vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
59796 / HA ZA 07-475
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 59796 / HA ZA 07-475
Vonnis van 3 september 2008
[eiser ],
wonende te Cadzand,
eiser (hierna: de man),
advocaat mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen te Terneuzen,
[gedaagde],
wonende te Oostburg,
gedaagde (hierna: de vrouw),
advocaat mr. R.R.E. Nobus te Terneuzen.
.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 9 januari 2008
het proces-verbaal van comparitie van 7 juli 2008.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 augustus 2001 – ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 24 oktober 2001 – is in hun huwelijk de echtscheiding uitgesproken.
2.2. De tussen partijen bestaan hebbende huwelijksgoederengemeenschap is voor een deel in 2003 verdeeld. Omtrent verdeling van de resterende goederen is een procedure gevoerd, die tot een vaststellingsovereenkomst, gedateerd 7 februari 2006, heeft geleid. Een voor de uitvoering van die vaststellingsovereenkomst noodzakelijke (en door de notaris opgemaakte) notariële akte van verdeling en levering werd vervolgens – wegens blijvende onenigheid tussen partijen – niet gepasseerd.
2.3. Bij vonnis van 17 april 2007 in (door de vrouw aangespannen) kort geding van deze rechtbank is de man veroordeeld om
“binnen 3 werkdagen na betekening van dat vonnis een volmacht te verstrekken aan de notaris zodat de akte van verdeling en levering, met een inhoud gelijk aan de akte die (…) bij de dagvaarding in het geding is gebracht, kan worden verleden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft om aan de veroordeling te voldoen met een maximum van
€ 100.000,--“.
Het vonnis is op 23 april 2007 aan de man betekend. Tegen het vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.4. Op 3 mei 2007 heeft de man een volmacht getekend. Hij heeft deze aan de notaris afgegeven. Op dezelfde dag schreef hij aan die notaris:
“Gezien het gedane voorstel dd heden geef ik hierbij te kennen dat U de door mij heden getekende volmacht slechts mag gebruiken indien U mij tenminste één dag voordat U daarvan gebruik maakt, informeert.”
2.5. Op 23 mei 2007 is ten verzoek van de vrouw nogmaals het vonnis van 17 april 2007 aan de man betekend en hem bevel gedaan om binnen twee dagen € 100.000,-- aan verbeurde dwangsommen en € 81,16 aan executiekosten te betalen. De vrouw heeft vervolgens beslag doen leggen op een aan de man toebehorende onroerende zaak. Bij vonnis van 19 juli 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de executie van het onder 2.4 genoemde bevel opgeschort voor zover het een bedrag van € 30.000,-- te boven gaat. Partijen zijn vervolgens overeengekomen dat de executie voor het totale bedrag van € 100.000,-- zou worden opgeschort totdat in de (onderhavige) bodemprocedure onherroepelijk over de verschuldigdheid van de dwangsommen zou zijn beslist.
2.6. Op 31 mei 2007 heeft de Rabobank aan de notaris (die daarom bij brief van 23 april 2007 had verzocht) laten weten dat zij bereid was de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor een bij die bank op naam van [M.O.] gehouden, aan de man toe te delen, rekening. Op die rekening stond een negatief saldo. Vervolgens is op 2 juni 2007 met gebruikmaking van de door de man afgegeven volmacht de akte van verdeling en levering gepasseerd.
