ECLI:NL:RBMID:2009:BI6984

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
62660
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding na mishandeling tussen vennoten

In deze zaak vorderden eisers, vennoten in de vennootschap onder firma PB Bouw, schadevergoeding van gedaagde wegens mishandeling door gedaagde van eiser sub 1. De mishandeling vond plaats in de nacht van 18 op 19 januari 2007, toen gedaagde eiser sub 1 met een staaflantaarn sloeg, wat resulteerde in ernstige verwondingen. Gedaagde was eerder veroordeeld voor zware mishandeling in een strafzaak, waarbij een beroep op noodweer was verworpen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde onrechtmatig had gehandeld jegens eiser sub 1 en dat hij aansprakelijk was voor de schade die eiser sub 1 had geleden. De rechtbank wees een schadevergoeding van € 2.781,57 toe aan eiser sub 1, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. De overige vorderingen van eisers, waaronder die van eiser sub 2, werden afgewezen. De rechtbank oordeelde dat gedaagde niet kon aantonen dat er sprake was van eigen schuld van eiser sub 1 en dat de schadevergoeding niet kon worden verminderd. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 april 2009.

Uitspraak

Uitspraak
vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
62660 / HA ZA 08-21218 februari 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 62660 / HA ZA 08-212
Vonnis van 1 april 2009
in de zaak van
1. [eiser sub. 1],
wonende te Kuitaart,
2. [eiser sub. 2],
wonende te Kuitaart,
eisers,
advocaat mr. J. van der Wijst te Middelburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te Kuitaart,
gedaagde,
advocaat mr. W.T.J. Schieman te Middelburg.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding
de conclusie van antwoord
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek.
De feiten
Tussen eisers en gedaagde bestaat al langere tijd onmin, die samenhangt met de niet tot ieders tevredenheid verlopen beëindiging (in 2005) van een tussen hen bestaan hebbende vennootschap onder firma.
2.2. In de nacht van 18 op 19 januari 2007 stond gedaagde met een staaflantaarn bij zijn op eigen erf geparkeerde bestelbus. Eiser sub 1verscheen daar ook. Laatstgenoemde is door gedaagde met de staaflantaarn geslagen. Hij heeft daardoor letsel – onder meer fracturen aan oogkassen, neus en kaken – opgelopen.
2.3. Gedaagde is in verband met voormeld incident op 30 januari 2008 door de politierechter van deze rechtbank wegens “zware mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf. Een beroep op noodweer is verworpen. Eiser sub 1 had zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd; de politierechter heeft hem in zijn vordering tot vergoeding van schade niet ontvankelijk verklaard. Eiser sub 1 heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.4. Eisers zijn vennoten in de vennootschap onder firma PB Bouw (hierna: de v.o.f.), met een winstverdeling van elk van 50%.
Het geschil
Eisers vorderen dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om te betalen:
aan eiser sub 1 bedragen van € 46.793,87 aan schadevergoeding en € 2.737,24, althans
€ 904,-- aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente over die bedragen vanaf 30 januari 2008 althans 22 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, en
aan eiser sub 2 een bedrag van € 34.687,50, te vermeerderen met wettelijke rente over dat bedrag vanaf 22 april 2008 tot aan de dag der algehele voldoening,
alles met veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure.
3.2. Eisers stellen dat gedaagde door eiser sub 1 ernstig te mishandelen jegens hen beiden onrechtmatig heeft gehandeld. Hij heeft ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van eiser sub 1 en aldus jegens hem gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. Gedaagde dient de door eiser sub 1 door de mishandeling geleden schade te vergoeden. Gedaagde heeft ook jegens eisers sub 2 onrechtmatig gehandeld, nu eiser sub 2 als direct gevolg van het handelen van gedaagde inkomstenschade heeft geleden. Ook die schade dient gedaagde te vergoeden.
