ECLI:NL:RBMID:2009:BH3432

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700252-07 en 13/528193-06
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Ente
  • A. Hopmans
  • J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting van minderjarige slachtoffers in Vlissingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 18 februari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting van twee minderjarige meisjes, aangeduid als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 oktober 2007 in Vlissingen, samen met een medeverdachte, door middel van geweld en bedreiging de slachtoffers heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig en consistent beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verkrachting van [slachtoffer 2], omdat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar heeft geconcludeerd dat deze stoornis geen rol heeft gespeeld bij het delict. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 2.014,25, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen gelast en een gedeelte van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer gelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummers: 12/700252-07 en 13/528193-06 (tul) (promis)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 februari 2009
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1966],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB Regulier te Vught,
raadsman mr. De Jong, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 17 april 2008 en 5 februari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Overmeer, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.
Tevens is aan de orde de zaak onder parketnummer 13/528193-06 met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting d.d. 17 april 2008 op vordering van de officier van justitie gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Vlissingen,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
en/althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of
bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1]
(telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1],
hebbende verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] gedwongen hem,
verdachte, te pijpen en/of zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
gebracht en/of zijn/hun penis tegen de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht
en/of de borsten van die [slachtoffer 1] betast en/of die [slachtoffer 1] gebeft en/of een
tong in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het door verdachte en/of zijn
mededader op een bed duwen van die [slachtoffer 1] en/of (vervolgens) meermalen,
althans eenmaal, slaan en/of stompen van die [slachtoffer 1] en/of (-in het zicht
en/of bijzijn van die [slachtoffer 1]-) op een bed duwen van [slachtoffer 2] en/of
slaan en/of stompen van die [slachtoffer 2] en/of (voorts) boven op die
[slachtoffer 1] gaan zitten en/of in het gezicht knijpen van die [slachtoffer 1] (teneinde
haar te beletten te gaan schreeuwen) en/of (daarna) die [slachtoffer 1] (met kracht)
(op een oog) slaan en/of stompen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] een arm om
de nek doen/klemmen en/of (daarbij) tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en/of
maken van één of meer stekende beweging(en) met een/dat mes in de richting van
die [slachtoffer 1] en/of (opnieuw/nogmaals) slaan en/of stompen en/of naar een
slaapkamer slepen en/of (aldaar) op een bed duwen van die [slachtoffer 1] en/of
(meermalen) uittrekken en/of naar beneden trekken van de broek en/of onderbroek,
in elk geval één of meer kledingstuk(ken), van die [slachtoffer 1] en/of bovenop die
[slachtoffer 1] gaan liggen en/of (daarna) die [slachtoffer 1] omdraaien (zodat zij op
haar knieën kwam te zitten) en/of vastpakken van het hoofd van die [slachtoffer 1]
en/of die [slachtoffer 1] op dreigende toon de woorden toevoegen: "Doe normaal
anders wil je problemen?", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
met een hand de mond van die [slachtoffer 1] dichtknijpen, althans een hand op de
mond van die [slachtoffer 1] houden en/of gebruik maken van uit een verschil in
leeftijd en/of postuur en/of getal/aantal (in elk geval de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte en zijn mededader in de slaapkamer) voortvloeiend overwicht en/of de (door eerder die avond door verdachte en/of zijn mededader jegens die [slachtoffer 1] en/of
die [slachtoffer 2] gebruikt geweld) opgewekte vrees dat (opnieuw) geweld tegen die [slachtoffer 1] zou worden uitgeoefend en/of (aldus) (in elk geval) voor die [slachtoffer 1]
en/of voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2007 te Vlissingen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2]
hebbende verdachte en/of zijn mededader meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 2] gedwongen hem, verdachte, te pijpen, en/of zijn, verdachtes, penis in
de mond te nemen en/of zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer 2]
geduwd/gebracht en/of de borsten van die [slachtoffer 2] betast en/of gelikt en/of
de tepels van die [slachtoffer 2] gelikt en/of die [slachtoffer 2] gekust en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het door verdachte en/of zijn
