parketnummer: 12/715332-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 november 2008
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum (1947) en geboorteplaats]
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
GBA-adres: [adres],
thans gedetineerd in P.I. Torentijd te Middelburg,
raadsman: mr. E.G.M. Smit, advocaat te Middelburg.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. De Kimpe, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
De tekst van de dagvaarding luidt als volgt.
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met kracht met een bijl op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of met kracht in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met kracht met een bijl op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of met kracht in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorberachte rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, met kracht met een bijl op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of met kracht in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van die [slachtoffer 1] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel heeft gepakt en/of die keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 2 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel heeft gepakt en/of die keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 11 april 2008 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen (België), opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], meermalen, in elk geval eenmaal met kracht
- (met zijn vuist) op/tegen het hoofd en/of het (overige) lichaam heeft geslagen en/of
gestompt, en/of
- tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, en/of
- met haar hoofd op/tegen een stenen bar/toog en/of een (houten) leuning van een bank heeft
geslagen en/of geduwd,
en/of
- met zijn elleboog op/tegen het gelaat en/of het (overige) lichaam heeft geslagen en/of
gestompt,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2005 tot en met 11 april 2008 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen en/of te Rotterdam en/of te Antwerpen (België), [slachtoffer1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] meermalen, in elk geval eenmaal dreigend de woorden toegevoegd -zakelijk weergegeven- dat hij haar kapot zou maken en/of haar dood zou schieten, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 9 augustus 2008 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 395 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
3.1. De geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de dagvaarding partieel nietig is. In dat verband heeft zij gesteld dat onduidelijk is op welke voorvallen hetgeen achter de eerste twee gedachtestreepjes onder punt 3. van de tenlastelegging is vermeld, betrekking heeft.
Datzelfde geldt in haar ogen voor hetgeen onder 4. aan verdachte ten laste is gelegd.
Een tenlastelegging heeft de functie verdachte te informeren ten aanzien van welk voorval hij moet terechtstaan, zodat hij weet waartegen hij zich te verdedigen heeft. Voorts heeft een tenlastelegging de functie de rechter te informeren over de grondslag van het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige tenlastelegging ten aanzien van de door de verdediging genoemde onderdelen, niet aan de daaraan te stellen voorwaarden voldoet. Daarbij neemt zij mede in aanmerking dat het gaat om een ten laste gelegde periode van 1 juli 2005 tot en met 11 april 2008 met drie verschillende pleegplaatsen.
De gedragingen genoemd onder punt 3 van de tenlastelegging zijn, voor zover betrekking hebbend op het met zijn vuist op/tegen het hoofd en/of het (overige) lichaam slaan (eerste gedachtestreepje) en voor zover betrekking hebbend op tegen het lichaam schoppen/trappen (tweede gedachtestreepje), te vaag. Om die reden acht de rechtbank de dagvaarding met betrekking tot die onderdelen nietig. Datzelfde lot treft naar het oordeel van de rechtbank
punt 4. van de tenlastelegging. Dit onderdeel van de tenlastelegging maakt immers niet, althans volstrekt onvoldoende, duidelijk welke concrete gedraging/gedragingen, op welk moment gepleegd, aan verdachte worden verweten.
De rechtbank acht de dagvaarding voor het overige geldig.
3.2. De bevoegdheid van de rechtbank
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van hetgeen is vermeld onder feit 3, derde gedachtestreepje (het met haar hoofd op/tegen een stenen bar/toog en/of een (houten) leuning van een bank slaan/duwen), niet bevoegd is. Dit incident heeft zich immers in België afgespeeld, terwijl verdachte de Duitse nationaliteit bezit.
De rechtbank deelt de visie van de verdediging. Zij zal zich dan ook op dit punt onbevoegd verklaren.
De rechtbank acht zich voor het overige wel bevoegd kennis te nemen van de zaak.
3.3. Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
3.4. Schorsing der vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
4.2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1. primair is ten laste gelegd. Wel acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan datgene wat hem onder feit 1. subsidiair en onder de feiten 2 tot en met 5 ten laste is gelegd. Daarbij tekent zij aan dat zij met betrekking tot feit 1. van oordeel is dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet en dat zij ten aanzien van de feiten 3 en 4 de gehele in de tenlastelegging genoemde periode bewezen acht.
