ECLI:NL:RBMID:2008:BG6200

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715295-07
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Ente
  • mr. Gelderman
  • mr. Woltring
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en terbeschikkingstelling met dwangverpleging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Middelburg op 12 november 2008, is de verdachte beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, op 8 juli 2007, telefonisch dreigende woorden heeft geuit naar [slachtoffer], wat heeft geleid tot de conclusie dat hij strafbaar is. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar door een psychische stoornis, wat het risico op recidive verhoogt, vooral in intieme relaties met vrouwen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en een gevangenisstraf van één jaar opgelegd, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft ook de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De deskundigen hebben geadviseerd tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bereid of in staat is om zich aan deze voorwaarden te houden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten, maar heeft de ernst van het bewezen feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715295-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 november 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1970],
wonende te [adres],
raadsvrouw mr. C.M. Koole, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is op tegenspraak behandeld op de zitting van 30 oktober 2008.
Op de zitting van de politierechter d.d. 17 oktober 2007 is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. Op 7 januari 2008 en 20 maart 2008 is de zaak pro forma behandeld, waarna op de zittingen van 5 juni 2008 en 31 juli 2008 de zaak inhoudelijk is behandeld.
Dit vonnis is mede gewezen op basis van de eerdere onderzoeken ter terechtzitting.
Verdachte is op de zitting van 30 oktober 2008 niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw mr. C.M. Koole. De officier van justitie, mr. Rammeloo, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 juli 2007 in de gemeente Middelburg, althans in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd:
- “Al die woede in die maanden die ik gezeten heb, moet ik uiten”, en/of
- “Ik gun je geen rust", en/of
- “Ik ben zo geprogrammeerd, als ik mijn recht niet kan halen op een normale manier", en/of
- (Op de mondelinge uitlating van die [slachtoffer] “Dan steek je toch maar een mes in
iemand zijn donder of niet?”) “Dat is niet erg” en/of “Ik vind het niet erg,” en/of
- “Ik houd me niet aan die stomme idiote wetten", en/of
- “Ik kom bij jou aan de deur, heb je gezegd dat ik kom", en/of
- “Ik weet dat ik binnenkort vrij ben", en/of
- “Want dingen die ik heb gezegd die moet ik altijd waarmaken, snap je", en/of
- "Boontje komt om zijn loontje toch, zeggen ze, snap je?" en/of
- "in dat geval breek ik gelijk der smoel, snap je, ik ben een vrije vogel, ik doe waar ik zin in
heb, als ik gevaarlijke dingen uit wil halen dan doe ik dat, snap je",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2. hij in of omstreeks de periode van 2 april 2007 tot en met 30 juli 2007 te Middelburg, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, hebbende hij, verdachte, in genoemde periode die [slachtoffer] vele malen/meermalen ongewenst en/of ongevraagd en/of onnodig en/of hinderlijk telefonisch benaderd;
artikel 285b lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 10 augustus 2007 in de gemeente Vlissingen [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk [aangeefster] dreigend de woorden toegevoegd: "Als [slachtoffer] mij ook maar iets in de weg ligt, ben ik bereid om er 15 jaar voor te gaan zitten, ik ben er klaar voor", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, van welke bedreiging die [slachtoffer] kennis heeft genomen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd, door welke verbetering de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad. De verbetering betreft de omdraaiing van de zinsbouw in het ten laste gelegde onder 1: “(Op de mondelinge uitlating van die [slachtoffer] “Dan steek je toch maar een mes in iemand zijn donder of niet?”) “Dat is niet erg” en/of “Ik vind het niet erg.”
