parketnummers: 12/715205-08 - 12/707068-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 november 2008
[verdachte],
geboren op [geboortedatum (1992) en -plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker te Breda,
raadsman mr. A.I. Cambier, advocaat te Terneuzen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting met gesloten deuren van 6 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Overmeer, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft ter terechtzitting de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaardingen. De tenlastelegging luidt als volgt.
1.
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Zaamslag, gemeente Terneuzen,
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van
het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een hamer, in elk geval met een
hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het hoofd geslagen, tengevolge waarvan die
[slachtoffer] ernstige hersenschade heeft opgelopen en daaraan op 2 mei 2008 is
overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 tenlastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 30 april 2008 te Zaamslag, gemeente Terneuzen,
aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel (ernstige hersenschade) heeft toegebracht, door die
[slachtoffer] opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk,
met een hamer, in elk geval met een hard en/of zwaar voorwerp op/tegen het
hoofd te slaan,
terwijl het feit de dood van die [slachtoffer] tengevolge heeft gehad;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 303 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
dat hij op of omstreeks 27 april 2008 te Zaamslag, gemeente Terneuzen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een knal-
apparaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever/benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn
mededader(s);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het feit dat onder 1 primair is ten laste gelegd heeft de officier van justitie geconcludeerd dat sprake is van voorbedachte raad, omdat voldoende is komen vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit. Toen verdachte zag dat één van zijn vrienden de confrontatie met het slachtoffer aanging, is ook hij naar het slachtoffer gelopen met in zijn mouw een hamer. Daarbij heeft verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het besluit om de hamer uit zijn mouw te pakken en deze tegen het latere slachtoffer te gebruiken.
4.2 Het standpunt van de raadsman
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet tot voorbedachte rade kan worden geconcludeerd. Eerder is er sprake van het samenvallen van besluit en uitvoering, van handelen in een opwelling, een ogenblikkelijke gemoedsbeweging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 1
Voor de vraag of er in deze zaak sprake is geweest van voorbedachte raad dient eerst te worden beschreven wat er in de koninginne-nacht 2008 in Zaamslag feitelijk is gebeurd.
Er is een barbecue gehouden waarbij sommige jongeren flink hebben gedronken, er is een knalapparaat op het dak van de kerk geplaatst en er is met carbid geschoten. Groepen jongeren hebben zich in de straten en op het Plein in Zaamslag opgehouden en daar zijn ruiten van een muziektent kapot geslagen en er is gegooid met verkeersborden. Verdachte en een vriend hebben een vuurtje gestookt in een olievat en daarvoor is het hout van pallets gebruikt. Ook is een band van een politieauto lek gestoken. Aldus is er flinke onrust veroorzaakt .
Uit de verklaringen van diverse jongeren blijkt hoezeer het van meet af aan de bedoeling was de politie uit te dagen . De politie heeft op enig moment ook daadwerkelijk ingegrepen. Vooral door de bemiddeling van de heer [slachtoffer], het latere slachtoffer, is het aanvankelijk bij een waarschuwing gebleven. Hij heeft de jongeren ervan weten te overtuigen dat ze van het Plein moesten weggaan. Even later zijn ze daar toch weer teruggekeerd en toen ze opnieuw de bevelen van de politie negeerden, heeft de politie ingegrepen met gebruikmaking van de wapenstok .