4.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde het verweer gevoerd dat er geen sprake van is geweest dat verdachte het opzet - ook niet in voorwaardelijke vorm - heeft gehad om, al dan niet na kalm
beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] (verder te noemen: [slachtoffer 1]) van het leven te beroven of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdediging bepleit dan ook integrale vrijspraak van hetgeen onder 1 van de tenlastelegging is vermeld.
Ook ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2. bepleit de verdediging vrijspraak. Van de opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – om [slachtoffer 1], de moeder van [slachtoffer 1], te doden of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, is in de ogen van de verdediging geen sprake geweest.
Met betrekking tot het onder 3., laatste gedachtestreepje, aan verdachte gemaakte verwijt, erkent verdachte dat hij [slachtoffer 1] in april 2008 in Rotterdam een elleboogstoot heeft gegeven en dat zij als gevolg daarvan pijn heeft ondervonden.
Tot slot bepleit de verdediging vrijspraak van hetgeen onder 5. aan verdachte is ten laste gelegd. In dat verband wijst zij erop dat zich in het procesdossier geen proces-verbaal bevindt waaruit blijkt dat alle in verband met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 geldende waarborgen in acht zijn genomen.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit de inhoud van het procesdossier blijkt het volgende.
Verdachte is - nadat hij had vernomen dat [slachtoffer 1] zich in het huis van [getuige] te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, bevond - op 9 augustus 2008 ’s morgens naar de woning van [getuige] gegaan. Hij had toen een plastic boodschappentas bij zich, waarin hij een doos gebak en een uit de machinekamer van zijn schip afkomstige bijl had gestopt. Verdachte is, nadat hij door de moeder van [slachtoffer 1] was binnengelaten, onmiddellijk doorgelopen naar de keuken. Hij heeft daar [slachtoffer 1] aangetroffen. [slachtoffer 1] zat op dat moment aan de keukentafel. Verdachte heeft vervolgens de boodschappentas op tafel gezet, de bijl eruit gehaald en daarmee één slag op de keukentafel gegeven. Daarop is [slachtoffer 1] de tuin van de woning ingevlucht. Verdachte is vervolgens – nadat [getuige] hem de bijl afhandig had gemaakt – in de tuin gaan kijken waar [slachtoffer 1] gebleven was. Nadat verdachte haar niet meer in de tuin zag, is hij terug gekeerd naar de keuken.
Met betrekking tot feit 1.
De rechtbank sluit zich wat betreft het onder 1 primair aan verdachte ten laste gelegde feit aan bij de visie van de officier van justitie en van de verdediging. Zij acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot moord op [slachtoffer 1], nu niet is gebleken van voorbedachte rade.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat poging tot doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wél bewezen kan worden omdat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien iemand zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, hij
wetenschap had van deze kans en deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toegenomen.