Eiser sub 1 stelt de navolgende schade:
- materiële schade • eigen risico zorgverzekering en mislopen no-claim korting € 355,--
• kosten gebitsprothese, met noodzakelijke verleturen en reiskosten € 1.215,37
• kosten bril € 500,--
• reiskosten ziekenhuis € 36,--
- immateriële schade (smartengeld) € 10.000,--
- inkomstenderving (de helft van de gederfde winst als gevolg van het
feit dat hij 12 weken niet en 13 weken voor de helft heeft gewerkt) € 34.687,50
Totaal: € 46.793,87.
Voor de verleturen en inkomstenderving gaan eisers uit van een uurtarief van € 75,--. Dat is, gelet op het resultaat van de v.o.f. in 2007 gedeeld door het aantal uren dat de vennoten daarvoor werkten, het per uur door elk van hen verdiende bedrag. Voor reiskosten rekenen eisers de reële kosten van € 0,60 per kilometer. Eiser sub 1 droeg tijdens het incident een (variofocus) bril; die is vernield. Omdat nog geen eindsituatie met zijn ogen is bereikt, is nog geen nieuwe bril aangeschaft. Het smartengeld is gebaseerd op vergelijkbare gevallen uit de zgn. Smartengeldgids. Eiser sub 1 stelt – met verwijzing naar rapportage van een kaakchirurg – tengevolge van de mishandeling voormelde periodes niet, dan wel voor de helft te hebben kunnen werken.
Eiser sub 2 stelt als zijn schade:
inkomstenderving (de helft van de gederfde winst als gevolg van het
feit dat zijn vennoot in de v.o.f. 12 weken niet en 13 weken voor de
helft heeft gewerkt) € 34.687,50.
Daarnaast stelt eiser sub 1 – met overlegging van facturen van zijn raadsman – daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke kosten (ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid) van € 2.737,24.
3.3. Gedaagde voert verweer. Hij bestrijdt jegens eisers onrechtmatig te hebben gehandeld. Hij heeft zich slechts tegen een onverhoedse aanval van eiser sub 1 verweerd. Dit strafrechtelijk als noodweer(-exces) te kwalificeren gedrag brengt mee dat in ieder geval jegens eiser sub 1 civielrechtelijk geen aansprakelijkheid bestaat. Jegens eiser sub 2 bestaat al geen aansprakelijkheid omdat de (gesteld) geschonden norm niet strekt tot bescherming tegen de door eiser sub 2 gestelde inkomensschade. Die schade komt niet voor vergoeding in aanmerking.
Voor het geval wel aansprakelijkheid wordt aangenomen betwist gedaagde de schadeposten. Dat het eigen risico ten gevolge van de gestelde mishandeling is gerealiseerd en de no-claim korting om die reden is misgelopen is onvoldoende onderbouwd. Gedaagde betwist de noodzaak van een deel van de gevorderde reiskosten in verband met de gebitsprothese en stelt dat (hier en voor de reiskosten naar het ziekenhuis) een te hoog tarief per kilometer en voor de verleturen (als al gemaakt; eiser sub 1 heeft blijkens zijn stellingen een tijd niet gewerkt) in aanmerking wordt genomen. Eiser sub 1 droeg tijdens het incident geen bril en een nieuwe bril is niet gekocht. Het gevorderde smartengeld is onvoldoende onderbouwd en te hoog. Gedaagde betwist dat eiser sub 1 gedurende de door hem gestelde periodes niet dan wel voor de helft heeft gewerkt en stelt dat het bij de winstderving gerekende uurtarief te hoog is. Ook de berekeningswijze van de gestelde inkomstenderving van beide eisers wordt betwist.
Gedaagde betwist dat de gestelde buitengerechtelijke kosten zien op werkzaamheden voor het verkrijgen van voldoening buiten rechte dan wel ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid; het gaat om werkzaamheden in het kader van de strafzaak.
