Parketnummer: 12/700247-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 december 2008
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1949],
wonende te [adres],
raadsman: mr. A.J. Sol, advocaat te Terneuzen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2008, waarbij de officier van justitie mr. De Kimpe en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
De tekst van de dagvaarding luidt als volgt.
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 21 april 1999 tot en met 29 oktober 2007 te Nieuw-Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij meermalen, althans eenmaal in of omstreeks de periode van 21 april 1999 tot en met 29 oktober 2007 te Nieuw Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, (een) hoeveelhe(i)d(en) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk die hennep verkocht aan (een) perso(o)n(en) met de Belgische nationaliteit en/of (een) pers(o)n(en) woonachtig in België;
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 4 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 30 oktober 2007 te Nieuw-Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 37,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
4.2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle drie de in de tenlastelegging genoemde feiten. Daarbij tekent zij aan dat wat betreft feit 2. sprake is geweest van voorwaardelijk opzet. In haar visie is het bijna inherent aan de locatie van waaruit verdachte de hennep verkocht – zijn zeer dicht bij de Nederlands-Belgische grens gelegen café - dat die hennep bij verkoop aan Belgen over de grens zou worden gebracht. Verdachte heeft derhalve telkens willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem en zijn mededader aan Belgen verkochte hennep buiten het grondgebied van Nederland werd gebracht, aldus de officier van justitie.
4.2.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit vrijspraak bepleit. Anders dan de officier van justitie is de raadsman van mening dat verdachte zich niet schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van hennep. Verdachte heeft die hennep enkel aan Belgen verkocht. De uitvoer ervan is door die kopers geschied. Anders
dan de officier van justitie stelt, is het niet zo dat de verdachte er op het moment van de verkoop van de hennep zeker van kon zijn dat die hennep zou worden uitgevoerd. De
raadsman heeft daaraan nog toegevoegd dat zijns inziens artikel art 3 ahf/ond A Opiumwet niet voor situaties als hier aan de orde, is geschreven.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde feit het voorwaardelijk opzet heeft gehad op de uitvoer van de door hem verkochte hennep. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is immers aanwezig, indien iemand zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden, hij wetenschap had van deze kans én hij deze kans vervolgens ten tijde van de gedraging op de koop heeft toegenomen.
Uit de inhoud van het procesdossier blijkt dat verdachte met een zekere regelmaat hennep heeft verkocht aan personen van wie hij wist dat zij in België woonachtig waren. Nu niet is gesteld of gebleken dat de (Belgische) kopers die hennep altijd onmiddellijk in het door verdachte en diens levenspartner geëxploiteerde café consumeerden, heeft verdachte moeten begrijpen dat die kopers de aangeschafte hennep – in het geval zij die niet direct gebruikten – mee naar huis zouden nemen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ten tijde van de verkoop van hennep aan uit België afkomstige personen willens en weten heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij zich zou inlaten met het uitvoeren van hennep. Verdachte heeft derhalve gehandeld met het vereiste opzet in de zin van voorwaardelijk opzet. Uit de inhoud van het procesdossier blijkt dat het ook inderdaad is voorgekomen dat Belgische kopers van verdachte de door hen aangeschafte hennep naar België hebben meegenomen.
De rechtbank verwerpt het betoog van de raadsman dat art 3 ahf/ond A Opiumwet niet zou zijn geschreven voor situaties als hier aan de orde. Bedoeld artikel stelt strafbaar het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van de in dat artikel bedoelde verboden middelen. Wanneer de wetgever beoogd zou hebben ‘grensverkeer’ als hier aan de orde uit te sluiten van strafbaarstelling, had het voor de hand gelegen dit te regelen in de Opiumwet. Van een dergelijke bedoeling van de wetgever is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank zal overigens wel, zoals hieronder onder 6.3. zal blijken, bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf rekening houden met het feit dat het gegeven dat de verkoop aan Belgische kopers zich hier, vanwege de ligging van het café, haast ‘op’ de grens afspeelde.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
meermalen, in de periode van 21 april 1999 tot en met 29 oktober 2007 te Nieuw-Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander in de uitoefening van een bedrijf opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt hoeveelheden hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
2.
meermalen, in de periode van 21 april 1999 tot en met 29 oktober 2007 te Nieuw Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als
bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, hoeveelheden hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II, immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk die hennep verkocht aan
personen woonachtig in België;
3.
