ECLI:NL:RBMID:2008:BF9939

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
14 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
63537/KG ZA 08-130
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.C. de Regt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot nihilstelling en vermindering van kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, gaat het om een verzoek van de man tot nihilstelling en vermindering van de door hem verschuldigde kinderalimentatie. De partijen zijn ex-echtelieden, waarvan de echtscheiding op 16 augustus 2000 is uitgesproken. Bij deze beschikking is bepaald dat de man een bijdrage van ƒ 350,-- (€ 158,82) per kind per maand dient te betalen voor de drie minderjarige kinderen. De beschikking was uitvoerbaar bij voorraad. In 2006 is er loonbeslag gelegd door het LBIO ter inning van de kinderalimentatie. De man heeft op 28 maart 2008 een verzoekschrift ingediend om de alimentatie te verminderen of te staken, omdat hij in financiële problemen verkeert en stelt dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat er nog een aanzienlijke achterstand is in de betalingen, die per 22 juli 2008 op € 4.253,43 staat. De man betwist deze achterstand en stelt dat hij in een noodtoestand verkeert door het beslag, wat hem belemmert in het voldoen aan zijn andere financiële verplichtingen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen, omdat hij niet voldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand die de schorsing van de executie zou rechtvaardigen. De rechter oordeelt dat de man niet heeft aangetoond dat de achterstand in de kinderalimentatie is voldaan en dat het beslag niet vexatoir is. De beslissing van de voorzieningenrechter is dat de vorderingen van de man worden afgewezen en dat de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
63537 / KG ZA 08-130
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 63537 / KG ZA 08-130
Vonnis van 14 augustus 2008
in de zaak van
[eiser]
wonende te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
eiser,
procureur: mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk,
tegen
[gedaagde]
wonende te Aardenburg, gemeente Sluis,
gedaagde,
procureur: mr. J.C.M. Berbée-van Koningsbruggen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties 1 tot en met 4;
de bij het telefaxbericht van 1 augustus 2008 van de zijde van de vrouw gevoegde bijlage;
de mondelinge behandeling op 7 augustus 2008 ter gelegenheid waarvan zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
de pleitnota van mr. Berbée-van Koningsbruggen.
De feiten.
Partijen zijn ex-echtelieden. Bij beschikking van 16 augustus 2000 van deze rechtbank is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 21 november 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren: [E, [Y] [achternaam]. Thans is alleen [Y] nog minderjarig.
Bij vorengenoemde echtscheidingsbeschikking van 16 augustus 2000 is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de drie toen nog minderjarige kinderen van partijen een bedrag van ƒ 350,-- (€ 158,82) per kind per maand dient te bepalen. De beschikking is voor wat de kinderbijdrage betreft uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Eind 2006 is uit kracht van de echtscheidingsbeschikking van 16 augustus 2000 via het LBIO (Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen) ten laste van de man loonbeslag gelegd ter inning van kinderalimentatie.
Op 28 maart 2008 heeft de man bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend strekkende tot nihilstelling c.q. vermindering van de door hem verschuldigde alimentatie.
Het geschil en de beoordeling daarvan.
De man vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
primair, dat op straffe van een dwangsom de vrouw zal worden veroordeeld tot onmiddellijke staking, althans schorsing van de verdere executie;
subsidiair, onverwijlde opheffing van het gelegde executoriale beslag, zulks met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De man voert hiertoe aan dat alle achterstand aan verschuldigde kinderalimentatie door hem is voldaan. Het door de vrouw in de procedure gebrachte recente overzicht van het LBIO is niet correct en wordt dan ook betwist. Ook voert de man aan dat hij door het beslag in zeer penibele financiële omstandigheden verkeert. De man kan hierdoor niet aan zijn verplichtingen tot afbetaling van zijn schulden voldoen. Een faillissement dreigt.
De vrouw voert verweer. Volgens haar is er nog steeds sprake van een achterstand ter zake kinderalimentatie. Uit het door haar in de procedure gebrachte recente overzicht van het LBIO blijkt nog van een achterstand per 22 juli 2008 van € 4.253,43. Inmiddels is daar nog ruim € 1.000,-- op ontvangen, zodat de achterstand nu nog ongeveer € 3.200,-- bedraagt. Verder betwist zij dat er aan de zijde van de man sprake zou zijn van een noodtoestand nu de man dit op geen enkele wijze heeft aangetoond.
In onderhavige zaak is sprake van een executoriaal beslag onder derden in zaken betreffende levensonderhoud in de zin van art. 479b e.v. Rv. De man vordert primair schorsing van de executie (van de beschikking van deze rechtbank van 16 augustus 2000), en subsidiair, opheffing van het ten laste van hem gelegde loonbeslag. De man heeft zijn vorderingen gebaseerd op artikel 438 Rv. In dit artikel is een algemene regeling gegeven voor geschillen die in verband met de executie rijzen.
In het kader van de toetsing aan de grond waarop ex artikel 438 Rv schorsing van de executie moet worden bevolen kunnen slechts inhoudelijke bezwaren tegen de executie worden aangevoerd voor zover deze zouden nopen tot het oordeel dat sprake is van misbruik van bevoegdheid. Dat zal het geval kunnen zijn als de tenuitvoerlegging van de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of op grond van nadien voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden de executie van die beschikking klaarblijkelijk aan de zijde van de man een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor de onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
De man doet expliciet een beroep op laatstgenoemde grond.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man niet, dan wel ongenoegzaam aannemelijk heeft gemaakt, laat staan aangetoond, dat er aan zijn zijde sprake is van een noodtoestand die zou rechtvaardigen dat de vrouw dient te worden verboden van haar executiebevoegdheid gebruik te maken. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat er een faillissement dreigt en dat zijn schuldeisers de procedure tot nihilstelling niet willen afwachten, is, gelet op de gemotiveerde weerspreking daarvan door de vrouw, van onvoldoende gewicht om er een beroep op noodtoestand op te gronden. Dit geldt te meer nu op grond van de door de man zelf in de bodemprocedure (als productie 10c bij zijn verzoekschrift) gebrachte draagkrachtberekening (over 2008) voorshands aannemelijk is dat de man over voldoende inkomsten beschikt om aan zijn verplichting tot het betalen van alimentatie, inclusief de achterstand, te voldoen, zelfs wanneer er rekening gehouden wordt met betaling van de vermeende schulden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het beslag ook niet vexatoir te achten nu de man niet, dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake meer is van een achterstand ter zake kinderalimentatie. Weliswaar heeft de man ter zitting aangevoerd dat het door de vrouw in de procedure gebrachte overzicht van het LBIO, waaruit nog van een betalingsachterstand blijkt, niet correct is en dat hij met behulp van berekeningen kan aantonen dat hij geen achterstand meer heeft voor wat betreft de kinderalimentatie, maar vervolgens heeft hij deze berekeningen niet in de procedure gebracht. Gelet hierop moet het er voor gehouden worden dat de berekening van het LBIO juist is en dat de achterstand door de man nog niet volledig is betaald.
Toepassing van de toetsnorm van artikel 438 Rv leidt, zoals uit het bovenstaande naar voren komt, tot afwijzing van de vorderingen van de man.
Omdat er sprake is van gewezen echtelieden zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De beslissing.
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. de Regt en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2008