4.3.1 Dan resteert de door [eiser] gevorderde vergoeding van schade. De door [eiser] gestelde schade is opgetreden voordat het profiel van de [adres] werd aangepast. Het door [eiser] gestelde onrechtmatige handelen van de gemeente bestaat uit de combinatie van het in stand houden van een onjuist wegprofiel en het in stand houden van een onvoldoende riolering (een gemengd stelsel met te weinig capaciteit), terwijl er voorts rondom de woning werkzaamheden zijn verricht, die de afstroom van water naar de woning hebben doen toenemen.
4.3.2. Het perceel van [eiser] en dat van de gemeente waarop de [adres] is aangelegd zijn naburige percelen. Op de bevoegdheden en verplichtingen van [eiser] en de gemeente als eigenaars van deze percelen is titel 4 van boek 5 BW van toepassing. Nu het perceel van [eiser] lager gelegen is dan de directe omgeving, zal dat perceel het water dienen op te vangen dat van nature van de omringende hogere percelen - waaronder dat van de gemeente – afstroomt (art. 5:38 BW). In de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over hun percelen stromend water mogen partijen niet in zodanige mate of op zodanige wijze wijziging aanbrengen, dat deze jegens de andere partij onrechtmatig is (art. 5:39 BW). In casu heeft de gemeente op haar perceel de [adres] (met een bepaald wegprofiel) aangelegd. Doordat daardoor meer verhard oppervlak ontstond, heeft dat invloed gehad op de afstroom van het water naar het perceel dat thans van [eiser] is. Vast staat evenwel dat die aanleg plaats vond voordat de woning werd gebouwd. Deze wijziging kan dus niet jegens [eiser] (dan wel de toenmalige eigenaar van het thans aan [eiser] toebehorende perceel) onrechtmatig zijn geweest. Toen de woning werd gebouwd, diende met de afstroom van (regen-)water vanaf de [adres] rekening te worden gehouden. Dat lijkt ook te zijn gebeurd: in de woning was bij aankoop door [eiser] een pomp aanwezig. Dat het dempen van de sloot invloed op de afstroom heeft gehad is door [eiser] onvoldoende onderbouwd; dat sedert dat dempen (in 1987) wijziging in de afstroom heeft plaatsgevonden heeft [eiser] immers niet gesteld. Voor zover de schade door afstroom van regenwater als gevolg van de aanwezigheid en het profiel van de [adres] is ontstaan, kan de gemeente daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld.
4.3.3. [eiser] stelt echter ook dat de afstroom van (regen-)water naar de woning is toegenomen omdat als gevolg van werkzaamheden langs de [adres] en aansluiting van diverse drainages op de riolering, de afvoerputten cq. de riolering het regenwater niet meer kon(den) verwerken (er kwam zelfs water uit de putten terug). Kern van deze stelling is dat de capaciteit van de (gemeentelijke) riolering onvoldoende is. Ook ten aanzien van de hier gestelde, vermeerderde afstroom van water dient de verhouding tussen partijen te worden gezien als een burenverhouding. Dat betekent dat moet worden bezien of de gemeente op een jegens [eiser] onrechtmatige wijze wijziging heeft aangebracht in de hoeveelheid van het van haar perceel (met daarop de [adres]) naar de woning afstromend water. De stellingen van [eiser] in dat perspectief beziend, luidt het verwijt dat hij de gemeente maakt als volgt: zij heeft haar publieke taak, inhoudend dat zij zorgt voor een, ook gelet op een toenemende hoeveelheid afvoerwater, voldoende riolering, verzaakt. Daardoor werd, nu die riolering de toegenomen hoeveelheid water niet kon verwerken, de afstroom naar de woning vergroot. De gemeente heeft aldus in de stelling van [eiser] niet zelf de afstroom van haar perceel naar de woning gewijzigd, maar zij zou als verantwoordelijke voor de gemeentelijke riolering, op die gewijzigde afstroom onvoldoende adequaat hebben gereageerd, en dat zou jegens [eiser] onrechtmatig zijn.
4.3.4. Deze stelling van [eiser], aldus uitgelegd, wordt door de rechtbank op grond van het navolgende verworpen. [eiser] heeft niet gesteld dat de gemeente voorafgaand aan de eerste overstroming in de woning (op 3 mei 2005) van een gewijzigde afstroom van water van haar perceel naar de woning op de hoogte was of dat had moeten zijn. Vast staat dat de gemeente op de eerste melding van de overstroming heeft gereageerd: zij heeft in augustus 2005 een drempel en het trottoir aangepast. De aanpassingen hebben niet onredelijk lang op zich laten wachten. Dat tussentijds nog één (of, zoals [eiser] stelt, twee) overstromingen hebben plaatsgevonden, kan de gemeente niet worden verweten. Gesteld noch gebleken is dat van de door de gemeente in augustus 2005 genomen maatregelen van aanvang af duidelijk was dat zij onvoldoende waren. Van belang is ook dat op aandringen van [eiser] de drempel lager is gemaakt dan de gemeente noodzakelijk achtte. Ook van [eiser] mocht worden verwacht – gelet op zijn uit art. 5:38 BW voortvloeiende verplichting – dat hij zelf iets deed om schade als gevolg van de vergrote afstroom te voorkomen of te beperken. Toen de benedenverdieping in augustus 2006 – ondanks de maatregelen van 2005 – opnieuw onderliep, heeft hij dat ook gedaan: hij heeft een extra pomp geïnstalleerd. De gemeente was intussen bezig met – meer omvattender – onderzoek naar knelpunten in de riolering en heeft zich laten adviseren over aanpassing van het wegprofiel. Na augustus 2006 is de benedenverdieping van de woning niet meer overgestroomd. Gelet op deze feitelijke gang van zaken – en met name op de diverse acties die de gemeente heeft ondernomen – kan niet worden gezegd dat de gemeent niet adequaat op de door [eiser] ervaren wateroverlast heeft gereageerd.
4.3.5. De gemeente heeft dus niet onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De vordering tot schadevergoeding moet worden afgewezen.