mededader op een bed duwen van die [slachtoffer 2] en/of meermalen, althans eenmaal
tegen/op het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] slaan en/of
stompen en/of (-in het zicht en/of bijzijn van die [slachtoffer 2]-) op een bed
duwen en/of slaan en/of stompen van [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] (die
zich inmiddels op het toilet bevond) dreigend de woorden toevoegen dat die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] vermoord zou(den) worden als die [slachtoffer 2] de
deur niet zou opendoen en/of (in elk geval) gebruik maken van de bij die [slachtoffer 2] (mede door eerder die avond door verdachte en/of zijn mededader jegens
die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gebruikt geweld) opgewekte vrees dat
haar en/of die [slachtoffer 1] geweld zou worden aangedaan en/of die [slachtoffer 2]
aan de haren pakken en/of trekken en/of bij het achterhoofd pakken en/of (aldus)
het hoofd van die [slachtoffer 2] in de richting van zijn, verdachtes, penis duwen/brengen
en/of de (boven)kleding van die [slachtoffer 2] omhoog trekken en/of kapot trekken
en/of (aldus) (in elk geval) voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 1] een
bedreigende situatie doen ontstaan;
art 242 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zoals aan hem onder 1 respectievelijk 2 is ten laste gelegd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij geen enkele twijfel heeft bij de verklaringen van de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], omdat hun verklaringen op meer dan hoofdlijnen met elkaar overeenkomen. Daarnaast vindt de officier van justitie bewijs in de DNA-sporen van de verdachten op de lichamen van de aangeefsters, de veegsporen op de vensterbank buiten en de in de badkamer aangetroffen kapotte ketting van [slachtoffer 2].
Zij heeft met betrekking tot feit 2 nog opgemerkt dat verdachte [slachtoffer 2] weliswaar niet heeft aangeraakt, maar hij heeft ook niets gedaan om medeverdachte [medeverdachte] te stoppen. Hij heeft de situatie mede laten ontstaan door geweld te gebruiken en [medeverdachte] heeft daar vervolgens gebruik van gemaakt en [slachtoffer 2] verkracht. Verdachte heeft niet geïntervenieerd en heeft zich ook niet gedistantieerd. Derhalve is er sprake van medeplegen van verkrachting van [slachtoffer 2].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van de aan verdachte ten laste gelegde feiten. Hij heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd, dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Verdachte geeft toe dat hij seksuele handelingen heeft verricht met [slachtoffer 1], maar hij ontkent dat deze handelingen gedwongen hebben plaatsgevonden. Het betreft een één op één situatie, nu medeverdachte [medeverdachte] hierover niets heeft verklaard en [slachtoffer 2] heeft verklaard niets te hebben gezien. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onbetrouwbaar aangezien deze zeer inconsistent en tegenstrijdig met elkaar zijn, en het duidelijk is dat zij op een aantal cruciale punten niet de waarheid spreekt. Op bepaalde punten kan het zelfs fysiek niet zo zijn gegaan als wordt verklaard door [slachtoffer 1]. De raadsman heeft dit nader toegelicht in zijn pleitnotities.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is, nu [slachtoffer 2] in haar aangifte niet heeft verklaard dat verdachte zich
- tijdens het misbruik op het toilet door medeverdachte [medeverdachte] - met haar heeft bemoeid. Vervolgens is de raadsman van mening dat er ook geen sprake is van medeplegen, nu er geen sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte], dan wel dat de handelingen van [medeverdachte] ook aan verdachte kunnen worden toegerekend. Er is geen enkel bewijs dat de handelingen van [medeverdachte] binnen het gezamenlijk opzet van verdachte en [medeverdachte] vallen. Verdachte wist er niets van en kon zich dus ook niet distantiëren.
4.3 De bewijsoverwegingen
Vaststaande feiten
Op 26 oktober 2007 belt [slachtoffer 2] ‘s middags op naar verdachte, een vriend van haar moeder, met de vraag of hij haar en haar vriendin [slachtoffer 1] in Rotterdam wil komen ophalen. Verdachte heeft een hele dag gewerkt en omdat hij niet het hele eind alleen wil rijden, vraagt hij medeverdachte [medeverdachte] mee te rijden. Verdachte heeft vervolgens samen met [medeverdachte] aan het begin van de avond de beide meisjes opgehaald in Rotterdam. Zij zijn vervolgens met z’n vieren naar de woning van verdachte aan de [adres verdachte] gereden. Onderweg in de auto is alcohol gedronken. [medeverdachte] is in de auto al de hele tijd aan het vloeken en in de woning van verdachte gaat hij daar gewoon mee verder. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben daar wat van gezegd, omdat zij dit niet leuk vonden. [medeverdachte] heeft daarop de woning verlaten. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben, toen verdachte op de bank lag te rusten, telefonisch contact gehad met iemand. Verdachte hoorde dit en is boos geworden, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat zij iemand bij hem thuis uitnodigden, hetgeen hij absoluut niet wilde. Er ontstond een ruzie en vanaf dat moment lopen de verklaringen uiteen.