3 De voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 1:
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, omdat in het ten laste gelegde onder 1. een groot aantal citaten wordt opgesomd uit het uitgewerkte telefoongesprek van 8 juli 2007, waarin echter geen bedreigingen met misdrijven te lezen zijn, zodat de dagvaarding op dit punt niet voldoet aan de minimumeisen die daaraan worden gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en daarmee innerlijk tegenstrijdig is.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat naar het oordeel van de rechtbank de tekst van de tenlastelegging op zichzelf voldoende duidelijk is en geen tegenstrijdigheden bevat, en dat de tenlastelegging voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld door artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank merkt daarbij op dat de raadsvrouw in staat is gebleken ter terechtzitting terzake van het onder 1. ten laste gelegde inhoudelijk verweer te voeren.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.2 De bewijsoverwegingen
Feit 1
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1. voert de raadsvrouw het verweer dat het onder 1. ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat de vermelde bewoordingen geen bedreiging(en) met een concreet misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling bevatten.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de bewoordingen gezamenlijk, in onderling verband en tegen de achtergrond van de feiten die uit het dossier blijken bezien, voldoende bedreigend als bedoeld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht zijn te achten en dat derhalve wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om verdachte schuldig te achten aan het hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank is ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1. met de officier van justitie van oordeel dat de door verdachte uitgesproken woorden in onderlinge samenhang en in het licht van de context bezien een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven van die [slachtoffer] gericht opleveren.
Uit het proces-verbaal van de Politie Zeeland, rechercheteam 1 district Walcheren, nummer PL 1900/07-905164, op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant] en [verbalisant 2] op 5 september 2007, met bijlagen, waaronder het proces-verbaal van aangifte PL 1900/07-074456 d.d. 20 juli 2007 (pagina 22 e.v.) en het proces-verbaal van bevindingen PL 1900/07-074456 d.d. 22 juli 2007 (pagina 27 e.v.), beide op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 3], en het eveneens door [verbalisant 3] op ambtseed opgemaakte proces-verbaal d.d. 22 juli 2007 (pagina 31 e.v.) blijkt in welk verband de ten laste gelegde zinsneden zijn uitgesproken. Laatstgenoemd proces-verbaal bevat een uitwerking van het door [slachtoffer] opgenomen telefoongesprek dat verdachte met haar heeft gevoerd op zondag 8 juli 2007.
Feit 2
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 voert de raadsvrouw aan dat de stelselmatigheid en wederrechtelijkheid, vereist voor het aannemen van belaging, ontbreken.
De officier van justitie acht wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om verdachte schuldig te achten aan het hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank is ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 van oordeel dat uit de aangifte d.d. 20 juli 2007 van [slachtoffer] geconcludeerd kan worden dat de telefoongesprekken die zijn voorafgegaan aan het telefoongesprek van 8 juli 2007 door [slachtoffer] niet als een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer zijn ervaren. Uit onderzoek van de historische gegevens (Historical CRI Results) blijkt dat [slachtoffer] in de periode van 8 juli 2007 tot en met 30 juli 2007 slechts twee maal een telefoonoproep vanuit de penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg heeft ontvangen.
De rechtbank acht deze frequentie te beperkt om te kunnen spreken van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] en spreekt verdachte daarom vrij van het onder 2. ten laste gelegde.
Feit 3
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3. voert de raadsvrouw aan dat er onvoldoende wettig bewijs is, nu de aangifte van [slachtoffer] slechts steunt op de verklaring van [aangeefster].
Deze twee verklaringen kunnen volgens de verdediging niet opgeteld worden, aangezien ze uit één en dezelfde bron afkomstig zijn en niemand anders verdachte dit heeft horen zeggen.
De officier van justitie acht wel voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig om verdachte schuldig te achten aan het hem ten laste gelegde feit.
De rechtbank is ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3. met de raadsvrouw van oordeel dat de aangifte d.d. 15 augustus 2007 van [slachtoffer] niet kan dienen als op zichzelf staand bewijsmiddel naast de getuigenverklaring d.d. 22 augustus 2007 van [aangeefster]. De verklaring van aangeefster is niet gebaseerd op feiten of omstandigheden die zij zelf heeft waargenomen, maar is gebaseerd op de verklaring van [aangeefster], zodat de twee wettige bewijsmiddelen die het dossier bevat feitelijk afkomstig zijn uit één bron.