Tenslotte stelt gedaagde dat eiser sub 1 aan de door hem geleden schade eigen schuld heeft. Hij is zelf – zonder noodzaak – naar de bestelbus van eisers (staande op het erf van eiser sub 1) gegaan met de kennelijke bedoeling die te beschadigen. Toen gedaagde hem betrapte viel hij gedaagde direct aan; bij de verdediging door gedaagde heeft eiser sub 1 het letsel opgelopen. De vergoedingplicht van gedaagde wordt door de eigen schuld van eiser sub 1 gereduceerd tot nihil.
De beoordeling
Vast staat dat gedaagde eiser sub 1 met een staaflantaarn heeft geslagen. Dat is jegens eiser sub 1 onrechtmatig. Gedaagde stelt echter dat hij heeft gehandeld uit noodweer – zich aldus kennelijk beroepend op een rechtvaardigingsgrond als bedoeld in art. 6:162 lid 2 BW – dan wel beroept hij zich op noodweer-exces – aldus stellend dat hem geen schuld als bedoeld in art. 6:162 lid 3 BW treft.
4.2. Van noodweer is sprake wanneer gedaagde de mishandeling heeft begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf, eerbaarheid of goed tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (art. 41 lid 1 Sr). Van noodweer-exces is sprake wanneer gedaagde de grenzen van de noodzakelijke verdediging weliswaar is overschreden, maar dit het onmiddellijke gevolg was van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt (art. 41 lid 2 Sr).
4.3.1. Ter onderbouwing van zijn verweren verwijst gedaagde naar het gestelde in de (door eisers) overgelegde pleitnotities van zijn raadsman voor de politierechterzitting, waarop het onder 2.3 genoemde vonnis is gewezen.
4.3.2. Ten aanzien van het beroep op noodweer-exces is daarin slechts gesteld dat gedaagde “mogelijk (…) de grenzen van de noodzakelijke verdediging gaandeweg (heeft) overschreden door als gevolg van de hevige gemoedsbeweging van verdediging na(ar) aanval over te schakelen (…)”. Het beroep is verder niet toegelicht. In het licht van de gemotiveerde betwisting van eisers dat van noodweer-exces sprake was is aldus onvoldoende gesteld om gedaagde tot bewijs van zijn stelling toe te laten. Het beroep op noodweer-exces zal worden gepasseerd.
4.3.3. Het beroep op noodweer is – kort gezegd – als volgt toegelicht. Gedaagde stond in het donker op eigen terrein bij zijn bestelbus. Eiser sub 1 kwam naar die bus; gedaagde vreesde dat hij die bus zou gaan beschadigen. Toen gedaagde eiser sub 1 betrapte, viel deze hem onmiddellijk aan. Gedaagde heeft zich toen noodzakelijkerwijs verdedigd en daarbij de (voor andere doelen meegenomen) staaflantaarn gebruikt. Gedaagd heeft evenwel niets gesteld over de “gebodenheid” van de vorm die hij voor zijn verdediging heeft gekozen – namelijk het slaan in het gezicht van eiser sub 1 met een staaflantaarn – in het licht van de wijze waarop hij door eiser sub 1 was aangevallen. En juist dat – dat sprake is van proportionaliteit tussen de wederrechtelijke aanranding en de mate waarin bij de verdediging geweld wordt gebruikt – is voor een geslaagd beroep op noodweer wezenlijk. Nu over dit wezenlijke aspect van noodweer niets is gesteld en het gestelde noodweer door eisers gemotiveerd is betwist, zal het beroep daarop als onvoldoende onderbouwd, zonder dat bewijslevering wordt toegestaan, worden verworpen.