Betrouwbaarheid verklaring [slachtoffer 1]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft op 27 oktober 2007 om 09.57 uur aangifte gedaan van verkrachting door verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Zij is vervolgens verhoord in de verhoorstudio te Eindhoven volgens een gebruikelijke verhoormethode en zij heeft daarbij uitgebreid en gedetailleerd haar verhaal verteld. Later is zij ook nog gehoord door de rechter-commissaris. Zij heeft op hoofdpunten telkens consistent verklaard. Dat [slachtoffer 1] na haar aangifte haar verklaring op ondergeschikte punten heeft gewijzigd doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van haar verklaringen, met name niet nu haar eerste verklaring kort na de ten laste gelegde feiten is afgenomen en zij nog geëmotioneerd was. Daarnaast worden haar verklaringen ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 2], die op hoofdlijnen nagenoeg hetzelfde heeft verklaard. Dat hun verklaringen veel overeenkomsten vertonen kan niet zijn ingegeven doordat zij er met elkaar over hebben gesproken. [slachtoffer 1] heeft haar eerste verklaring afgelegd slechts enkele uren nadat zij het huis van verdachte was uitgevlucht. Er is geen enkele aanwijzing dat zij daarvoor nog met [slachtoffer 2] heeft gesproken over de gebeurtenissen. De rechtbank ziet in de opvallende overeenkomsten in hun verklaringen aanwijzingen voor de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1]. Bovendien worden de verklaringen van [slachtoffer 1] bevestigd door de uitkomsten van het technisch onderzoek in en buiten de woning.
Vrijwillig of onder dwang
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte in de slaapkamer van zijn woning seksuele gemeenschap heeft gehad met het slachtoffer [slachtoffer 1]. De vraag is echter of hetgeen is gebeurd de instemming had van het slachtoffer. [slachtoffer 1] heeft dezelfde dag nog aangifte gedaan van het feit dat zij door verdachte en [medeverdachte] met geweld is gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen , terwijl verdachte heeft verklaard dat het met wederzijdse instemming is gebeurd.
Aangeefster heeft verklaard dat zij de seksuele handelingen die verdachte en [medeverdachte] bij haar hebben verricht absoluut niet wilde. Verder heeft zij onder andere het volgende verklaard. [medeverdachte] is op een bepaald moment weer thuis gekomen en heeft zich bemoeid met de ruzie die was ontstaan tussen haar en [slachtoffer 2] enerzijds en verdachte anderzijds. [medeverdachte] heeft zowel haar alsmede [slachtoffer 2] daarbij geslagen dan wel geduwd. Vervolgens heeft hij zich alleen met [slachtoffer 2] bemoeid en is aangeefster door verdachte beetgepakt. Aangeefster heeft gezegd dat zij weg wilde, waarop verdachte haar in haar gezicht begon te stompen. Hij heeft haar onder andere op haar linkeroog geraakt. Korte tijd later had verdachte een mes vast. Aangeefster heeft een aantal pogingen gedaan om weg te komen, maar dit is niet gelukt omdat de deur op slot zat dan wel verdachte haar tegen hield. Verdachte heeft haar meegesleurd naar zijn slaapkamer en heeft haar daar haar broek uitgetrokken en haar gebeft. Vervolgens is hij meerdere malen met zijn geslachtsdeel in haar vagina gegaan. Toen verdachte de kamer voor korte tijd verliet, kwam medeverdachte [medeverdachte] de kamer binnen en heeft hij geprobeerd om zich door aangeefster te laten pijpen. Dit is niet gelukt omdat aangeefster hem wegduwde. Verdachte is dan weer in de slaapkamer gekomen en heeft aangeefster nogmaals gebeft. Ook heeft zij hem moeten pijpen. Dit wilde zij niet, maar verdachte heeft haar hoofd met kracht naar zijn penis gebracht. Aangeefster heeft haar broek aangedaan en heeft kans gezien om weg te komen. In de keuken werd zij echter door [medeverdachte] ingehaald. Hij heeft haar broek weer naar beneden gedaan en heeft haar gebeft. Aangeefster heeft daarbij gevoeld dat hij met zijn tong in haar vagina is geweest. Aangeefster is naar buiten gelopen en op de vensterbank gaan zitten. [medeverdachte] heeft haar toen nogmaals gebeft. Op een bepaald moment heeft zij kans gezien om haar trainingsbroek, die op haar enkels hing, uit te trappen en te vluchten.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [medeverdachte], nadat hij terug in de woning was, haar en [slachtoffer 1] heeft geslagen. Verdachte stond daarbij. Korte tijd later zag zij dat verdachte [slachtoffer 1] op het bed duwde. Zij hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij rustig moest doen. Zij zei dit met angst in haar stem. Verdachte had een hele dode blik in zijn ogen. [slachtoffer 2] heeft vervolgens de kamer verlaten.