De rechtbank acht derhalve feit 3 onvoldoende wettig bewezen en spreekt verdachte vrij van het onder 3. ten laste gelegde.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 08 juli 2007 in de gemeente Middelburg, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] (telefonisch) dreigend de woorden toegevoegd:
- “Al die woede in die maanden die ik gezeten heb, moet ik uiten”, en/of
- “Ik gun je geen rust", en/of
- “Ik ben zo geprogrammeerd, als ik mijn recht niet kan halen op een normale manier", en/of
- (Op de mondelinge uitlating van die [slachtoffer] “Dan steek je toch maar een mes in
iemand zijn donder of niet?”) “Dat is niet erg” en/of “Ik vind het niet erg,” en/of
- “Ik houd me niet aan die stomme idiote wetten", en/of
- “Ik kom bij jou aan de deur, heb je gezegd dat ik kom", en/of
- “Ik weet dat ik binnenkort vrij ben", en/of
- “Want dingen die ik heb gezegd die moet ik altijd waarmaken, snap je", en/of
- "Boontje komt om zijn loontje toch, zeggen ze, snap je?" en/of
- "in dat geval breek ik gelijk der smoel, snap je, ik ben een vrije vogel, ik doe waar ik zin in
heb, als ik gevaarlijke dingen uit wil halen dan doe ik dat, snap je",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde feit is derhalve een strafbaar feit.
5.2 Strafbaarheid van de verdachte
In het op 28 mei 2008 over verdachte uitgebrachte rapport van S.M. Penning, psychiater en vast gerechtelijk deskundige en C.T.H.M. Salet, GZ-psycholoog en vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, komen genoemde deskundigen tot de conclusie, dat verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten weliswaar de ongeoorloofdheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, maar in mindere mate dan de gemiddelde normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen.
Volgens de deskundigen zijn er diverse aanwijzingen voor het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Zijn intellectuele beperkingen dragen in grote mate bij aan zijn gedrag (waaronder het ten laste gelegde voor zover bewezen), omdat verdachte de gevolgen van zijn daden niet lijkt te kunnen overzien. In zijn anti-sociale gedragingen toont hij weinig empathie naar zijn slachtoffers en plaatst hij zichzelf in de slachtofferrol. Hij neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor de gevolgen van zijn eigen gedrag en lijkt ook geen werkelijke wroeging te voelen. Opvallend is het herkenbare patroon van gedragingen bij eerdere veroordelingen. Mede door zijn narcistische krenkbaarheid neigt verdachte ertoe om zijn ex-partner(s) te devalueren. Zijn gewetensontwikkeling is zeer beperkt.
Zij zijn van oordeel dat verdachte ten tijde van het plegen van deze feiten lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens dat de feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en maakt dit tot haar oordeel.
Zij acht verdachte derhalve verminderd toerekeningsvatbaar.
De omstandigheid dat het bewezen verklaarde feit verdachte slechts in verminderde mate kan worden toegerekend, sluit de strafbaarheid van verdachte echter niet uit.
De verdachte is dus strafbaar.
6 De straf en de maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) jaar, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
De officier van justitie voert aan dat de rapportage d.d. 28 mei 2008 wettelijk gezien voldoende is om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te kunnen leggen.
Tevens vordert de officier van justitie de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 mei 2007 onder parketnummer 12/715143-07, te weten een gevangenisstraf voor de duur 1 (een) maand.
Voorts vordert de officier van justitie opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, nu verdachte zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden die aan hem gesteld zijn.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, mocht de rechtbank niet komen tot vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, niet het opleggen van terbeschikkingstelling zou moeten volgen.
