ECLI:NL:RBMID:2008:BH1624

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
62004/HA ZA 08- 131
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel van de gemeente Schouwen-Duiveland inzake milieubeheer door een eenmanszaak

In deze zaak heeft eiser, een eenmanszaak gevestigd te Zonnemaire, verzet aangetekend tegen een dwangbevel dat door het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland op 10 januari 2008 is uitgevaardigd. Dit dwangbevel volgde op eerdere besluiten van 20 november 2006 en 15 augustus 2007, waarbij aan eiser lasten waren opgelegd wegens overtredingen van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, waardoor ze onherroepelijk zijn geworden. De gemeente heeft eiser verzocht om de verbeurde dwangsommen van € 2.700,00 te betalen, maar eiser heeft dit nagelaten.

Eiser stelt dat de lasten niet aan hem, maar aan een niet-bestaande B.V. zijn opgelegd en dat hij de besluiten nooit heeft ontvangen. De gemeente betwist deze stellingen en voert aan dat de dwangsombeschikkingen correct zijn geadresseerd aan het bedrijf van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn bedrijf als B.V. presenteert en dat hij verantwoordelijk is voor de ontvangst van post op het adres van zijn bedrijf. De rechtbank concludeert dat eiser de dwangsombeschikkingen heeft ontvangen en dat hij geen bezwaar heeft aangetekend, waardoor deze formele rechtskracht hebben gekregen.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die aan de zijde van de gemeente zijn begroot op € 1.158,00. Dit vonnis is uitgesproken op 22 oktober 2008 door mr. S.M.J. van Dijk in de Rechtbank Middelburg.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62004 / HA ZA 08-131
zaaknummer / rolnummer: 62004 / HA ZA 08-131
Vonnis van 22 oktober 2008
in de zaak van[eiser]]
wonende te Zonnemaire,
eiser,
advocaat mr. C.J. IJdema,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SCHOUWEN-DUIVELAND,
zetelend te Zierikzee,
gedaagde,
advocaat mr. P. van den Berg.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 21 mei 2008
het proces-verbaal van comparitie van 28 augustus 2008
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] exploiteert een [soort]bedrijf te Zonnemaire in de vorm van een eenmanszaak.
Bij exploot d.d. 22 januari 2008 is aan [eiser] betekend een dwangbevel uitgevaardigd door B&W van Schouwen-Duiveland d.d. 10 januari 2008. Dit dwangbevel luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Bij besluit van 20 (verzonden:22) november 2006 en bij besluit van 15 (verzonden: 17) augustus 2007 hebben wij de eenmanszaak ‘[van] [eiser]’, verder ‘[eiser]’ te noemen, lasten opgelegd ter zake van overtredingen van voorschriften van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 450,00 per week met een maximum van
€ 4.500,00. [eiser] heeft tegen deze besluiten geen bezwaar gemaakt, zodat de besluiten onherroepelijk zijn geworden.
[eiser] heeft geen gehoor gegeven aan de opgelegde lasten en heeft daardoor dwangsommen verbeurd tot een bedrag van € 2.700,00. Bij brieven van 27 september (verzonden: 2 oktober), 10 (verzonden: 12) oktober, 18 (verzonden: 23) oktober en 29 oktober (verzonden: 2 november) 2007 hebben wij [eiser] verzocht de verbeurde dwangsommen te betalen. Op 6 december 2007 hebben wij [eiser] gesommeerd tot betaling van de verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 2.700,00 binnen 10 dagen na dagtekening van de brief.
(…)”
Het besluit d.d. 15 augustus 2007, verzonden op 17 augustus 2007, luidt voor zover van belang als volgt:
“Gemorste stoffen
In de lekbak van de olieopslag in de werkplaats stond een laag olie. Verder is er op de stellage van de oliekannen en op de vloer bij de stellage olie gemorst. Volgens voorschrift 3.2.1. moeten gemorste stoffen zo snel mogelijk worden opgeruimd. Wij verzoeken u gemorste stoffen zo spoedig mogelijk op te ruimen, ook de gemorste stoffen in de lekbakken en op de stellages.