Op 27 oktober 2007 omstreeks 03.23 uur komt bij de Gezamenlijke Meldkamer Zeeland de melding binnen dat een jonge vrouw was geslagen en zonder onderkleding in de richting van het ziekenhuis te Vlissingen liep. Zij was mogelijk verkracht. De politie treft vervolgens de vrouw, genaamd [slachtoffer 1], bevend aan zonder enige onderkleding en met een dichtgeslagen oog. Zij verklaart dat zij was verkracht, was bedreigd met een mes, en dat zij de woning was uitgevlucht. Haar vriendin [slachtoffer 2] zou nog in de woning aanwezig zijn. [slachtoffer 1] heeft de woning waar zij is verkracht en waar haar vriendin [slachtoffer 2] nog verbleef aangewezen. Zij gaf aan erg bang te zijn en wilde absoluut niet dat zij gezien zou worden door de verdachten. Verbalisant ziet aan de achterzijde van het pand [adres verdachte] in de brandgang een trainingsbroek op de grond liggen.
De forensische arts heeft op 27 oktober 2007 het volgende letsel bij aangeefster geconstateerd: een fors blauw linkeroog en diverse striemen, krassen en roodheid in het gezicht. Hij merkt op dat het letsel bij het verhaal van aangeefster kan passen. Ook bevat het dossier foto’s waarop een deel van het letsel van aangeefster te zien is.
Daarnaast is er de verklaring van de bovenbuurvrouw van verdachte die heeft verklaard dat zij omstreeks 02.30 uur geschreeuw, schelden, ruzie tussen twee mannen en een vrouw heeft gehoord en het smijten met spullen. Zij hoorde gegil van een meisje dat bang was, angstig.
Op grond van de vorenstaande bewijsmiddelen volgt de rechtbank verdachte niet in zijn verklaring dat hij op vrijwillige basis seksueel contact zou hebben gehad met aangeefster.
Medeplegen
Om te kunnen spreken van medeplegen moet er sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoering van het delict. [medeverdachte] heeft voorafgaand aan het delict geweld gebruikt tegen aangeefster. Verdachte heeft haar daarna eerst verkracht en toen hij even weg was heeft [medeverdachte] zijn kans schoon gezien en ook geprobeerd haar te verkrachten. Het was voor verdachte duidelijk wat de bedoeling was. Door het geweld heeft [medeverdachte] bijgedragen aan de totstandkoming van het delict. Op enig moment heeft verdachte de woning verlaten, terwijl hij wist dat [medeverdachte] en aangeefster nog in de woning waren. Verdachte wist dat [medeverdachte] seks wilde met aangeefster en hij heeft niet geïntervenieerd. Hij is gewoon naar zijn vriendin vertrokken.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen en in vereniging met [medeverdachte] op 27 oktober 2007 [slachtoffer 1] heeft verkracht op de wijze zoals hierna bewezenverklaard.
Feit 2: de verkrachting van [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] is op enig moment naar de badkamer gevlucht en heeft de deur achter zich op slot gedaan. Medeverdachte [medeverdachte] heeft [slachtoffer 2] in eerste instantie gesommeerd de deur te openen. Toen zij dit niet deed heeft hij haar bedreigd door te zeggen dat hij haar en [slachtoffer 1] zou vermoorden. Uit angst dat hij dat daadwerkelijk zou doen, heeft [slachtoffer 2] vervolgens de deur van de badkamer opengedaan. [medeverdachte] is vervolgens de badkamer ingegaan en heeft gevraagd of [slachtoffer 2] hem wilde pijpen. Toen zij dat niet wilde heeft hij haar aan haar haren getrokken en gedwongen hem meermalen te pijpen.