Het geschil
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart primair dat de man geen dwangsommen heeft verbeurd, subsidiair dat de vrouw misbruik maakt van de haar bij vonnis van 17 april 2007 toegekende bevoegdheid aanspraak te maken op dwangsommen, meer subsidiair dat de man (niet € 100.000,--, maar) maximaal een bedrag van € 30.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd, alles met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
3.2. Hij stelt daartoe het volgende. Het was niet aan hem te (ver-)wijten dat het doel van het vonnis van 17 april 2007, namelijk te komen tot het verlijden van de notariële akte van verdeling en levering, eerst op 2 juni 2007 werd bereikt. Pas nadat de Rabobank op 31 mei 2007 aan de notaris had laten weten dat zij bereid was de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor een bij de verdeling betrokken bankrekening, kon de akte worden gepasseerd. De man heeft er alles aan gedaan te bewerkstelligen dat de vrouw uit die aansprakelijkheid zou worden ontslagen, maar was daarbij afhankelijk van de bank. Hij verwijst naar het bepaalde in art. 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De man stelt voorts (hoewel zijns inziens gelet op het voorgaande niet relevant) dat hij tijdig contact heeft gezocht met de notaris om een volmacht af te geven. Door miscommunicatie heeft hij niet eerder dan op 3 mei 2007 die volmacht kunnen afgeven. Tenslotte stelt de man dat de vrouw, nu zij maar een gering belang had bij het passeren van de akte, onredelijk handelt door dwangsommen te innen. Subsidiair stelt de man dat de vrouw – mede gelet op het geringe belang dat zij bij de akte van verdeling had – haar bevoegdheid om de dwangsommen te innen misbruikt in de zin van art. 3:13 BW, zulks met het enkele doel om de man te schaden. Meer subsidiair stelt de man dat nu hij op 3 mei 2007 een volmacht heeft afgegeven, hij geen € 100.000,-- aan dwangsommen kan hebben verbeurd. De volmacht van 3 mei 2007 was niet voorwaardelijk; de onder 2.4 geciteerde brief is op aanwijzen en met gebruikmaking van een tekstvoorstel van de notaris geschreven.
3.3. De vrouw voert verweer. Uit het vonnis van 17 april 2007 volgt dat de man een volmacht diende te verstrekken en dat de akte van verdeling en levering kon worden verleden. Gelet op de data van betekening en afgifte van de onder 2.4 genoemde volmacht was hij in elk geval 6 dagen te laat en heeft hij € 30.000,-- aan dwangsommen verbeurd. Daarnaast diende de man er voor zorg te dragen dat de akte van levering kon worden verleden. Daartoe diende hij het negatieve saldo op onder 2.6 genoemde rekening bij de Rabobank op te heffen; dan zou ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de bank geen probleem zijn. De man heeft dat steeds geweigerd. De situatie waarvoor art. 611d Rv is geschreven doet zich hier niet voor; als de man al een vordering als in dat artikel bedoeld wenst in te stellen, dan had hij dat bij de voorzieningenrechter moeten doen.
De boedelverdeling heeft, met name door gedrag van de man, erg lang geduurd. De vrouw is daardoor inkomsten misgelopen, en heeft hoge kosten moeten maken. Uiteindelijk is het tot de veroordeling van 17 april 2007 gekomen. Ook die kwam de man – ondanks de prikkel daartoe in de vorm van de dwangsom – niet na. Het belang van de vrouw was erin gelegen dat zij de zaak definitief wilde afwikkelen. Dat belang weegt voor haar zwaar. Zij handelt niet onredelijk door nu de verbeurde dwangsommen op te vorderen. Zij maakt evenmin misbruik van haar bevoegdheid daartoe.
De beoordeling
Bij het onder 2.3 genoemde vonnis is de man veroordeeld om binnen een in dat vonnis genoemde termijn een volmacht te verstrekken, “zodat de akte van verdeling en levering kon worden verleden”. De man heeft binnen de genoemde termijn geen volmacht verstrekt. Dat dat het gevolg zou zijn geweest van een miscommunicatie tussen de man en de notaris wordt gepasseerd. Het was aan de man om ervoor te zorgen dat binnen de gestelde termijn een volmacht zou zijn afgegeven; hij diende daartoe tijdig contact met de notaris op te nemen en het was zijn verantwoordelijkheid om, zo er al sprake was van miscommunicatie, deze binnen de gestelde termijn op te heffen.
