ECLI:NL:RBMID:2008:BD3307

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
27 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
55128/HA ZA 06-554
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigd betaalde som in het kader van verdeling van gemeenschappelijk vermogen na relatiebeëindiging

In deze zaak vorderde de maatschap Sauer & Oonk notarissen betaling van een bedrag van € 11.128,68 van [gedaagde sub 1], dat onverschuldigd aan [gedaagde sub 2] was betaald uit de verkoopopbrengst van een woning. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden een affectieve relatie en waren gezamenlijk eigenaar van de woning. Na de beëindiging van hun relatie werd hun gemeenschappelijk vermogen verdeeld, waarbij een akte van verdeling werd opgemaakt. In deze akte werd onder andere bepaald dat [gedaagde sub 1] de hypothecaire schuld op zich nam en [gedaagde sub 2] een vordering wegens overbedeling ontving. De rechtbank moest beoordelen of de betaling aan [gedaagde sub 2] terecht was gedaan en of [gedaagde sub 1] instemde met deze betaling. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde sub 1] akkoord was gegaan met de uitbetaling aan [gedaagde sub 2], en dat de betaling aan [gedaagde sub 1] door Sauer & Oonk onverschuldigd was. De vordering van Sauer & Oonk werd toegewezen, en [gedaagde sub 1] werd veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werd [gedaagde sub 1] in de proceskosten van Sauer & Oonk veroordeeld, terwijl Sauer & Oonk in de kosten van [gedaagde sub 2] werd veroordeeld, omdat deze ten onrechte in de procedure was betrokken.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
55128 / HA ZA 06-55427 februari 2008
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 55128 / HA ZA 06-554
Vonnis van 27 februari 2008
in de zaak van
de burgelijke maatschap
SAUER & OONK NOTARISSEN,
gevestigd te Vlissingen,
eiseres,
procureur mr. J. van der Wijst,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Vlissingen,
gedaagde,
procureur mr. H. Mink,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Vlissingen,
gedaagde,
procureur mr. S. Köller.
Partijen worden hierna respectievelijk [A.J.S.] & Oonk, [gedaagde sub 1] en [gedaagde su[gedaagde sub 2] genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 7 februari 2007
het proces-verbaal van comparitie, tevens houdende mondeling vonnis van 23 april 2007
de processen-verbaal van getuigenverhoor van 23 april en 6 september 2007
de conclusie na enquête tevens houdende producties van de kant van [gedaagde sub 1]
de antwoord-conclusie na enquête van de kant van Sauer & Oonk.
De feiten
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zijn gezamenlijk – ieder voor de onverdeelde helft – eigenaar geweest van een woning met garage,[adres] de [adres] Vlissingen. Voor de aankoop van de woning waren zij een hypothecaire schuld aangegaan en zij hadden een levensverzekering afgesloten. 2.2. In verband met de beëindiging van hun relatie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde su[gedaagde sub 2] hun gemeenschappelijke vermogen verdeeld; op 21 augustus 2002 is daartoe een akte van verdeling voor notaris mr. J.W. Gemlich Meijling te Goes gepasseerd, welke akte (onder meer) als volgt luidt: “Met betrekking tot de verdeling van de gemeenschappelijke vermogensbestanddelen zijn de man en de vrouw het navolgende overeengekomen: a. aan de man wordt toegedeeld: het hiervoor omschreven registergoed en de rechten voortvloeiende uit een polis van levensverzekering gesloten met Nationale Nederlanden Levensverzekering Maatschappij, zulks onder de last en verplichting voor hem om de hypothecaire schuld geheel voor zijn rekening te nemen en om wegens overbedeling uit te keren aan de vrouw een bedrag in contanten groot twaalf duizend zes honderd euro (€ 12.600,--); b. aan de vrouw wordt toegedeeld:
een vordering wegens overbedeling ten laste van de man groot twaalf duizend zes honderd euro (€ 12.600,--), welk bedrag door de man reeds aan de vrouw is uitgekeerd en voor welke betaling zij kwijting en décharge verleent;
c. dat de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen in onderling overleg zijn verdeeld;
d. dat de vrouw afstand doet van alle rechten voortvloeiende uit voormelde polis van levensverzekering.”