Om verdachte als medepleger van de verkrachting van [slachtoffer 2] te kunnen aanmerken moet er sprake zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] gericht op de uitvoering van het delict. Verdachte bevond zich samen met het andere slachtoffer [slachtoffer 1] in de slaapkamer van zijn woning. Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is echter niet gebleken dat, hoewel het een kleine, gelijkvloerse woning betreft, verdachte wist wat [medeverdachte] aan het doen was met [slachtoffer 2]. Hij heeft geen aanmoedigende opmerkingen gemaakt en zich ook niet op andere wijze zodanig gedragen dat daaruit kan worden afgeleid dat het voor hem duidelijk was wat de bedoeling was. Verdachte heeft op geen enkele wijze bijgedragen aan de totstandkoming van het delict. De omstandigheid dat verdachte niet heeft ingegrepen of zich heeft gedistantieerd, maakt hem in dit geval niet tot medepleger.
De officier van justitie gaat er van uit dat de verdachten van tevoren afspraken hebben gemaakt, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet komen vast te staan dat zij al op voorhand de intentie hebben gehad tot het plegen van seksuele handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde feit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 27 oktober 2007 te Vlissingen,
meermalen, tezamen en in vereniging met een ander,
door geweld of andere feitelijkheden en
bedreiging met geweld [slachtoffer 1]
telkens heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die
mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer 1],
hebbende verdachte en/of zijn mededader die [slachtoffer 1] gedwongen hem,
verdachte en/of zijn mededader te pijpen en zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1]
gebracht en zijn penis tegen de mond van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht
en de borsten van die [slachtoffer 1] betast en die [slachtoffer 1] gebeft en een
tong in de vagina van die [slachtoffer 1] geduwd/gebracht en
bestaande dat geweld of die andere feitelijkheden en die bedreiging
met geweld uit het door verdachte en/of zijn
mededader op een bed duwen van die [slachtoffer 1] en vervolgens slaan en/of stompen van die [slachtoffer 1] en (-in het zicht
en/of bijzijn van die [slachtoffer 1]- op een bed duwen van [slachtoffer 2] en
slaan en/of stompen van die [slachtoffer 2] en voorts boven op die
[slachtoffer 1] gaan zitten en in het gezicht knijpen van die [slachtoffer 1] en daarna die [slachtoffer 1] met kracht
op een oog slaan en/of stompen en vervolgens die [slachtoffer 1] een arm om
de nek doen/klemmen en (daarbij) tonen van een mes aan die [slachtoffer 1] en
maken van één of meer stekende bewegingen met dat mes in de richting van
die [slachtoffer 1] en opnieuw/nogmaals slaan en/of stompen en naar een
slaapkamer slepen en aldaar op een bed duwen van die [slachtoffer 1] en
uittrekken van de broek en onderbroek,
van die [slachtoffer 1] en bovenop die
[slachtoffer 1] gaan liggen en daarna die [slachtoffer 1] omdraaien zodat zij op
haar knieën kwam te zitten en vastpakken van het hoofd van die [slachtoffer 1]
en gebruik maken van uit een verschil in
leeftijd en postuur en aantal (in elk geval de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte en zijn mededader in de slaapkamer) voortvloeiend overwicht en de door eerder die avond door verdachte en zijn mededader jegens die [slachtoffer 1] en
die [slachtoffer 2] gebruikt geweld opgewekte vrees dat opnieuw geweld tegen die [slachtoffer 1] zou worden uitgeoefend en aldus (in elk geval) voor die [slachtoffer 1]
en voor die [slachtoffer 2] een bedreigende situatie doen ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van voorarrest en de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De officier van justitie heeft verzocht de conclusies van de deskundigen dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten niet over te nemen. Zij gaat er van uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de psychiater en psycholoog hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en verslavingsproblematiek. De psychiater heeft ter terechtzitting verklaard dat de antisociale trekken bij ieder strafbaar feit een rol spelen, dus ook bij deze feiten, aldus de officier van justitie. Subsidiair - indien de rechtbank de conclusies van de deskundigen overneemt en verdachte volledig toerekeningsvatbaar acht - heeft zij aangevoerd dat de wet niet vereist dat er een causaal verband is tussen de stoornis van de verdachte en het gepleegde feit.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte vindt het onbegrijpelijk dat de officier van justitie volhardt in haar eis om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen gelet op de vereisten daarvoor. Het Pieter Baan Centrum concludeert dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat deze persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld ten tijde van de ten laste gelegde feiten - indien bewezen - en dat de ten laste gelegde feiten hem derhalve - indien bewezen - volledig kunnen worden toegerekend. De psychische stoornis moet tijdens het begaan van het ten laste gelegde hebben bestaan en is een noodzakelijke voorwaarde voor de oplegging van de maatregel. Het PBC adviseert ook niet tot een maatregel van terbeschikkingstelling.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen die min of meer gelijk is aan het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit, te weten medeplegen van verkrachting van een minderjarige meisje, zoals hiervoor onder 4.3. beschreven. Hij heeft het slachtoffer door (bedreiging met) geweld gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene had op zijn slachtoffer. Verdachte was 41 jaar, terwijl zijn slachtoffer destijds 16 jaar was.