Rond een uur of drie ’s nachts ontstond bij sommige jongeren het idee dat [slachtoffer] bezig was de jongeren te filmen en dat hij hen bij de politie zou verraden. Een van de jongens is naar [slachtoffer] toe gelopen en heeft hem geduwd en geslagen. Ten gevolge daarvan raakte het slachtoffer uit balans en kwam half zittend, half staand tegen de muur van de Rabobank terecht. Nog geen fractie later kwam, zo verklaart deze jongen, verdachte aanlopen die het slachtoffer onmiddellijk met een hamer op zijn hoofd sloeg. Verdachte zelf heeft verklaard dat [slachtoffer] door de duw en de klap van de jongen viel, dat hijzelf erheen rende zonder te weten waarom en dat hij zonder verder na te denken de hamer die hij in zijn mouw had heeft vastgepakt en daarmee op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Er zijn videobeelden gemaakt met de beveiligingscamera van de Rabobank en toen verdachte deze beelden later terugzag, zei hij over zijn eigen optreden: “So, ik haalde wel hard uit”. Verdachte moet gebruik hebben gemaakt van een klauwhamer, een steenhamer of een muurhamer van ongeveer 500-750 gram. Deze hamer heeft in de buurt van de muziektent gelegen en is onder meer gebruikt voor het kapotslaan van de pallets.
Verdachte verklaart zelf dat hij door de drank en de hectiek van de avond, de reactie van de politie en het vermeende verraad van het slachtoffer moet hebben gehandeld. Hij heeft aangegeven in een impuls te hebben gehandeld en dat hij eigenlijk pas na de klap besefte dat hij [slachtoffer] had geslagen. Achteraf heeft hij diverse malen aan zichzelf en ook aan anderen gevraagd: wat heb ik nu gedaan?
Verdachte is even weggelopen van de plaats van het delict. Onmiddellijk daarna is hij teruggegaan en heeft 112 gebeld . De ambulance is gekomen en heeft [slachtoffer] uiteindelijk naar het ziekenhuis in Gent vervoerd, waar hij op 2 mei 2008 is overleden aan ernstig hersenletsel, veroorzaakt door zeer heftig botsend geweld op het hoofd .
Dat verdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht staat op basis van de feiten zoals die uit het onderzoek ter zitting naar voren zijn gekomen vast. De vraag is nu of er sprake is van moord, zoals door de officier van justitie is gesteld, waarbij de rechtbank dient vast te stellen of verdachte opzettelijk heeft gehandeld na kalm en rustig overleg en dus met voorbedachte raad.
Ten eerste is hierbij van belang dat de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte de hamer speciaal heeft gepakt om daarmee het slachtoffer te lijf te gaan. Daarvoor is geen enkel bewijsmiddel aanwezig. Eerder lijkt het erop dat verdachte de hamer die avond een tijdje wel en een tijdje niet bij zich heeft gedragen. Vervolgens constateert de rechtbank op basis van de diverse verklaringen dat er tussen het moment waarop verdachte ziet dat de eerder genoemde jongen het slachtoffer slaat enerzijds, en zijn eigen aanval op het slachtoffer anderzijds, slechts enkele seconden zijn verstreken. Verdachte bevond zich op een afstand van ongeveer 25 meter van de jongen en het slachtoffer. Deze afstand is gemakkelijk in de geschatte periode van enkele seconden te overbruggen. In die paar seconden is de hamer uit de mouw gehaald en wel op het moment waarop verdachte het latere slachtoffer al bijna bereikt heeft. Onmiddellijk daarop volgde de fatale klap.
De rechtbank is op basis van deze overwegingen tot het oordeel gekomen dat verdachte niet de tijd heeft gehad en genomen om na te denken en zich rekenschap te geven van zijn handelen. Verdachte voelde zich gefrustreerd en opgefokt door de omstandigheden van die avond en heeft zich als het ware opgeladen met woede, die tot uitbarsting is gekomen in de klap met de hamer. Door deze heftige gemoedsbeweging en de bijzonder korte tijdspanne waarin het laatste fatale deel van de gebeurtenissen zich heeft afgespeeld, kan in deze zaak niet worden gesproken van kalm beraad en rustig overleg bij verdachte. De primair ten laste gelegde moord wordt daarom niet bewezen geacht.
De rechtbank acht wel de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde doodslag bewezen. Uit het gedrag van verdachte blijkt dat hij op het slachtoffer is afgestormd en hem met een hard voorwerp met kracht met een bovenhandse slag op het hoofd heeft geslagen . De klap heeft het slachtoffer vol op de schedel geraakt en aan het letsel dat daardoor is ontstaan is hij een paar dagen later overleden.