2.3. In september 2004 heeft [gedaagde sub 2] met assurantietussenpersoon Don Riscobeheer gesproken over de verdeling van een tweetal levensverzekeringspolissen, afgesloten bij Nationale Nederlanden. In een brief van 14 september 2004 heeft Don Riscobeheer aan [gedaagde sub 1] bericht dat de afkoopwaarde + de waarde van het premiedepot van de polis die op zijn naam stond € 29.146,88 bedroeg, terwijl de waarde van de andere op naam van [gedaagde sub 2] staande polis het totaalbedrag van € 6.889,53 bedroeg. Don Risicobeheer stelde in die brief vast dat [gedaagde sub 1] voor € 22.257,35 was overbedeeld.
2.4. [gedaagde sub 1] heeft eerdergenoemde woning aan een derde verkocht. De notariële akte van levering is op 24 november 2004 voor notaris [medewerker eiseres] – die via zijn besloten (praktijk-)vennootschap lid is van de maatschap Sauer & Oonk – gepasseerd.
2.5. Uit de verkoopopbrengst heeft Sauer & Oonk een bedrag van € 11.128,68 aan [gedaagde sub 2] betaald en het restant aan [gedaagde sub 1]. [gedaagde sub 1] heeft bij Sauer & Oonk bezwaar gemaakt tegen de betaling aan [gedaagde sub 2], stellende dat hij daarvoor geen toestemming had gegeven. Hij heeft Sauer en Oonk gevraagd het bedrag van € 11.128,68 alsnog aan hem uit te keren. Sauer & Oonk heeft toen [gedaagde sub 2] verzocht genoemd bedrag aan haar terug te betalen. Zij heeft aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Sauer & Oonk heeft vervolgens toch aan [gedaagde sub 1] een bedrag van € 11.128,68 uitbetaald.
Het geschil
Sauer & Oonk vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van € 11.128,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de kosten van dit geding. Subsidiair vordert zij dat veroordeling van [gedaagde sub 2] tot betaling van € 11.128,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de kosten van dit geding. Meer subsidiair vordert Sauer & Oonk dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om elk € 11.128,68 onder haar in depôt te storten, waarna zij één keer € 11.128,68 op haar derdenrekening zal storten en dat bedrag op eerste verzoek zal uitbetalen aan diegene van gedaagden die daarop – blijkens onderlinge overeenstemming tussen hen of blijkens een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak, recht blijkt te hebben, met veroordeling van gedaagden, ieder voor 50%, in de kosten van het geding en tot betaling van de wettelijke rente over genoemd bedrag vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag waarop het bedrag onder Sauer & Oonk in depôt zal zijn gestort.
3.2. Sauer & Oonk legt aan haar primaire vordering ten grondslag de stelling dat (naar zij van de assurantietussenpersoon van gedaagden, Don Risicobeheer te Vlissingen, had vernomen) tussen [gedaagde sub 1] en Slot was overeengekomen – en met name dat [gedaagde sub 1] ermee akkoord was – dat uit de verkoopopbrengst van de woning [adres] te Vlissingen een bedrag van € 11.128,68 aan [gedaagde sub 2] diende te worden uitgekeerd. Achtergrond daarvan was (zo gaf Don Risicobeheer aan) dat tussen gedaagden nog levensverzekeringspolissen – die niet bij de onder 2.2 genoemde verdeling waren betrokken – dienden te worden verdeeld en dat [gedaagde sub 2] wegens onderbedeling nog recht had op voormeld bedrag. De onder 2.4 genoemde betaling door Sauer & Oonk aan [gedaagde sub 1] van een bedrag van € 11.128,68 is dan onverschuldigd verricht en dient door [gedaagde sub 1] te worden terugbetaald. Subsidiair – voor het geval komt vast te staan dat de afkoopwaarde van de levensverzekeringen al wel in de onder 2.2 genoemde verdeling was betrokken – stelt Sauer & Oonk dat de betaling aan [gedaagde sub 2] onverschuldigd is verricht, zodat zij het bedrag dient terug te betalen. Meer subsidiair stelt zij dat indien in deze procedure niet is uit te maken aan wie van beide gedaagden het bedrag van € 11.128,68 toekomt, dient te worden beslist als door haar meer subsidiair is gevorderd. Daarmee wordt het probleem gelegd waar het hoort, namelijk bij gedaagden, terwijl Sauer en Oonk het door haar teveel betaalde bedrag (éénmaal € 11.128,68) terug heeft.