Verdachte heeft door zijn handelwijze op brute wijze inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zijn eigen seksuele gevoelens laten prevaleren boven het belang van het slachtoffer en heeft daarbij geen rekening gehouden met de psychische gevolgen voor zijn slachtoffer. Het moet voor haar een zeer kwetsende en beangstigende ervaring zijn geweest. Het is algemeen bekend dat de psychische gevolgen van dergelijke seksuele contacten voor het slachtoffer veelal ernstig en langdurig kunnen zijn. Dat dit ook voor het slachtoffer geldt, blijkt wel uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank rekent hem dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het feit dat verdachte nog niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke delicten. Wel is hij veelvuldig veroordeeld voor andere strafbare feiten, hoofdzakelijk vermogens- en geweldsdelicten. De daarvoor aan verdachte opgelegde straffen, waaronder gevangenisstraffen voor langere duur, en het feit dat hij nog in een proeftijd liep, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden zich thans opnieuw aan een strafbaar feit schuldig te maken.
Bij het bepalen van de hoogte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf is van groot belang of verdachte al dan niet (verminderd) toerekeningsvatbaar was ten tijde van het bewezenverklaarde en of aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging dient te worden opgelegd, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Omtrent de geestvermogens van verdachte is gerapporteerd door een psychiater en psycholoog . Uit het rapport van de psychiater komt naar voren dat verdachte oppervlakkig heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij is van oordeel dat er serieuze aanwijzingen bestaan voor - mogelijk zelfs ernstige - persoonlijkheidsproblematiek. De psycholoog heeft opgemerkt dat verdachte niet echt weigert mee te werken aan het onderzoek, maar dat hij op momenten het onderzoek wel ‘saboteert’. Hij heeft geconcludeerd dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens (zwakbegaafd) en dat er sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens (persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven). Beide deskundigen hebben geadviseerd om verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum te Utrecht (verder PBC), omdat zij van oordeel zijn dat een onderzoek naar de persoonlijkheid van verdachte noodzakelijk is.
De zaak is door de rechtbank voor het eerst op 17 april 2008 behandeld. In raadkamer is de rechtbank vervolgens tot de conclusie gekomen dat zij onvoldoende voorgelicht was om tot een juiste beoordeling van de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede tot een weloverwogen strafoplegging te kunnen komen, en heeft zij het advies van de deskundigen overgenomen en bevolen dat verdachte in het PBC nader zal worden onderzocht.
Verdachte is ter observatie opgenomen geweest in het PBC te Utrecht. De deskundigen van het PBC zijn tot de conclusie gekomen dat verdachte op een laaggemiddeld intelligentieniveau functioneert. Bij hem is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische en paranoïde persoonlijkheidstrekken. Verder is er sprake van verslavingsproblematiek. Er is bij verdachte geen sprake van een seksuele stoornis. De psycholoog kan niet aangeven in hoeverre de persoonlijkheidsstoornis en de verslavingsproblematiek een rol hebben gespeeld bij het feit. De psychiater daarentegen komt tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat de persoonlijkheidsstoornis een rol heeft gespeeld ten tijde van het bewezenverklaarde feit en komt tot de conclusie dat verdachte volledig toerekeningsvatbaar is. Zij doet echter geen uitspraak met betrekking tot de kans op recidive en geeft geen advies over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader.