4.4. Op grond van het bovenstaande staat vast dat gedaagde jegens eiser sub 1 door hem te mishandelen onrechtmatig heeft gehandeld en zal gedaagde de door eiser sub 1 als gevolg van die mishandeling geleden schade dienen te vergoeden. De rechtbank ziet in het gedrag van eiser sub 1, ook als dat inhield (zoals gedaagde stelt) dat hij in de nacht naar de bus van gedaagde ging om die te beschadigen, niet een omstandigheid die in causaal verband staat met de schade. Dergelijk gedrag is op zich laakbaar, maar daarmee roept degene die zich zo gedraagt niet over zich af mishandeld te worden. Er is dan ook geen sprake van eigen schuld van gedaagde in de zin van art. 6:101 BW. Gedaagde is voor de volledige schade van eiser sub 1 aansprakelijk.
4.5.1. Eisers stellen dat het handelen van gedaagde ook jegens eiser sub 2 onrechtmatig is. Immers heeft eiser sub 2 als gevolg van de mishandeling schade geleden, die hierin bestaat dat, nu eiser sub 1 een periode niet heeft kunnen werken, de winst van de v.o.f., en dus ook het aandeel daarin van eiser sub 2, lager is uitgevallen dan zonder de mishandeling het geval zou zijn geweest. 4.5.2. Een te verwachten gevolg van mishandeling is dat de mishandelde al dan niet tijdelijk, geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt. De door gedaagde geschonden norm – “gij zult niet mishandelen” – strekt ook tot bescherming tegen arbeidsongeschiktheid en tegen vermogensschade die door arbeidsongeschiktheid kan ontstaan. Indien eiser sub 1 een eenmanszaak had gehad zou zijn inkomstenderving als gevolg van de mishandeling volledig door hemzelf geleden schade zijn, waarvoor hij gedaagde – als degene die hem heeft mishandeld – kon aanspreken. Nu eiser sub 1 met eiser sub 2 als vennoot in de v.o.f. werkzaam is, komt – blijkens de tussen hen overeengekomen winstverdeling – de helft van een tengevolge van de mishandeling geleden inkomstenverlies voor rekening van eiser sub 2. In die zin leidt eiser sub 2 door de mishandeling rechtstreeks schade. Het beroep van gedaagde op het ontbreken van relativiteit (art. 6:163 BW) wordt verworpen.
4.6. Thans dienen de door eisers gestelde schadeposten te worden besproken.
4.6.1. De materiële schade van eiser sub 1:
- eigen risico en misgelopen no-claimkorting van de zorgverzekering;
Uit de door eisers overgelegde stukken blijkt dat het bedrag, dat eiser sub 1 aan eigen risico met de zorgverzekering was overeengekomen (€ 100,--) volledig is gerealiseerd door de betaling van een rekening van de huisarts van 20 januari 2007, de dag na de mishandeling. Daarmee staat voldoende vast dat het eigen risico ten gevolge van de mishandeling is gerealiseerd. Gedaagde is daarvoor aansprakelijk. Dat ook het mislopen van de no-claimkorting het gevolg is geweest van de door de mishandeling noodzakelijk geworden medische behandelingen blijkt onvoldoende uit de stukken. De door eisers overgelegde brief van 22 mei 2007 van de zorgverzekeraar verwijst voor de inhoudingen (waaruit kan blijken welke kosten van zorg tot de hoogte van het no-claimbedrag door de zorgverzekeraar zijn vergoed) naar een overzicht de achterzijde van de brief, maar dat overzicht is door eisers – hoewel daartoe ruim de gelegenheid bestond – niet overgelegd. De schadepost wordt daarom afgewezen.
- kosten gebitsprothese;
Eisers hebben met stukken aangetoond dat voor een gebitsprothese kosten tot een bedrag van € 720,37 zijn gemaakt en dat deze kosten niet door een verzekeraar zijn vergoed. Gedaagde heeft tegen deze kosten geen verweer gevoerd. Zij zullen worden toegewezen.