De raadsvrouw bepleit in dit verband het rapport van het Pieter Baan Centrum d.d. 28 mei 2008 niet te beschouwen als een voldoende onderbouwing voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook, omdat niet duidelijk blijkt of verdachte een stoornis heeft. Bovendien is er volgens haar geen sprake van (een) delict(en) dat/die een zware maatregel als terbeschikkingstelling zou(den) rechtvaardigen.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank, indien verdachte schuldig wordt bevonden, hem een gevangenisstraf op te leggen en daarbij rekening te houden met de 10 maanden die verdachte reeds heeft vastgezeten. Volgens haar is gezien de geringe ernst van de ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van 10 maanden al zeer aan de maat.
De raadsvrouw verzoekt de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis niet op te heffen. Er zijn volgens haar geen redenen om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Verdachte heeft inmiddels werk gevonden en heeft zich naar zijn mening gehouden aan de schorsingsvoorwaarden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek verricht door GZ-psycholoog Salet blijkt dat, hoewel verdachte in aanvang kenbaar heeft gemaakt het onderzoek te willen weigeren vanwege zijn procespositie, hij het contact met onderzoeker steeds is aangegaan. Er hebben diverse gesprekken plaatsgevonden. Hoewel het onderzoek beperkingen heeft gekend, is onder andere gedurende de contacten tussen verdachte en onderzoeker een beeld van zijn persoonlijkheid naar voren gekomen. Opvallend zijn de grote kwetsbaarheid ten aanzien van het gebied van regulatie van het zelfgevoel en zijn contactafhankelijkheid van de ander, hetgeen voor hem de functie en de noodzaak heeft tot voortdurende bevestiging van een zeer broos zelfgevoel, dat wankel positief is en waarin geen plaats is voor negatieve gevoelens. Daar waar die bevestiging en erkenning uitblijven wordt dit als krenkend ervaren.
Zijn trots, status of zelfbeeld wordt snel gekrenkt, waarbij met name egobedreigingen (kritiek, afwijzing, krenking, etc.) aanleiding zijn dat verdachte snel uit zijn evenwicht is en boos en vijandig kan reageren. Om zijn psychisch evenwicht te handhaven heeft hij de ander nodig, waarbij de onderliggende gevoeligheid voor afwijzing en verlating aanwezig is en hem het gevoel geeft niet meer compleet te zijn. Het ontbreekt verdachte aan een hoge stabiele zelfwaardering.
Uit het onderzoek verricht door psychiater Penning blijkt dat er aanwijzingen bestaan voor het bestaan van persoonlijkheidsproblematiek. Intellectuele beperkingen dragen in grote mate bij aan het gedrag van verdachte; de gevolgen van zijn daden kan hij niet overzien.
Naast het intellectuele onvermogen speelt de enorme contactbehoefte van verdachte een rol in de dynamiek. Afhankelijke trekken in zijn persoonlijkheid maken dat hij zijn omgeving nodig heeft om zichzelf staande te kunnen houden. Eveneens spelen narcistische persoonlijkheidstrekken een rol in de dynamiek. De ogenschijnlijk zelfverzekerde en onkwetsbare houding lijkt bij verdachte diepgewortelde minderwaardigheidsgevoelens te moeten verhullen. Deze krenkbaarheid van verdachte is evident aanwezig.
In antisociale gedragingen toont hij weinig empathie en plaatst hij zichzelf in de slachtofferrol. Opvallend is het herkenbare patroon van gedragingen bij eerdere veroordelingen. Door narcistische krenkbaarheid neigt hij ertoe zijn (ex-)partners te devalueren. Zijn gewetensontwikkeling is zeer beperkt.
De deskundigen omschrijven dat verdachte een waarschijnlijk zwakbegaafde Antilliaanse man is met een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en afhankelijke trekken en anti-sociale gedragingen. Het gebruik van alcohol en drugs is al sinds de jeugd van verdachte problematisch geweest en misbruik hiervan heeft telkens een rol gespeeld bij eerdere veroordelingen. Het gevaar voor herhaling van belagingen en bedreigingen ten aanzien van zijn ex-partner worden zeer groot geacht, zeker bij het gebruik van alcohol.