(…)
Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer voorschrift 3.1.2
Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden direct opgeruimd.
Gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen worden zo snel mogelijk geneutraliseerd of geabsorbeerd.
(…)”
Bij dagvaarding van 4 maart 2008 heeft [eiser] de gemeente gedagvaard teneinde verzet tegen voornoemd dwangbevel in te stellen.
Het geschil
[eiser] vordert samengevat – voor recht te verklaren dat hij zich terecht verzet tegen het dwangbevel van B&W d.d. 10 januari 2008 en het verzet gegrond te verklaren, alsmede het dwangbevel nietig te verklaren, althans te vernietigen c.q. buiten effect te stellen. Hij stelt daartoe dat de lasten onder dwangsom niet aan hem c.q. zijn eenmanszaak zijn opgelegd, maar aan een niet bestaande B.V. Voorts stelt hij de besluiten van 20 november 2006 en 15 augustus 2007 nooit ontvangen te hebben en ontkent hij dat hij met zijn bedrijf de voorschriften 1.6.1. en 3.1.2. van het Besluit Motorvoertuigen Milieubeheer heeft overtreden en dat die overtredingen tijdens de controles op 18 september, 5 en 12 oktober 2007 door de gemeente zijn geconstateerd.
De gemeente voert verweer. Zij stelt dat [eiser] dwangsommen tot een bedrag van € 2.700,-- heeft verbeurd doordat hij de last niet heeft nageleefd. De gemeente is van mening dat zij [eiser] heeft aangeschreven overeenkomstig de door hem gevoerde handelsnaam. Zij verwijst daarbij naar de website van [eiser] en de inhoud van het proces-verbaal d.d. 12 oktober 2006. Voorts stelt de gemeente dat uit de inhoud van de brieven en dwangsombeschikkingen van de gemeente blijkt dat [eiser] als drijver van zijn inrichting wordt aangemerkt als overtreder van de voorschriften van het Besluit en dat hij zich dat ook heeft gerealiseerd, hetgeen blijkt uit de telefoonnotitie d.d. 8 september 2006 en het proces-verbaal d.d. 12 oktober 2006. De gemeente betwist de stelling van [eiser] dat hij de dwangsombeschikkingen niet heeft ontvangen en wijst erop dat hij zelf de dwangsombeschikking d.d. 15 augustus 2007 in het geding brengt en dat hij het ontvangstbewijs van de dwangsombeschikking d.d. 20 november 2006 heeft ondertekend.
De beoordeling
Gelet op de stellingen van [eiser] dient primair beoordeeld te worden of de gemeente [eiser] op de juiste manier heeft aangeschreven door haar correspondentie en de dwangsombeschikkingen te richten aan “[van]eiser] B.V.”
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [eiser] zijn bedrijf op zijn website aanduidt als “B.V.” [eiser] stelt weliswaar de website niet meer te gebruiken, maar blijft desondanks verantwoordelijk voor de inhoud daarvan zolang de website door derden geraadpleegd kan worden. Voorts heeft [eiser] tijdens een verhoor door de milieupolitie verklaard eigenaar te zijn van [bedrijf] [eiser] B.V. en al medevennoot van dit het bedrijf te zijn sinds zijn 19e. Dit blijkt uit het als productie 4 door de gemeente overgelegde proces-verbaal d.d. 12 oktober 2006, dat door [eiser] is ondertekend.
De rechtbank concludeert uit het vorenstaande dat [eiser] zijn bedrijf naar buiten toe presenteert als B.V. Onder die omstandigheden mocht de gemeente hem aanschrijven op de wijze zoals zij gedaan heeft en kan [eiser] zich er thans niet op beroepen dat de gemeente een niet-bestaande B.V. heeft aangeschreven.