Eiser sub 1 vordert ook verlet- en reiskosten. Hij stelt dat vijf bezoeken aan de tandprothetische praktijk zijn afgelegd. Gelet op de aard van het letsel acht de rechtbank dat niet aannemelijk. In dat licht is de ongemotiveerde betwisting door gedaagde dat vijf keer een bezoek is afgelegd onvoldoende. Voor de kilometervergoeding zal de rechtbank uitgaan van de door gedaagde genoemde NPP-richtlijn, die voor 2007 van € 0,22 per kilometer uitgaat. In die richtlijn is aansluiting gezocht bij de reële en gangbare normen en is voor de vaststelling van de kilometervergoeding uitgegaan van de gemiddelde kosten per gereden kilometer, waarbij gebruik is gemaakt van de gangbare en recente ANWB-tabellen van variabele kosten. Met deze vergoeding worden dus de reële kosten vergoed; eiser sub 1 licht zijn – veel hogere – vordering niet nader toe. Een en ander leidt tot een te vergoeden bedrag van € 44,--.
Nu, zoals hierna onder 4.6.3 zal worden overwogen, van enige vorm van inkomstenderving door eiser sub 1 ten gevolge van de mishandeling niet is gebleken, kan ook niet worden gezegd dat eiser sub 1 doordat hij tijd heeft moeten gebruiken om naar de tandprothetische praktijk te gaan, inkomsten heeft gederfd. De schadepost verleturen worden gepasseerd.
- de bril
Partijen twisten over de vraag of bij de mishandeling een bril is vernield. In elk geval staat vast dat eiser sub 1 sinds de mishandeling geen nieuwe bril heeft gekocht. Nu hij aldus al bijna anderhalf jaar geen bril gebruikt, is niet aannemelijk dat hij feitelijk een bril nodig heeft. Dat geldt te meer nu hij van zijn stelling dat met zijn ogen nog geen eindsituatie is bereikt, geen enkele onderbouwing (met bijvoorbeeld een verklaring van een oogarts) geeft. De rechtbank zal de gevorderde vergoeding van een bril afwijzen.
reiskosten ziekenhuis
De drie door eiser sub 1 gestelde ziekenhuisbezoeken worden niet betwist. Als norm voor de vergoeding zal de NPP-richtlijn worden gehanteerd. Voor de gereden 60 kilometer zal gedaagde een bedrag van (60 x € 0,22 =) € 13,20 dienen te vergoeden.
De immateriële schade van eiser sub 1:
Bij de vaststelling van de hoogte van deze schade houdt de rechtbank rekening met het navolgende. Bij de mishandeling heeft eiser sub 1 een neusfractuur en een gecompliceerde fractuur van de sinusvoorwand opgelopen. Genezing duurde 3 tot 6 maanden; eiser sub 1 zal veel nalast hebben gehad en mogelijk pas na 6 maanden weer volledig fit zijn geweest. Van blijvend letsel is geen sprake. Mogelijk heeft eiser sub 1 een periode niet gewerkt. Of hij daadwerkelijk arbeidsongeschikt was kan uit de stukken niet worden afgeleid. Eisers hebben niets gesteld over (andere) belemmeringen door het letsel. Aard, duur en intensiteit van de pijn, het verdriet en de gederfde levensvreugde worden door eisers genoemd, maar niet toegelicht. Dat eiser sub 1 (psychisch) ernstig lijdt of heeft geleden onder het feit dat de mishandeling heeft plaatsgevonden, is gesteld noch gebleken De rechtbank stelt de door gedaagde te betalen vergoeding van immateriële schade in redelijkheid op € 1.000,--.
4.6.3. De inkomstenderving van beide eisers:
Eisers stellen dat eiser sub 1 gedurende de weken 4 tot en met 15 van 2007 in het geheel niet heeft kunnen werken en gedurende de weken 16 tot en met 28 van 2007 voor 50% heeft gewerkt. De door eisers overgelegde verklaringen en stukken tonen duur en mate van de gestelde arbeidsongeschiktheid van eiser sub 1 onvoldoende aan. Eisers dienen, gelet op de gemotiveerde betwisting door gedaagde, in beginsel de gestelde duur en mate te bewijzen.