op 30 oktober 2007 te Nieuw-Namen, gemeente Hulst, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de aan verdachte ten laste gelegde feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. In dat verband overweegt de rechtbank dat het verweer van verdachte dat zowel de vorige burgemeester van Hulst als de politie op de hoogte waren van het feit dat hij in zijn café hennep verkocht, hem niet kan disculperen. Verdachte heeft verklaard dat de burgemeester hem kenbaar heeft gemaakt dat hij beslist geen vergunning wenste te verstrekken om van het café een coffeeshop te maken. Verdachte mocht er dus geenszins op vertrouwen dat zijn activiteiten werden gedoogd. Evenmin mocht hij erop vertrouwen dat zijn handel in hennep werd gedoogd op grond van het (door hem gestelde) feit dat er op enig moment een verbalisant in het café is geweest in verband met controle van de noodverlichting en dat die persoon bij het zien van de hennepplanten niet heeft gezegd dat verdachte met ongeoorloofde praktijken bezig was.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, en rekening houdend met de omstandigheden waaronder deze gedragingen hebben plaatsgevonden, gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, alsmede een werkstraf voor de duur van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie in haar strafeis onvoldoende rekening houdt met de specifieke omstandigheden van het geval. Hij heeft daarbij benadrukt dat sprake is geweest van kleinschalige activiteiten en dat oplegging van een werkstraf aan verdachte van de omvang als door de officier van justitie gevorderd,
ontwrichtend zal werken op het gezin van verdachte. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte al veel lering heeft getrokken uit deze kwestie en dat hij beslist niet van plan is zich nog langer met de handel in hennep in te laten.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden, waaronder deze zijn begaan, alsmede met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte aanvankelijk bij wege van service aan de vaste bezoekers van zijn café hennep is gaan verkopen en dat dit zeker de eerste jaren op betrekkelijk geringe schaal gebeurde. De rechtbank acht ook geloofwaardig dat verdachte, zoals hij heeft gesteld, in bepaalde perioden niet over voorraad beschikte en in die perioden in het geheel geen hennep kon verkopen. De rechtbank acht echter voorts aannemelijk dat verdachte naar mate de tijd vorderde zijn illegale activiteiten heeft geïntensiveerd en dat hij daarbij financiële voordelen heeft laten meewegen. Verdachte heeft aldus het maatschappelijke belang van het bestrijden van de gevaren van de handel in en het gebruik van weed ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen financiële belang. Het gebruik van weed is niet alleen schadelijk voor de volksgezondheid, maar vormt ook een bedreiging voor de samenleving vanwege de verslaafdencriminaliteit en de daarmee gepaard gaande overlast die dat met zich mee brengt.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank voorts mee laten wegen dat de aan verdachte verweten gedragingen sterk met elkaar verweven zijn en dat wat betreft de onder 2. aan verdachte verweten uitvoer van hennep sprake is geweest van kleine gebruikers- hoeveelheden en zeker niet van handelshoeveelheden.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 oktober 2008 en het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport d.d. 18 november 2008 door Reclassering Nederland, Regio Breda-Middelburg.
Blijkens bovengenoemd uittreksel is verdachte niet eerder in aanraking geweest met politie en justitie voor met de onderhavige feiten vergelijkbare vergrijpen. Uit voornoemd reclasseringsrapport blijkt dat het recidiverisico laag wordt geschat. Voorts wordt in het rapport vermeld dat verdachte in staat en bereid is een werkstraf uit te voeren.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de straftoemeting in het voordeel van de verdachte af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. Alle omstandigheden van het geval tegen elkaar afwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf
van 3 (drie) maanden, met aftrek, en een geheel onvoorwaardelijke werkstraf gedurende 120 uur, passend is.
7 Het beslag
De onder verdachte in beslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de doos met plastic verpakkingsmateriaal (gripzakjes), is vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien
met betrekking tot die aan verdachte toebehorende voorwerpen, het onder 1. vermelde strafbare feit, is begaan. Deze voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard.
De onder verdachte in beslaggenomen en inmiddels vernietigde hoeveelheden hennep, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De hoeveelheden hennep zullen daarom onttrokken worden aan het verkeer.
Ter zitting is gebleken dat de onder verdachte in beslag genomen administratie inmiddels aan hem is geretourneerd. De rechtbank zal echter alsnog (formeel) teruggave van die administratie gelasten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3,11 en 13a Opiumwet.
9 De beslissing
verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3. is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten opleveren:
t.a.v. feit 1: Medeplegen van opzettelijk in de uitoefening van een bedrijf handelen in strijd met het in artikel 3 aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en
onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
t.a.v. feit 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 aanhef en
onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
verklaart verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren;
bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
legt aan de verdachte op een taakstraf, te weten: een werkstraf voor de duur van 120 (eenhonderdentwintig) uren, met bevel dat indien de veroordeelde deze taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf naar de maatstaf van 2 uur per dag geheel in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere (vrijheids)straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat de onder verdachte in beslag genomen administratie aan verdachte zal worden terug gegeven;
verklaart verbeurd de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, te weten de doos met plastic verpakkingsmateriaal (gripzakjes);
verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen hoeveelheden hennep.
Dit vonnis is gewezen door mr. Gelderman, voorzitter, mr. De Jager en mr. Van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 december 2008.