat er sprake is van een bijzonder grote vermindering van het woongenot. Dat is hier niet het geval. Het staat [gedaagde] vrij zijn eigendom in te richten zoals hij dat wenst. De door hem aangeplante coniferenhaag is toelaatbaar in de zin van artikel 5:42 lid 3 juncto 5:49 BW. Hij verwijst in dit verband naar het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 14 juli 1999, NJ 2000,80.
De beoordeling
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen hebben beide partijen verwezen naar de stukken die zij eerder in het kader van een procedure voor de Voorzieningenrechter hebben overgelegd. De rechtbank zal derhalve de inhoud van die stukken in haar beoordeling betrekken. Het enkele feit dat [gedaagde] over een onherroepelijke bouwvergunning beschikt vrijwaart hem niet tegen aanspraken van derden die door het gebruikmaken van de bouwvergunning in hun belangen worden geschaad. Of sprake is van onrechtmatige hinder, hangt af van de aard en de ernst van de hinder voor [eiseres] enerzijds en het gewicht van de belangen aan de kant van [gedaagde] anderzijds. [eiseres] heeft aan de hand van een situatieschets voldoende aannemelijk gemaakt dat door de door [gedaagde] beoogde bouw van een berging in zijn voortuin minder licht zal binnentreden in de woning van [eiseres], dat het uitzicht op de lucht en de verdere bebouwing in de straat van [eiseres] vanuit haar raam aan de straatzijde ernstig wordt belemmerd en dat door de bouw van de berging een “kokereffect” ontst aat dat het effect van verlies van lichtinval en uitzicht in hoge mate versterkt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door [eiseres] als bijlage van de door als bijlage 2 in de kortgeding procedure overgelegde tekening. De rechtbank verwijst in dit verband voorts naar de door [eiseres] in het kader van de kort geding procedure overgelegde brief van J.W. Jobse, architect AVB BN, die de situatie in ogenschouw heeft genomen en heeft vastgesteld dat door de opzet van het stedenbouwkundig plan en de situering van de woningen voor iedere woning een optimale relatie met de openbare ruimte is ontstaan. Hij heeft voorts vastgesteld dat bij de beoogde uitbreiding van de buren het uitzicht en de relatie voor [eiseres] met het plein vrijwel volledig verdwijnt en dat zij min of meer volledig van het plein wordt afgesneden. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] daartegenover geen wezenlijk belang heeft bij de voorgenomen bouw van de berging in de voortuin. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] ook in staat is de berging in achtertuin te realiseren. De achtertuin heeft een uitgang naar een brandgang die weer uitkomt op de openbare weg. Het enkel feit dat [gedaagde] aan de voorkant over een naar zijn oordeel loos stukje grond beschikt en meer waarde hecht aan de achtertuin weegt niet op tegen de hinder die als gevolg van de bouw in de voortuin voor [eiseres] ontstaat. De rechtbank zal de sub 1 en sub 2 geformuleerde vorderingen derhalve toewijzen.
Ten aanzien van de door [gedaagde] geplante coniferenhaag overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij op 55 centimeter van de erfgrens een rij coniferen heeft geplant. Coniferen zijn bomen. Artikel 5:42 BW bepaalt dat het niet geoorloofd is binnen een afstand van 2 meter van de grenslijn van eens anders erf bomen te hebben tenzij de eigenaar daartoe toestemming heeft gegeven. Gesteld, noch gebleken is dat [eiseres] daarvoor toestemming heeft verleend. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ook geldt voor de coniferenhaag, nu [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft verklaard het voornemen te hebben deze haag te laten doorgroeien tot een meter of twee. Ook in die situatie zullen de hiervoor in 4.1. bedoelde effecten optreden. Nu [gedaagde] daartegenover geen ander belang heeft gesteld dan dat hij [eiseres] niet wil zien als hij uit huis komt en dit belang bovendien feitelijk niet meer aan de orde is omdat [gedaagde] zijn woning inmiddels heeft verkocht, is de rechtbank van oordeel dat de door [gedaagde] beoogde coniferenhaag op 55 cm van de erfgrens onrechtmatige hinder zal veroorzaken en dat [gedaagde] die coniferen dient te verwijderen. De rechtbank zal derhalve ook de sub 3 ingestelde vordering toewijzen.
[gedaagde] dient als de in het ongelijk te stellen partij te worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat [gedaagde] tegenover [eiseres] onrechtmatig handelt indien hij gebruik maakt van de bouwvergunning, hem door Burgemeester en Wethouders van Middelburg verleend bij besluit van 13 februari 2006, verzonden 14 febuari 2006, nr. [nummer];
verbiedt [gedaagde] gebruik te maken van de bouwvergunning, hem door Burgemeester en Wethouders van Middelburg verleend bij besluit van 13 februari 2006, verzonden 14 febuari 2006, nr. [nummer], zulks op verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 bij overtreding van dit verbod;
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het te deze te wijzen vonnis de ten processe bedoelde bomen, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag voor iedere dag dat gedaagde na betekening van het te dezen te wijzen vonnis in gebreke blijft aan de inhoud daarvan volledig te voldoen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding welke aan de zijde van [eiseres] tot aan dit moment worden begroot op € 251,00 wegens griffierecht, € 84,31 wegens overige verschotten en € 1.130,00 wegens procureurssalaris met bepaling dat gedaagde over het bedrag van deze proceskosten aan [eiseres] de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis;
verklaart dit vonnis behoudens de gegeven verklaring voor recht uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2008.