3.3. [gedaagde sub 1] voert verweer. Primair stelt hij dat de vordering van de notaris – waarin geen keuze wordt gemaakt wie wordt gedaagd en wie waarom een bedrag moet betalen – onbepaalbaar is; om die reden dient de notaris in zijn vordering niet te worden ontvangen. [gedaagde sub 1] stelt voorts dat met de onder 2.2 genoemde akte van verdeling en de daarin genoemde finale kwijting tussen gedaagden volledig – dus ook ten aanzien van de levensverzekeringspolissen – was afgerekend. Don Risicobeheer heeft dat kennelijk in haar advisering aan [gedaagde sub 2] en in de brief van 14 september 2004 aan hem over het hoofd gezien. [gedaagde sub 1] betwist dat hij heeft ingestemd met uitbetaling van € 11.128,68 aan [gedaagde sub 2]; nu alles al was afgerekend had zij geen recht op enig bedrag uit de koopsom van de woning [adres] te Vlissingen. Hij heeft ook direct nadat hij van de betaling aan [gedaagde sub 2] hoorde, bezwaar gemaakt.
3.4. [gedaagde sub 2] voert eveneens verweer. Zij stelt gemotiveerd dat in de akte van verdeling, bedoeld in 2.2, de door Don Riscobeheer in de brief van 14 september 2004 aan [gedaagde sub 1] genoemde levensverzekeringspolissen niet zijn meegenomen. De waarde van de betreffende polissen is pas in augustus 2004 door Nationale Nederlanden opgegeven. Vervolgens zijn gedaagden de in genoemde brief van Don Risicobeheer opgenomen verdeling overeengekomen. Het bedrag van € 11.128,68 is terecht aan haar betaald. Zij stelt dat de primaire vordering van Sauer & Oonk kan worden toegewezen, waarna aan de overige vorderingen niet meer wordt toegekomen.
De beoordeling
De rechtbank heeft – met voorbijgaan aan het primaire verweer van [gedaagde sub 1] dat de vorderingen onbepaalbaar zijn en daarom moeten worden afgewezen (immers zijn die vorderingen voldoende duidelijk en is voldoende duidelijk wat van welk van de gedaagden wordt gevorderd, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat beide gedaagden gemotiveerd verweer hebben kunnen voeren) – ter comparitie van 23 april 2007 (mondeling) vonnis gewezen. Daarbij is Sauer & Oonk toegelaten te bewijzen dat er in november 2004 tussen gedaagden overeenstemming was, althans dat [gedaagde sub 1] ermee akkoord was, dat een gedeelte, groot € 11.128,68, van de uit de verkoop van de woning [adres] te Vlissingen te ontvangen koopsom aan [gedaagde sub 2] diende te worden uitgekeerd, in verband met nog tussen gedaagden te verdelen levensverzekeringspolissen. Sauer & Oonk hebben als getuigen doen horen haar medewerker mr. [A.J.S.], voorts [W.V.], directeur van Don Risicobeheer, [gedaagde sub 2] en haar vader [vader gedaagde sub 2] In tegenverhoor heeft [gedaagde sub 1] doen horen zichzelf en zijn huidige partner [partner gedaagde sub 1]