4.4. Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2
Ook feit 2 is wettig en overtuigend bewezen en de rechtbank baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en de aangifte en een getuigenverklaring die zich in het dossier bevinden.
5. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1 subsidiair
hij op 30 april 2008 te Zaamslag, gemeente Terneuzen, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet, die [slachtoffer] met een hamer, op het hoofd geslagen, tengevolge waarvan die
[slachtoffer] ernstige hersenschade heeft opgelopen en daaraan op 2 mei 2008 is overleden;
2.
hij omstreeks 27 april 2008 te Zaamslag, gemeente Terneuzen,
tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een knal-
apparaat, toebehorende aan [aangever/benadeelde]
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
6 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, het meerderjarigenstrafrecht. Zij ziet daartoe aanleiding in de ernst van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en de gedragingen van verdachte die avond. Zij heeft gevorderd aan verdachte, mede voor feit 2, op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de onder verdachte inbeslaggenomen goederen heeft zij teruggave aan verdachte gevorderd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gepleit voor toepassing van de hoofdregel, namelijk het minderjarigenstrafrecht. Alhoewel de ernst van het feit wel aanleiding kan geven voor afwijking van de hoofdregel, vormen de persoonlijkheid van verdachte alsmede de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd geen aanleiding voor toepassing van het meerderjarigenstrafrecht. Bij de berechting moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind en de wenselijkheid van het bevorderen van herintegratie. Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit pas 16 jaar en één maand oud en uit pedagogisch oogpunt is het evenmin aangewezen het minderjarigenstrafrecht buiten werking te stellen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
7.3.1. Inleiding
Na een tumultueuze koninginne-nacht, waarbij ook een door verdachte gestolen knalapparaat is gebruikt, heeft verdachte de postbode, [slachtoffer], om het leven gebracht door hem met een hamer boven op zijn hoofd te slaan. Hiervoor is reeds beschreven wat er is gebeurd en ook hoezeer de onrust op straat in die nacht en het overmatig alcoholgebruik hebben bijgedragen aan het ontstaan van dit drama. Voor de nabestaanden, in het bijzonder voor de weduwe van het slachtoffer, heeft dit onherstelbaar leed en verdriet gebracht en voor de samenleving in het algemeen is het een schokkend en zeer ernstig feit dat veel gevoelens van verontwaardiging en angst heeft losgemaakt.
De grote vraag blijft hoe het mogelijk is dat een verdachte die niet eerder is veroordeeld tot een dergelijk feit is gekomen. Over hem is uitvoerig gerapporteerd.
7.3.2. De deskundigenrapporten
Volgens de psycholoog drs. Neissen verloopt de ontwikkeling van verdachte normaal. Er is geen sprake van bijzondere risicofactoren, en verdachte komt uit het onderzoek niet naar voren als vijandig of agressief . Een en ander blijkt ook uit het feit dat verdachte niet eerder terzake van ernstige geweldsdelicten met justitie in aanraking is geweest. Dat verdachte een bovengemiddelde spanningsbehoefte heeft, waarbij gedacht kan worden aan alcohol, wilde feesten en experience-seeking, geeft een verklaring voor verdachtes gedrag in de betreffende avond en nacht, maar geeft geen afdoende verklaring voor de gewelddadige handelingen jegens het slachtoffer [slachtoffer]. Het ten laste gelegde feit lijkt meer te verklaren door een zeer slechte en dramatische samenloop van omstandigheden: te veel alcohol, het gedrag van de groep, de traditionele koninginne-nacht die gepaard gaat met veel drinken en herrie maken en lawaai schoppen, het optreden van de politie dat verkeerd viel bij verdachte en de naar het lijkt, impulsieve reactie om het slachtoffer te slaan vanuit onduidelijke beweegredenen. Dat verdachte kort na het gebeuren vlak en emotieloos reageerde lijkt, aldus de deskundige, te verklaren vanuit een shocktoestand of afweermechanisme om op deze wijze om te kunnen gaan met de wetenschap dat hij een ernstig gewelddadig feit heeft gepleegd met dodelijke afloop. De deskundige concludeert dat het risico dat verdachte andermaal een ernstig geweldsdelict zal begaan bijzonder gering is. Wel vestigt de deskundige de aandacht op de risicofactoren die bestaan in het alcoholgebruik en het gedrag van betrokkene in een groep.