Of in een bepaald geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijke opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht, van belang.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor consistent verklaard dat hij nimmer van plan is geweest om [slachtoffer 1] wat aan te doen en dat hij haar uitsluitend bang wilde maken. De bijl had hij enkel bij zich gestopt om [slachtoffer 1], indien zij inderdaad aanwezig bleek te zijn, angst aan te jagen. Verdachte was boos op haar omdat ze al enkele maanden niets van zich had laten horen en omdat zij ook niet de moeite had genomen om met hem over hun relatie(problemen) te spreken.Toen hij haar inderdaad in de woning van [getuige] aantrof, is hij op [slachtoffer 1] – die aan de keukentafel zat – afgelopen. Hij heeft de bijl toen uit zijn tas genomen en – staande in een hoek van 90 graden ten opzichte van [slachtoffer 1] - gericht met die bijl in/op de keukentafel geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met zijn bijl heeft geraakt. Weliswaar verklaart [slachtoffer 1] dat zij voelde dat de bijl aan de rechterzijde haar hoofd raakte en dat dit pijn deed, maar die verklaring wordt op geen enkele wijze overtuigend ondersteund door verklaringen van haar moeder en/of getuige [getuige]. Ook op grond van de letselrapportage van de politiearts acht de rechtbank niet voldoende aangetoond dat het (lichte) letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, is veroorzaakt door de slag met de bijl. Veeleer acht de rechtbank aannemelijk dat deze verwondingen zijn opgetreden toen [slachtoffer 1], direct na de bijlslag op de tafel, in paniek de woning is ontvlucht en, over de tuinafscheiding, naar de tuin van de buren is geklommen en zich daar enige tijd schuil heeft gehouden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft gehandeld met het (voorwaardelijk) opzet om [slachtoffer 1] te doden en/of om haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Dat betekent dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle onder 1. ten laste gelegde feiten. Op basis van hetgeen de rechtbank wel bewezen acht, zou een veroordeling ter zake van bedreiging mogelijk zijn geweest. In dat verband hecht de rechtbank waarde aan de verklaringen van [slachtoffer 1] en van de getuigen [slachtoffer 1] en [getuige] waaruit blijkt dat verdachte, op het moment van het slaan met de bijl op de tafel, [slachtoffer 1] heeft toegevoegd: “Hoe voel je je nu”, “Hoe voelt dat?”, of woorden van gelijke strekking. Bedreiging is echter niet ten laste gelegd.
Met betrekking tot feit 2.
Uit de verklaringen van het slachtoffer, als ook uit verdachtes eigen verklaring, komt naar voren dat verdachte mevrouw [slachtoffer 2] met kracht met een of met zijn beide handen bij haar keel heeft gegrepen, in haar keel heeft geknepen en dat hij haar daarbij – eveneens
met kracht – met haar rug tegen het aanrecht en de geiser heeft gedrukt en gedrukt gehouden.
In tegenstelling tot hetgeen verdachte daaromtrent ter zitting heeft verklaard, acht de rechtbank voorts bewezen dat dit incident zich heeft afgespeeld (direct) nadat verdachte achter [slachtoffer 1] aan de tuin was ingelopen en onverrichterzake in de keuken was teruggekeerd.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij [slachtoffer 2] slechts bij de keel/kin heeft gepakt toen zij hem belette achter [slachtoffer 1] aan te gaan. Die verklaring staat immers haaks op de verklaring die verdachte op de dag van het voorval tegenover de politie heeft afgelegd. De door verdachte op 9 augustus 2008 tegenover de politie geschetste gang van zaken, sluit bovendien precies aan bij de verklaring van het betreffende slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 2]. Ook komt deze lezing overeen met de verklaring van de getuige [getuige].
Dat verdachte bepaald niet zachtzinnig te werk is gegaan, blijkt genoegzaam uit de letselbeschrijving van E.M. Bakker, politie-arts van de GGD Zeeland dd. 9 augustus 2008 alsmede uit de zich in het proces-dossier bevindende foto’s waarop het letsel van mevrouw [slachtoffer 2] duidelijk zichtbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte redelijkerwijs moeten beseffen dat hij door het slachtoffer enige tijd krachtig bij de keel te grijpen en in de keel te knijpen zoals hiervoor omschreven – een aanmerkelijk risico heeft genomen dat mevrouw [slachtoffer 2] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Immers, van algemene bekendheid is dat de keel uiterst kwetsbare organen bevat, zoals het strottenhoofd, en dat dit uit kraakbeen, pezen en spieren bestaande orgaan van groot belang is bij onder andere de ademhaling en de bescherming van de luchtpijp. Wanneer dit orgaan beschadigd raakt, kan dit leiden tot zodanig ernstige belemmeringen bij het ademhalen dat deze onder omstandigheden zelfs de dood van het slachtoffer tot gevolg kunnen hebben.
Op grond van het hierboven overwogene, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer, mevrouw [slachtoffer 2].
Met betrekking tot feit 5
Met de verdediging constateert de rechtbank dat zich in het onderhavige strafdossier geen proces-verbaal bevindt, waaruit blijkt dat alle waarborgen in verband met de vaststelling van de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 in acht zijn genomen.