4.2. [Medewerker eiseres] heeft als getuige verklaard dat hij van een medewerker van zijn kantoor had gehoord dat tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was overeengekomen dat van de door [gedaagde sub 1] te ontvangen koopsom voor zijn de woning een bedrag van ruim € 11.000,-- aan [gedaagde sub 2] diende te worden betaald. Die medewerker, zo verklaarde [medewerker eiseres], had dat telefonisch vernomen van [medewerker Don Risicobeheer] van Don Risicobeheer, die daar bij had gezegd dat de betaling te maken had met tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog te verrekenen levensverzekeringspolissen. [m[medewerker Don Risicobeheer] heeft als getuige gewezen op zijn brief van 14 september 2004, die hij naar zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] heeft gezonden in verband met tussen hen nog te verdelen levensverzekeringspolissen. Volgens de berekening, gemaakt door verzekeraar Nationale Nederlanden, bleek [gedaagde sub 1] met ruim € 22.000,-- te zijn overbedeeld. Op enig moment daarna sprak [medewerker Don Risicobeheer] op zijn kantoor over die verdeling met [gedaagde sub 2], in aanwezigheid van haar vader. Daarbij kwam aan de orde dat [gedaagde sub 1] zijn huis had verkocht; [gedaagde sub 2] achtte dat een mooi moment om de verdeling van de polissen te regelen. [medewerker Don Risicobeheer] heeft toen – zo heeft hij verklaard – buiten aanwezigheid van [gedaagde sub 2] en haar vader telefonisch contact opgenomen met [gedaagde sub 1]; [gedaagde sub 1] verklaarde zich in dat gesprek akkoord met de verdeling. [gedaagde sub 1] heeft het goed gevonden, aldus [medewerker Don Risicobeheer], dat een bedrag van ruim € 11.000,-- uit de verkoopopbrengst van de woning zou worden overgemaakt aan [gedaagde sub 2]. [medewerker Don Risicobeheer] die instemming aan [gedaagde sub 2] gemeld en haar meegedeeld dat zij een en ander zelf bij de notaris diende te regelen. Zowel [gedaagde sub 2] als haar vader heeft – als getuige gehoord – de door [medewerker Don Risicobeheer] geschetste gang van zaken bevestigd. [gedaagde sub 2] heeft nog verklaard dat zij vervolgens contact met Sauer & Oonk heeft opgenomen en dat zij de noodzakelijke stukken bij dat kantoor heeft afgegeven.
[gedaagde sub 1] heeft – als getuige gehoord – het telefoongesprek met [medewerker Don Risicobeheer] bevestigd. Hij verklaarde dat hij daarin tegen [medewerker Don Risicobeheer] te hebben gezegd dat hij meende dat er tussen hem en [gedaagde sub 2] niets meer te verdelen viel; toen [medewerker Don Risicobeheer] stellig bleef heeft hij gezegd dat hij het nog eens zou bekijken. [Medewerker P] – die aangaf het telefoongesprek met [medewerker Don Risicobeheer] aan de kant van [gedaagde sub 1] te hebben gehoord – verklaarde dat zij [gedaagde sub 1] heeft horen zeggen dat hij de zaak zou bekijken.