Door [eiser] is voorts gesteld dat hij de dwangsombeschikkingen niet heeft ontvangen. Uit de adressering van de dwangsombeschikkingen blijkt dat zij gestuurd zijn naar het adres van het bedrijf van [eiser], namelijk [adres]. Dit adres komt overeen met het adres dat in het handelsregister vermeld staat. Adressering aan het bedrijf van [eiser] en niet aan hem in privé is ook juist, nu de dwangsombeschikkingen en het dwangbevel zijn gericht aan zijn bedrijf en niet aan [eiser] in privé. Nu de adressering van de dwangsombeschikkingen juist is en er van de dwangsombeschikking d.d. 20 november 2006 een ondertekend ontvangstbewijs is overgelegd, kan worden geconcludeerd dat de betreffende beschikking in ontvangst is genomen op het juiste adres. De stelling van [eiser] dat de betreffende handtekening niet de zijne is, is dan niet relevant in die zin dat [eiser] hoe dan ook verantwoordelijk is voor de in ontvangstname van post die op zijn adres, in casu het adres van zijn bedrijf, wordt bezorgd. Aan het bewijsaanbod op dit punt (betreffende de handtekening op de retourkaart) zal dan ook worden voorbijgegaan. Nu [eiser] zelf als productie 2 de dwangsombeschikking d.d. 15 augustus 2007 in het geding heeft gebracht en door hem niet is aangegeven hoe hij in het bezit daarvan is gekomen anders dan door bezorging op het adres dat daarop vermeld is, wordt er van uitgegaan dat hij deze ook heeft ontvangen. Dat [eiser] van de inhoud van de dwangsombeschikking op de hoogte moet zijn geweest blijkt voorts uit de door de gemeente als productie 6 overgelegde brief d.d. 17 september 2007, waarbij een kopie van die dwangsombeschikking aan hem is verstuurd.
De rechtbank gaat er gelet op het vorenstaande van uit dat [eiser] de dwangsombeschikkingen d.d. 20 november 2006 en 15 augustus 2007 heeft ontvangen. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling van zijn vordering is dat hij tegen die dwangsombeschikkingen, die aan het dwangbevel d.d. 10 januari 2008 ten grondslag liggen, geen bezwaar heeft aangetekend, zodat dit die beschikkingen formele rechtskracht hebben.
Bijzondere omstandigheden die zouden nopen tot het maken van een uitzondering op de leer van de formele rechtskracht zijn niet gesteld, zodat de burgerlijke rechter er van uit dient te gaan dat dit besluit zowel wat betreft de inhoud als de wijze van totstandkoming in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen. In het kader van het verzet kunnen dan ook alleen die feiten en omstandigheden aan de orde komen die geen deel uitmaken van dit besluit.
4.4. Zoals hiervoor is overwogen hebben de dwangsombeschikkingen d.d. 20 november 2006 en 15 augustus 2007 formele rechtskracht verkregen, zodat de hoogte van de dwangsommen thans niet meer ter discussie staat. Dat de betreffende dwangsommen ook verbeurd zijn blijkt uit de door de gemeente als productie 7 tot en met 10 overgelegde controlerapporten. De rechtbank overweegt hieromtrent gelet op het verweer van [eiser] dat de aanwezigheid van sigarettenpeuken in de werkplaats voldoende aanwijzing is dat daar daadwerkelijk is gerookt, zeker gelet op de stelling van [eiser] dat er, ondanks de borden waarop aangegeven staat dat het verboden is te roken, nog steeds klanten zijn die roken.
Voorts dienen gelet op voorschrift 3.1.2. van het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer gemorste gevaarlijke stoffen of gevaarlijke afvalstoffen direct te worden opgeruimd. De aanwezigheid van olie in de lekbak kan op die grond worden aangemerkt als overtreding van de dwangsombeschikking.
4.5. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vorderingen afwijzen en [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- vast recht 254,00
- salaris procureur 904,00 (2 punten × tarief € 452,00)
Totaal EUR 1.158,00
De beslissing
De rechtbank
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.158,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2008