4.2.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt allereerst dat zij voor wat betreft de feiten die plaatsvonden in de recreatieruimte uit zal gaan van de verklaringen van de omstanders die getuige waren van het voorval. Verdachte kan zich het feit slecht herinneren en van wat hij nog wel weet is een deel, gelet op aanwezig ander bewijs, aantoonbaar onjuist gebleken. Zo heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer 2] in zijn borst had gestoken, terwijl uit het pathologisch onderzoek is gebleken dat de fatale steek [slachtoffer 2] in de rug had getroffen, en hij geen steekwonden in de borst had. Verdachte heeft verklaard dat hij twee dagen vóór de fatale steekpartij ruzie had gehad met [slachtoffer 2] en dat hij om die reden angst had voor [slachtoffer 2] en enkele andere Soedanezen. Zijn angst was naar zijn zeggen zelfs zo groot dat hij alvorens naar de kantine te gaan een mes bij zich had gestoken om zich bij een eventuele confrontatie met [slachtoffer 2] en/of de andere Soedanezen te kunnen verdedigen.
Enkele van de tijdens het voorval in de recreatieruimte aanwezige omstanders hebben verklaard dat verdachte, nadat hij de recreatieruimte ingekomen was, rechtstreeks op [slachtoffer 2] afliep. Volgens getuigen [getuigen] liep verdachte in een normaal wandeltempo. Enkele getuigen ([getuigen]) zien dat verdachte iets, een mes, verborgen houdt onder zijn kleding. Wanneer verdachte bij [slachtoffer 2] komt, die met zijn rug naar verdachte toe staat, steekt verdachte hem éénmaal in de rug. Blijkens het pathologisch onderzoek was de steekwond toegebracht bovenaan de rug, iets rechts naast de ruggengraat en liep het inwendige steekkanaal van rechts naar links en iets omlaag. Gelet hierop acht de rechtbank het aannemelijk dat verdachte bovenhands heeft gestoken. Nadat verdachte heeft gestoken heeft hij het mes uit de rug van [slachtoffer 2] getrokken. Verdachte heeft verklaard dat hij op dit moment ‘wakker’ werd. [slachtoffer 2] rent weg uit de recreatieruimte, richting de receptie van het azc. Onder meer de getuigen [getuigen] zien verdachte achter [slachtoffer 2] aan gaan met het mes in de hand. [getuigen] verklaren dat verdachte [slachtoffer 2] nogmaals wilde steken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2]. Verdachte heeft [slachtoffer 2] in het bovenlichaam gestoken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bovenlichaam veel vitale organen bevat. Door in het bovenlichaam van [slachtoffer 2] te steken heeft verdachte het risico dat [slachtoffer 2] hieraan zou komen te overlijden op de koop toe genomen. Met de verklaringen van [getuigen] en van verdachte zelf bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank aanwijzingen dat zelfs sprake was van een verdergaande opzetvorm. Zo heeft verdachte verklaard dat hij ‘wakker’ werd nadat hij het mes uit de rug van [slachtoffer 2] had getrokken, maar in plaats van [slachtoffer 2] te helpen is verdachte – volgens zijn eigen verklaring dan weer bij zijn positieven - , achter [slachtoffer 2] aangerend en heeft hij hem nogmaals willen steken (zie de verklaringen van onder meer [getuigen]).
Gelet op het hierboven omschreven complex van uiterlijke gedragingen van verdachte, met name de omstandigheid dat hij vooraf een mes bij zich had gestoken en rustig, niet gehaast, en rechtstreeks op [slachtoffer 2] toeliep – ondanks zijn gestelde grote angst voor [slachtoffer 2] - , en hem stak, alsmede verdachtes verklaring bij de politie en tegenover de rechtbank dat er niets gebeurd zou zijn als [slachtoffer 2] zijn excuses had aangeboden voor de vechtpartij van twee dagen eerder, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een moment van kalm beraad en rustig overleg, zodat het primair tenlastegelegde bewezenverklaard zal worden.