4.3. Op grond van de getuigenverklaringen, bezien in samenhang met de overgelegde stukken, oordeelt de rechtbank voldoende bewezen dat [gedaagde sub 1] met uitbetaling van een bedrag van ruim € 11.000,-- aan [gedaagde sub 2] akkoord is gegaan. Immers, onbetwist is dat in weerwil van de in de onder 2.2 weergegeven akte van verdeling genoemde finale kwijting, na die akte een verdeling van levensverzekeringspolissen nog tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de orde is geweest. Dat blijkt uit de aan zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2] toegezonden brieven van 19 augustus 2004 van Nationale Nederlanden en van Don Risicobeheer van 14 september 2004. In eerstgenoemde brief wordt de waarde van de betreffende verzekeringen (kennelijk voor het eerst) door Nationale Nederlanden kenbaar gemaakt, in de tweede brief wordt door Don Risicobeheer aan de hand van de waardes een overbedeling van [gedaagde sub 1] vastgesteld. Op die brieven is door [gedaagde sub 1] niet – dus ook niet afwijzend – gereageerd. Voorts blijkt uit de na het getuigenverhoor door [gedaagde sub 1] ingenomen stelling dat hij ook hij van mening is dat hij in verband met de in deze zaak bedoelde verzekeringen aan [gedaagde sub 2] een bedrag verschuldigd was. In dat verband stelt hij dat hij (naast het in de onder 2.2 weergegeven akte van verdeling genoemde bedrag van € 12.600,--) vanaf een rekening bij de Unicaja bank een bedrag van € 10.000,-- aan [gedaagde sub 2] had betaald. Uit de overgelegde stukken kan echter slechts blijken dat op 31 juli 2002 een saldo, gehouden bij Unicaja, onder de vermelding “traspaso”, met een bedrag van € 10.000,-- is verminderd. Een tenaamstelling van het saldo en de aard van de transactie zijn niet nader aangeduid en worden door [gedaagde sub 1] evenmin toegelicht. Dat sprake was van een betaling aan [gedaagde sub 2] blijkt dan ook niet. In het licht van het bovenstaande oordeelt de rechtbank de door [medewerker Don Risicobeheer] in zijn verklaring weergegeven inhoud van het door hem met [gedaagde sub 1] gevoerde telefoongesprek (dat in november 2004 zal hebben plaatsgevonden) aannemelijk. Daarbij weegt mee dat over de gang van zaken rond dat telefoongesprek door hem en door [gedaagde sub 2] en haar vader gelijkluidend is verklaard. Hetgeen [gedaagde sub 1] als getuige tegen die verklaringen inbrengt – namelijk dat hij ten tijde van het telefoongesprek met [medewerker Don Risicobeheer] meende dat de verdeling al was geregeld en dat hij heeft gezegd dat hij een en ander zou bekijken – acht de rechtbank niet geloofwaardig. De thans in de procedure door [gedaagde sub 1] gelegde nadruk op de in de onder 2.2 genoemde akte vermelde finale kwijting is voor en in het telefoongesprek met [medewerker Don Risicobeheer] niet aan de orde geweest, en lijkt vooral te zijn te zijn ingegeven doordat [gedaagde sub 1] zich later – toen hij na dat telefoongesprek, zoals de getuige [Medewerker P] heeft verklaard, alle stukken erbij had gezocht – realiseerde dat in de akte van verdeling finale kwijting was overeengekomen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [gedaagde sub 1] met uitbetaling aan [gedaagde sub 2] van een bedrag van ruim € 11.128,68 akkoord is gegaan.
De rechtbank gaat daarbij voorbij aan het feit dat [medewerker eiseres] enerzijds en [medewerker Don Risicobeheer] en [gedaagde sub 2] anderzijds verschillende lezingen geven over hoe de instemming van [gedaagde sub 1] bij Sauer & Oonk bekend is geworden. Hoe dit ook is gegaan, aan de geloofwaardigheid van het vorenstaande betreffende de instemming van [gedaagde sub 1] met de uitkering aan [gedaagde sub 2] doet deze omstandigheid niet af.
4.4. Nu vast staat dat [gedaagde sub 1] akkoord is gegaan met betaling van een gedeelte van de koopsom van zijn woning [adres] te Vlissingen , groot € 11.128,68, aan [gedaagde sub 2], is de betaling van dat bedrag door Sauer & Oonk aan [gedaagde sub 1] onverschuldigd verricht. [gedaagde sub 1] zal dat bedrag dienen terug te betalen. De primaire vordering van Sauer & Oonk zal worden toegewezen. [gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van Sauer & Oonk. Aan de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen komt de rechtbank niet toe. Nu daaruit voortvloeit dat Sauer & Oonk [gedaagde sub 2] ten onrechte in een procedure heeft betrokken, zal zij in de kosten van [gedaagde sub 2] worden veroordeeld.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan Sauer & Oonk van een bedrag van € 11.128,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 januari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van de procedure aan de zijde van Sauer & Oonk, tot op heden begroot op € 296,-- aan griffierecht, € 98,87 aan overige verschotten en € 1.808,-- aan salaris procureur;
veroordeelt Sauer & Oonk in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde sub 2], tot op heden begroot op € 296,-- aan griffierecht en € 904,-- aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2008