De deskundige Ederveen, als psychiater verbonden aan het PBC, is op de zitting van
5 februari 2009 uitgebreid gehoord. Zij heeft onder andere verklaard dat verdachte weliswaar zwakbegaafd is, maar dat hij op een hoger niveau functioneert. Men merkt dit in de normale omgang niet. Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en wel in die zin dat hij een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft. Deze stoornis drijft hem echter niet tot seksuele delicten. Verder is er sprake van verslavingsproblematiek. Kijkend naar de criminogene factoren en het strafblad van verdachte is de kans op recidive op strafbare feiten groot, doch slechts in de sfeer van de op zijn strafblad voorkomende veroordelingen, niet zijnde zedendelicten. De psychiater sluit niet uit dat verdachte in de toekomst opnieuw strafbare feiten zal plegen. Gezien zijn strafblad is de kans groter dan bij de gemiddelde burger op de feiten die reeds op zijn strafblad voorkomen, maar gelijk aan die van de gemiddelde burger voor wat betreft zedendelicten. Zij is van mening dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte moeilijk te behandelen zal zijn. Zij denkt dan ook dat een klinische behandeling niet veel zal opleveren dan wel zal toevoegen vanuit behandeloogpunt. Zijn verslavingsproblematiek is wel te behandelen in die zin dat moet worden gewerkt aan resocialisatie en de opbouw van een sociaal netwerk. De verantwoordelijkheid dient bij verdachte gelegd te worden en men dient hem op zijn eigen verantwoordelijkheid aan te spreken. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte ten tijde van het delict verminderd toerekeningsvatbaar was. Er is wel een bepaalde kwetsbaarheid in zijn algemeenheid maar niet ten opzichte van de ten laste gelegde feiten, te weten zedendelicten.
Gelet op dit alles volgt de rechtbank de deskundige Ederveen in haar conclusie dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit weliswaar een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis, maar dat deze stoornis geen rol heeft gespeeld bij het plegen van het feit en dat hij dientengevolge volledig toerekeningsvatbaar is.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd als er geen causaal verband is tussen de stoornis en het gepleegde delict. De heersende gedachte is dat een verband vereist is, maar de tekst van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht eist niet meer dan een verband bestaande uit gelijktijdigheid. Dit artikel sluit niet uit dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd aan een persoon die ten tijde van het plegen van het delict lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens zonder dat het causaal verband tussen de stoornis en het delict is komen vast te staan. Het standpunt van de raadsman dat vastgesteld dient te worden dat het bewezenverklaarde feit het gevolg is van de stoornis van verdachte vindt geen steun in het recht.
Rest de vraag of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Dit is een noodzakelijke voorwaarde om te kunnen komen tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling. De deskundigen hebben geen uitspraak kunnen doen over de kans op herhaling. De psychiater heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de kans dat verdachte in de toekomst zich wederom schuldig zal maken aan een zedendelict net zo groot is als bij iedere gemiddelde burger. De rechtbank is van oordeel dat - gelet op deze uitspraak van de psychiater - de kans op herhaling van een zedenmisdrijf weliswaar bestaat, maar dat deze dermate gering is dat de maatregel van terbeschikkingstelling thans niet vereist is. De rechtbank heeft daarbij tevens in aanmerking genomen dat dit de eerste keer is dat verdachte in aanraking komt met politie en justitie vanwege een zedenmisdrijf.
Emergis schrijft in haar rapport dat vooral de leefgebieden “druggebruik”, “alcoholgebruik” en “denkpatronen, gedrag en vaardigheden” een risicovol beeld laten zien. Hij is naar het oordeel van de reclassering onvoldoende leerbaar, omdat hij uitgaat van zijn gelijk en terughoudend is in het geven van openheid. Zij is van mening dat verdere hulpverlening wenselijk is en dat dit zich zou moeten richten op het middelengebruik van verdachte en het realiseren van gedragsverandering. Echter, gezien de houding en leerbaarheid van verdachte en het verloop van eerdere begeleidingstrajecten in het kader van een reclasseringstoezicht is hulpverlening binnen een justitieel kader niet geïndiceerd.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor langere duur, zoals hier na te melden, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank naast de ernst van het feit met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer en de samenleving heeft gehad. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een lichtere sanctie, zoals door de raadsman van verdachte verzocht.
7 De benadeelde partij
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het geding over deze strafzaak en hebben een vordering ingediend tot vergoeding van door hen geleden schade tot een bedrag van € 6.250,10, te weten € 6.000,00 voor immateriële schade en
€ 250,10 voor materiële schade, respectievelijk € 3.000,00 voor immateriële schade.