Naar het oordeel van de rechtbank behoren deze voorschriften tot de strikte waarborgen waarmee het onderzoek ter vaststelling van het ‘rijden onder invloed’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 is omkleed. Nu niet vast staat of bedoelde waarborgen in acht zijn genomen, dient naar het oordeel van de rechtbank vrijspraak te volgen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 2] met kracht bij de keel heeft
gepakt en/of die keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op een tijdstip in april 2008 te Sas van Gent, gemeente Terneuzen en te Rotterdam , opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1], eenmaal met kracht
- met zijn elleboog tegen het gelaat heeft geslagen
waardoor deze pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van de aan hem ten laste gelegde feiten is gerapporteerd door W.J.L. Lander, klinisch psycholoog en vaste gerechtelijke deskundige, d.d. 13 oktober 2008. Deze deskundige komt tot de conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van de onderhavige delicten volledig toerekeningsvatbaar was.
De rechtbank neemt het hiervoor weergegeven oordeel van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd op te leggen. Zij heeft daarbij in het bijzonder gewezen op de door haar bepleite
vrijspraak c.q. (partiële) nietigheid van de dagvaarding, alsmede op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat zij verdachte van een aantal onderdelen van de tenlastelegging vrijspreekt, dat zij zich ten aanzien van het onder 3 derde gedachtestreepje ten laste gelegde onbevoegd zal verklaren en dat zij bovendien enkele onderdelen van de dagvaarding nietig zal verklaren. Voorts heeft de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat de inmiddels 61-jarige verdachte nooit eerder met justitie in aanraking is geweest, anders dan voor met zijn beroep samenhangende delicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de psycholoog én op het rapport van Reclassering Nederland d.d. 6 november 2008. Uit deze stukken komt onder andere naar voren dat bij verdachte sprake is van impulsiviteit en van incidenteel overmatig alcoholgebruik. Wanneer verdachte overmatig alcohol gebruikt bestaat de kans dat hij impulsiever wordt in zijn handelen en dat hij dan delictgedrag vertoont. Voorts komt uit deze rapportages naar voren dat de problemen die verdachte ondervindt sterk gerelateerd zijn aan de onderhavige relatie met [slachtoffer 1].
De rechtbank heeft bij de strafbepaling voorts rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit:
het op 9 augustus 2008, te Sas van Gent, gemeente Terneuzen, met een bijl beschadigen/vernielen van een (keukentafel).
Alle omstandigheden van het geval tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek, passend is. Voor oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf, gecombineerd met een verplicht toezicht van de reclassering (zo in het onderhavige geval al uitvoerbaar nu verdachte schipper is), acht de rechtbank geen termen aanwezig. Wel overweegt de rechtbank dat het raadzaam zou zijn wanneer verdachte zich vrijwillig meldt bij de reclassering om te werken aan zijn agressiebeheersing.
Het in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de bijl (merk: Perel), is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met betrekking tot dit voorwerp, dat aan
verdachte toebehoort, het ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit, is begaan. Voornoemd voorwerp zal daarom verbeurd worden verklaard.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
Partiële nietigheid dagvaarding
verklaart de dagvaarding van verdachte met betrekking tot de onder 3., eerste en tweede gedachtestreepje ten laste gelegde mishandelingen, alsmede met betrekking tot de onder 4. ten laste gelegde bedreigingen nietig;
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van hetgeen onder 3. derde gedachtestreepje aan verdachte is ten laste gelegd.
spreekt verdachte vrij van het onder 1. primair, subsidiair, meer subsidiair en (impliciet) meest subsidiair ten laste gelegde feit;
spreekt verdachte voorts vrij van het onder 2. primair en onder 5. ten laste gelegde feit;
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.3 is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
t.a.v. feit 2 subsidair: poging zware mishandeling;
t.a.v. feit 3: mishandeling.
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest
heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde
gevangenisstraf;
stelt in dit verband vast dat verdachte alsdus de opgelegde vrijheidsstraf reeds heeft
ondergaan, voor zover het voorarrest niet op een andere vrijheidsstraf in mindering is
gebracht;
heft het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op, zulks met onmiddellijke ingang;
verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de PEREL hakbijl.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ente, voorzitter, mr. Woltring en mr. Van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is bij vervroeging uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 november 2008.