De deskundigen adviseren een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, met als bijzondere voorwaarde het accepteren van een behandeling binnen een instelling voor Sterk gedragsgestoorde Licht Verstandelijk Gehandicapten, zoals Altrecht of Hoeve Boschoord. Indien dit niet mogelijk is kan een ambulant behandeltraject voor zwakbegaafden bij De Waag overwogen worden, met als doel het leven van verdachte op de rails te zetten en te leren omgaan met zijn gevoeligheid voor relationele aspecten. Naar het oordeel van deskundigen dienen ook verslavingen aan de orde te komen. Verdachte heeft volgens de deskundigen positief gereageerd op dit advies en heeft de intentie een andere wending aan zijn leven te geven. De haalbaarheid van een dergelijke behandeling zal afhangen van de motivatie van verdachte om daadwerkelijk mee te gaan werken.
Voor een terbeschikkingstelling met voorwaarden ziet de rechtbank echter geen ruimte, omdat uit de eerdere onderzoeken ter terechtzitting en uit het verloop van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, bedoeld om een Plan van Aanpak ten behoeve van een eventuele terbeschikkingstelling met voorwaarden op te stellen, is gebleken, dat verdachte niet bereid is en/of in staat is gebleken zich daadwerkelijk aan afspraken met of voorwaarden van de reclassering te houden. Bovendien heeft hij geweigerd zijn medewerking te verlenen aan het voor een plaatsingsindicatie noodzakelijk geachte nieuwe onderzoek.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat de voormelde deskundigenrapportage d.d. 28 mei 2008, waarin wordt geadviseerd aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling, zij het met voorwaarden, op te leggen voldoet aan de wettelijke eisen en inhoudelijk voldoende is onderbouwd. Op basis hiervan kan derhalve de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging worden opgelegd.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten en bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd nu gebleken is dat de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Het bewezenverklaarde feit behoort tot de misdrijven genoemd in artikel 37a lid 1 aanhef en sub 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling.
Hoewel de rechtbank tot vrijspraak komt van hetgeen onder 2. en 3. ten laste is gelegd, is zij van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf recht doet aan de ernst van het door verdachte onder 1. bewezen verklaarde strafbare feit.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel de feiten en omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een uitgebreid strafblad waaruit blijkt dat hij bij herhaling is veroordeeld terzake van geweldsdelicten. Eerdere veroordelingen wegens soortgelijke feiten hebben geen enkel positief effect gehad. Het feit dat verdachte nog in een proeftijd liep was voor hem kennelijk geen beletsel door te gaan met het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank acht het risico op recidive van gewelddadig handelen -in het bijzonder in het kader van intieme relaties met vrouwen- hoog gelet op het standpunt van de gedragsdeskundigen over de persoonlijkheid van verdachte en beschouwt verdachte als een persoon met een psychische stoornis. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen eist derhalve de bescherming tegen deze verdachte.
De rechtbank zal dan ook de vordering van de officier van justitie tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging volgen.
De rechtbank heft de schorsing van de voorlopige hechtenis op met ingang van heden, omdat verdachte zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden die aan hem gesteld zijn. Verdachte heeft immers - anders dan hij ter terechtzitting van 31 juli 2008 had toegezegd – niet voldaan aan de voorwaarde dat hij zou meewerken aan alle voor het opstellen van een zgn. maatregelenrapport voorwaardelijke TBS noodzakelijk geachte onderzoeken.
Voorts gelast de rechtbank de tenuitvoerlegging van de straf voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 mei 2007 onder parketnummer 12/715143-07, te weten een gevangenisstraf voor de duur 1 (één) maand.
De rechtbank acht hiertoe twee gronden aanwezig, namelijk dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde die destijds is opgelegd en dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 27, 37a, 37b en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2.
en feit 3. ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1. ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de terbeschikkingstelling van verdachte, met verpleging van overheidswege;
- gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 16 mei 2007 onder parketnummer 12/715143-07, te weten een gevangenisstraf voor de duur 1 (een) maand.
- heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ente, voorzitter, mr. Gelderman en mr. Woltring, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Persoon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 november 2008.