4.2. De man stelt dat (ook) door een andere oorzaak dan het niet voorhanden zijn van de volmacht de akte van verdeling en levering pas in juni 2007 kon worden verleden. Dat is juist. De Rabobank diende nog aan te geven dat zij bereid was de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van een aan de man toe te delen rekening te ontslaan, en dat is pas bij brief van 31 mei 2007 gebeurd. Dit gegeven brengt echter niet met zich mee dat de man niet was gehouden de aan hem opgelegde verplichting – die immers slechts behelsde dat hij een volmacht verstrekte – diende na te komen. Die verplichting staat los van het gevolg ervan (het verlijden van de akte). Met die volmacht zou – zodra eventuele andere beletselen voor het verlijden van de akte worden weggenomen – de akte zonder dat op medewerking van de man behoefde te worden gewacht, kunnen worden verleden. Dat was waar het de vrouw om ging, en met het oog daarop had de rechtbank de veroordeling uitgesproken: dat de vrouw op korte termijn de zekerheid had dat zij voor het verlijden van de akte niet (meer) afhankelijk zou zijn van de medewerking van de man. Wanneer het vonnis van 17 april 2007 wordt uitgelegd zoals de man voorstaat, zou dat juist wel het geval zijn: in die visie zou de man pas een volmacht behoeven af te geven wanneer er geen (andere) beletselen meer waren voor het verlijden van de akte. Het vonnis zou dan juist niet de zekerheid geven waarom de vrouw had gevraagd. De dwangsom betrof niet het verlijden van de akte, maar het – in wezen onafhankelijk van het verlijden van die akte – verstrekken van de volmacht door de man. De man heeft die volmacht niet afgegeven, en hetgeen hij stelt omtrent de onmogelijkheid daartoe wordt op grond van het vorenstaande gepasseerd. Het beroep op het bepaalde in art. 611d Rv – als in deze procedure al mogelijk – wordt gepasseerd.
4.3. Gelet op het vorenstaande kan niet worden gezegd dat de vrouw door de dwangsommen te innen onredelijk handelt. Immers, zij voert daarmee het vonnis van 17 april 2007 uit voor de situatie waarvoor dat vonnis is gewezen. De hoogte van de verbeurde dwangsommen was in genoemd vonnis vastgelegd, zodat de man wist wat hij riskeerde als hij zich zijn verplichting niet zou nakomen. Daarin kan geen grond worden gevonden om te oordelen dat het innen van de dwangsommen onredelijk is. Evenmin kan worden gezegd dat de vrouw misbruik maakt van haar bevoegdheid de dwangsommen te innen. De bedoeling van een dwangsom is dat iemand tot de nakoming van een hem opgelegde verplichting wordt aangezet. Komt hij die verplichting desalniettemin niet na, dan dient hij de dwangsom aan degene jegens wie hij de (niet-nagekomen) verplichting had, te betalen. Het innen van verbeurde dwangsommen is er in wezen op gericht te laten zien dat de bedreiging met die dwangsom geen loos gebaar is geweest. Een en ander brengt met zich mee dat van de bevoegdheid om bij niet-nakoming van een onder bedreiging met een dwangsom opgelegde verplichting dwangsommen te innen, niet licht misbruik kan worden gemaakt. Hetgeen de man stelt – waarbij hij een belangenafweging tussen partijen, geheel los van het bovenstaande, als uitgangspunt neemt – is onvoldoende om te komen tot het oordeel dat in dit geval daarvan sprake was.
4.4. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dar zowel het primair als het subsidiair gevorderde moet worden afgewezen. Met betrekking tot het meer subsidiair gevorderde is van belang dat de man stelt – en de vrouw niet betwist – dat de op 3 mei 2007 verstrekte volmacht onherroepelijk was. Vast staat dat de man op 3 mei 2007 ook de onder 2.4 geciteerde brief aan de notaris heeft afgegeven. Met die brief is naar het oordeel van de rechtbank de afgegeven volmacht niet aangetast; de brief betreft niet de volmacht zelf, doch gaat slechts over het gebruik ervan. De man heeft dus op 3 mei 2007 aan het vonnis van 17 april voldaan. Hij was toen zes dagen in gebreke, zodat hij een dwangsom heeft verbeurd van € 30.000,--. De meer subsidiaire vordering zal worden toegewezen met dien verstande dat voor recht wordt verklaard dat de man (niet € 100.000,--, maar) € 30.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd.
4.5. Nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld en voorts gelet op de aard van het geschil (voortvloeiend uit een echtscheiding tussen partijen), zal de rechtbank de proceskosten compenseren, zodanig dat partijen ieder de eigen kosten dragen.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat de man (geen bedrag van € 100.000,--, maar) een bedrag van € 30.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd op grond van het vonnis van 17 april 2007;
compenseert de proceskosten, zodanig dat partijen ieder de eigen kosten dragen;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2008