Eisers stellen vervolgens dat zij tengevolge van de arbeidsongeschiktheid van eiser sub 1 schade hebben geleden. Zij leggen daarvan een berekening over. Eisers gaan er daarin van uit dat voor elk uur dat eiser sub 1 niet heeft gewerkt de v.o.f. een (tussen eisers bij helfte te verdelen) verlies heeft geleden van een bedrag, gelijk aan het totaal van de winst in 2007 gedeeld door het aantal door de vennoten in dat jaar gewerkte uren. Daarmee wordt verondersteld dat de winst uitsluitend door werkzaamheden, verricht door de vennoten, wordt gerealiseerd. Dat is echter niet het geval: blijkens de stukken heeft de v.o.f. (werkzaam in de bouw) meer personeel, en dat personeel is tijdens de (gestelde) arbeidsongeschiktheid van eiser sub 1 blijven werken (en dus inkomen voor de v.o.f blijven verwerven). Bovendien hangt de te verwerven winst ook af van de beschikbaarheid van opdrachten. Daarover is niets gesteld. De rechtbank zal de berekening van eisers niet volgen.
Zij constateert vervolgens dat van een feitelijke vermindering van inkomen (in de v.o.f. of bij een van eisers) als gevolg van de mishandeling uit de overgelegde stukken niets blijkt. De stukken laten slechts zien dat de v.o.f. in 2007 € 262.548,-- winst heeft gemaakt, waarvan elk van de vennoten de helft toekomt. Dat een arbeidsongeschiktheid van eisers sub 1 als gevolg van de mishandeling negatief op dit resultaat heeft gedrukt (hetgeen in een lager resultaat voor elk van eisers had geresulteerd dan wanneer de mishandeling niet had plaatsgevonden) is niet gesteld en blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. De rechtbank stelt vast dat niet van enige schade blijkt. Bewijslevering van duur en mate van arbeidsongeschiktheid is dan niet meer nodig. De vorderingen van beide eisers op dit punt moeten worden afgewezen.
De buitengerechtelijke kosten;
Eiser sub 1 legt facturen daarvan over, stellende dat deze betrekking hebben op kosten gemaakt ter vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid daarvoor van gedaagde. Nu vaststaat dat gedaagde jegens eisers onrechtmatig heeft gehandeld, is hij voor die kosten – mits daadwerkelijk gemaakt – aansprakelijk. Uit de overgelegde stukken blijkt wel dat voor de vaststelling van de schade (in bescheiden vorm) stukken zijn verzameld en onderzoek is gedaan. Gedaagde heeft gesteld dat eisers zich tot het OM hebben gewend in verband met de inverzekeringstelling van eiser sub 1; voorts is door de raadsman van eisers opgave van schadeposten aan het OM gedaan. Van de daarmee gemoeide kosten kan niet worden gezegd dat ze de vaststelling van de schade en de aansprakelijkheid daarvoor betreffen. De primaire vordering op dit punt moet worden afgewezen. De rechtbank zal – nu voldoende vaststaat dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt – de subsidiaire vordering tot vaststelling van vergoeding van een bedrag gelijk aan twee punten van het liquidatietarief II (in totaal € 904,--), toewijzen.
4.7. Op grond van het vorenstaande is schadevergoeding tot een bedrag van € 2.781,57 aan eiser sub 1 toewijsbaar, te vermeerderen met de, onbetwist gebleven, wettelijke rente vanaf 30 januari 2007. De overige door eiser sub 1 opgevoerde schadeposten, alsmede de vordering van eisers sub 2 worden afgewezen. Nu beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, en voorts gelet op de context van de vorderingen, is de rechtbank van oordeel dat de proceskosten dienen te worden gecompenseerd, zodat elk van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt gedaagde om aan eiser sub 1 te betalen een bedrag van € 2.781,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 30 januari 2007 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2009.?