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bij wijze van voorschot zullen worden toegewezen tot een bedrag van € 2.014,25 (materiële schade € 14,25 (morning after pil) en immateriële schade € 2.000,00) respectievelijk €1.500,00, met de verplichting tot betaling van genoemde bedragen aan de Staat ten behoeve van de slachtoffers conform artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, en dat de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, verzocht de vorderingen tot schadevergoeding af te wijzen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de schade op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op algemene ervaringsregels thans vast op € 2.000,00 zodat dit bedrag, als voorschot, zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft de door haar gevorderde materiële schade niet onderbouwd door bescheiden. De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 14,25, te weten de kosten voor de aanschaf van de morning after pil, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht de verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De schade bestaande uit kleding en sieraden die de benadeelde partij vanwege de nare herinneringen niet meer kan en wil dragen, is niet van eenvoudige aard, bij gebreke aan nota’s en dergelijke.
Voor het overige wordt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaard nu dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
Vordering [slachtoffer 2]
De verdachte is vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aan brengen.
8 Het beslag
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen medicijnen, papieren, schroevendraaiers, dekbedovertrek, dekbed, bijl, handdoek en messen (nrs. 1, 2, 3, 5, 7, 9, 10, 15,16 en 17 op de beslaglijst) zullen worden teruggegeven aan verdachte, dat de in beslag genomen bustehouder en slipje (nrs. 11 en 13 op de beslaglijst) zullen worden teruggegeven aan [slachtoffer 1], en dat de in beslag genomen trui (nr. 12 op de beslaglijst) zal worden teruggegeven aan [slachtoffer 2]. Voorts heeft zij gevorderd dat de in beslag genomen gas (nr. 4 op de beslaglijst) zal worden onttrokken aan het verkeer en dat het in beslag genomen mes (nr. 8 op de beslaglijst) zal worden verbeurd verklaard.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan [slachtoffer 1], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer 2], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
9 De vordering tot tenuitvoerlegging
9.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken te Amsterdam d.d. 12 december 2006, ten uitvoer zal worden gelegd.
9.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft gelet op zijn pleidooi waarin hij tot vrijspraak heeft geconcludeerd verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
9.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht het evenwel niet passend de hele vordering toe te wijzen. Daarom zal de rechtbank de vordering voor de duur van 6 maanden toewijzen en voor het overige afwijzen. De rechtbank acht het voorts noodzakelijk met betrekking tot het resterende gedeelte van de voorwaardelijke gevangenisstraf de bij het vonnis gestelde bijzondere voorwaarde te wijzigen in die zin dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een klinische opname voor maximaal de duur van de proeftijd.
10 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14d, 33, 33a, 36b, 36d, 36f, 47 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
11 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het aan hem onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5. is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus onder 1 bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 5 (vijf) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt de verdachte bij wijze van voorschot tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1], wonende te [adres slachtoffer 1], van de som van
€ 2.014,25, waarvan € 14,25 terzake van materiële schade en € 2.000,00 bij wijze van voorschot terzake van immateriële schade;
- indien dit bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer mededaders is betaald, is de verdachte niet gehouden dit bedrag aan de benadeelde partij te voldoen;
- bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen kosten draagt;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1], een bedrag van € 2.014,25 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 40 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat voldoening aan de ene de betalingsverplichting aan de andere doet vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres slachtoffer 2], niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten medicijnen, papieren, schroevendraaiers, dekbedovertrek, dekbed, bijl, handdoek en messen (nrs. 1, 2, 3, 5, 7, 9, 10, 15,16 en 17 op de beslaglijst);
- gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van de in beslag genomen voorwerpen, te weten bustehouder en slipje (nrs. 11 en 13 op de beslaglijst);
- gelast de teruggave aan [slachtoffer 2] van het in beslag genomen voorwerp, te weten een trui (nr. 12 op de beslaglijst);
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten een gas (nr. 4 op de beslaglijst);
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes (nr. 8 op de beslaglijst);
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaren, die bij vonnis van de meervoudige strafkamer te Amsterdam d.d. 12 december 2006 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 13/528193-06, een gedeelte ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af, maar wijzigt de daaraan verbonden voorwaarden in die zin dat de veroordeelde zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een klinische opname voor maximaal de duur van de proeftijd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ente, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 februari 2009.
Mr. Peeters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.