De psychiater dr. Trompenaars komt in zijn onderzoek grotendeels tot dezelfde bevindingen. Er is geen sprake van een psychiatrisch ziektebeeld in engere zin, en er zijn geen directe aanwijzingen gevonden voor persoonlijkheidsgerelateerde problematiek. Voor zover het delict moet worden verklaard uit het overmatig gebruik van alcohol op de bewuste avond, is de deskundige van mening dat verdachte bekend is met het gebruik van alcohol, en dat hij kon weten welke effecten het gebruik van alcohol op zijn handelen kon hebben. De handeling die de dood van het slachtoffer heeft ingeluid kan aan verdachte volledig toegerekend worden.
De psychiater adviseert tot enige vorm van behandeling teneinde verdachte te leren hoe om te gaan met alcoholgebruik in combinatie met groepsdruk. Bovendien adviseert hij tot adequate begeleiding van verdachte bij zijn terugkeer in de maatschappij. De psychiater heeft géén argumenten gevonden om ten aanzien van verdachte het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Verdachte is een jongen van 16 jaar die zich conform zijn leeftijd ontwikkelt en gedraagt. Het deel uitmaken van een hanggroep, het (periodiek) veel drinken, gezamenlijk softdrugs gebruiken, carbid schieten, herrie en overlast veroorzaken, past in die ontwikkeling, aldus de psychiater.
In haar milieurapportage omschrijft rapporteur mw. Akkermans verdachte als een normale gezonde puber. Noch vanuit de ontwikkelingsgang van verdachte, noch uit het brede
milieuonderzoek komen bijzonderheden naar voren die hebben kunnen bijgedragen aan het tot stand komen van een problematische ontwikkeling. Verdachte wordt beschreven als “geen criminele jongen” en iedereen acht het gevaar voor recidive gering. Ook mw. Akkermans vestigt de aandacht op de terugkeer van verdachte in de maatschappij, en de bijzondere aandacht die dat terugkeerproces vergt.
De Raad voor de Kinderbescherming, in samenspraak met bureau Jeugdzorg, acht het gevaar voor recidive klein, nu verdachte zich leeftijdsadequaat ontwikkelt en er geen persoonlijkheidsstoornissen zijn geconstateerd en er beschermende factoren aanwezig zijn. De Raad heeft een PIJ-maatregel overwogen, maar nu er van een gedragsstoornis of een ander (psychisch) ziektebeeld geen sprake is, acht de Raad een behandeling niet geïndiceerd. De Raad is van mening dat een jeugddetentie op zijn plaats is. Tijdens de detentie dient er aandacht te zijn voor het middelengebruik en de invloed van vrienden bij verdachte. Ten slotte adviseert de Raad al tijdens detentie aandacht te besteden aan de opleiding en de gemoedstoestand van verdachte. De Raad acht het van groot belang dat er een goed nazorgtraject wordt gerealiseerd waardoor de terugkeer in de maatschappij zo optimaal mogelijk verloopt. De begeleiding dient naar het oordeel plaats te vinden in juridisch kader.
7.3.3. De toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt die tot de hare. Zij stelt vast dat er geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis en dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
7.3.4. Het meerderjarigen- of het minderjarigenstrafrecht
Voorts moet de vraag worden beantwoord of het minderjarigenstrafrecht moet worden toegepast of dat van deze hoofdregel moet worden afgeweken door het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. De wet geeft aan dat voor minderjarigen tussen de 16 en de 18 jaar afwijking van de hoofdregel mogelijk is als de rechtbank daartoe grond vindt in de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het is voldoende dat één van deze criteria zich voordoet. In deze zaak gaat het om een zeer ernstige zaak. Dat kan echter niet betekenen dat er geen ruimte meer is om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. De wetgever heeft die keuze aan de rechtbank overgelaten, waarbij ruimte is voor een weging in iedere individuele zaak.
Naast de ernst van het feit heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende: verdachte is als het ware in een opeenstapeling van woede en onder invloed van alcohol tot zijn daad gekomen. Niet kan gezegd worden dat hij voorafgaand aan of tijdens zijn daad het karakteristieke gedrag van een volwassene heeft laten zien. Er was geen sprake van geraffineerdheid of planmatigheid bij het realiseren van zijn daad. Integendeel, de handelwijze van verdachte was totaal ondoordacht. Verdachte heeft zich laten meeslepen door de onrust en de hectiek die mede door hemzelf zijn veroorzaakt en hij heeft daardoor zichzelf verloren in de gebeurtenissen van het moment. Dit fenomeen op zich - al manifesteert het zich zelden in zo’n ernstige vorm als in dit geval - past bij de leeftijd van de verdachte, een zestienjarige, die nog midden in zijn ontwikkeling staat. De beide gedragsdeskundigen zien in de persoon van de dader geen aanwijzingen om het strafrecht voor volwassenen toe te passen. De Raad voor Kinderbescherming is eveneens van mening dat de ontwikkelingsfase van verdachte past bij zijn kalenderleeftijd, en dat er geen redenen zijn voor toepassing van het strafrecht voor volwassenen.
Deze in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden dienen naar het oordeel van de rechtbank zwaar te wegen en de rechtbank zal dan ook niet afwijken van de hoofdregel om in deze zaak van een jongen die ten tijde van het feit pas een maand zestien jaar was het jeugdstrafrecht toe te passen.
7.3.5. De strafmaat
De consequentie van deze beslissing is dat door de bovengrens van de op te leggen jeugddetentie verdachte een beduidend kortere vrijheidstraf zal kunnen ondergaan dan door de officier van justitie geëist. De rechtbank realiseert zich dat het sanctieregime voor minderjarigen in deze zaak geen recht kan doen aan het onherstelbare leed dat verdachte met zijn daad heeft aangericht. Daar tegenover staat dat de rechtbank oog heeft voor het feit dat de verdachte toen nog maar amper één maand 16 jaar was, en nog midden in zijn ontwikkeling naar volwassenheid staat. De dood van [slachtoffer] heeft niet alleen ernstig onherstelbaar leed teweeg gebracht bij diens weduwe en nabestaanden, maar ook bij verdachte zelf. Verdachte heeft er blijk van gegeven zelf ernstig getraumatiseerd te zijn door zijn eigen daad, waarvan hij zich nog dagelijks vertwijfeld afvraagt hoe hij een mens van het leven heeft kunnen beroven. Verdachte zal – hoe moeilijk ook – met dit trauma moeten leren leven.
De rechtbank acht het echter van belang dat verdachte binnen het regime van jeugddetentie kan groeien naar volwassenheid en dat hij daarbij de begeleiding krijgt die nodig is om na zijn detentie in de maatschappij te kunnen terugkeren en zijn plaats daarin te kunnen vinden.
De rechtbank zal, nu het opleggen van gevangenisstraf niet aan de orde is, aan verdachte jeugddetentie opleggen voor de maximale duur, te weten vierentwintig maanden.
8 Het beslag
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77gg, 287, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5. is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
1 subsidiair Doodslag.
2 Diefstal door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 24 (vierentwintig) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde voorwerpen, genummerd 4, 5, 6, 8 en 9.
Dit vonnis is gewezen door mr. Meeuwis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Hopmans en mr. Schröder, rechters, in tegenwoordigheid van Heberlein-Guiran, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 november 2008.