ECLI:NL:RBMID:2009:BJ4942

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
68342/KG ZA 09-114
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom en exploitatie van tearoom tussen broers met Pakistaanse achtergrond

In deze zaak, die voor de Rechtbank Middelburg is behandeld, vordert eiser, een broeder van gedaagde, een aantal voorzieningen met betrekking tot de exploitatie van een tearoom in Cadzand-Bad. Eiser stelt dat hij op basis van een koopovereenkomst uit 2007 en een later contract uit 2009 volledig eigenaar is van de tearoom, terwijl gedaagde dit betwist en stelt dat eiser nooit eigenaar is geweest. De procedure omvat een dagvaarding, een conclusie van antwoord, en een mondelinge behandeling. Eiser heeft bewijsstukken overgelegd, waaronder een koopovereenkomst en kwitanties, maar gedaagde betwist de authenticiteit van deze documenten en stelt dat de vennootschap onder firma enkel op papier bestaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn eigendom en dat de vorderingen van eiser niet kunnen worden toegewezen. De rechter wijst de vorderingen af en veroordeelt eiser in de proceskosten van gedaagde, die op € 1.316,00 zijn begroot. Dit vonnis is op 16 juli 2009 uitgesproken.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
68342 / KG ZA 09-114
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 68342 / KG ZA 09-114
Vonnis van 16 juli 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Eeklo, België,
eiser,
advocaat: mr. A.I. Cambier,
tegen
[gedaagde],
wonende te Oostburg, gemeente Sluis,
gedaagde,
advocaat: mr. J. van Arkel.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
De procedure.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 13;
de bij (fax)brieven van 7 juli en 8 juli 2009 van de zijde van [gedaagde] overgelegde producties 14 tot en met 17;
de mondelinge behandeling op 9 juli 2009;
de pleitnota van [eiser];
de pleitnota van [gedaagde].
De feiten.
Partijen zijn broers. Zij hebben een Pakistaanse achtergrond.
Ten behoeve van de exploitatie van de horecaonderneming Tearoom [naam tearoom] (hierna: de tearoom), gevestigd aan de [adres] te Cadzand-Bad, is [[a]e] met de [a]] een vennootschap onder firma aangegaan. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel staan [gedaagde] en [a] per 1 januari 2007 als vennoten van VOF Tearoom [naam tearoom] geregistreerd.
Onder de door [eiser] overgelegde stukken (productie 2 bij de dagvaarding) bevindt zich een schriftelijk stuk (overeenkomst) gedateerd 5 januari 2007. Daarin zijn [a] en [eiser] overeengekomen dat [eiser] het aandeel van [a] in de tearoom overneemt voor de koopsom van € 110.000,00.
[eiser] is, blijkens het registratieformulier van de Kamer van Koophandel, met ingang van 30 maart 2007 toegetreden tot VOF Tearoom [naam tearoom].
Onder de door partijen overgelegde stukken (productie 4 bij de dagvaarding, productie 7 bij de conclusie van antwoord) bevindt zich het mede door [eiser] en [gedaagde] op 20 maart 2008 ondertekende formulier voor uitschrijving van VOF Tearoom [naam tearoom] bij de Kamer van Koophandel per 1 april 2008.
Per 1 april 2008 wordt de tearoom, blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, als eenmanszaak gedreven door [gedaagde].
Eigenaar/verhuurder van het pand waarin de horecaonderneming is gevestigd, is [eigenaar]. Het pand wordt op naam van [gedaagde] gehuurd.
Onder de door [eiser] overgelegde stukken (productie 8 bij de dagvaarding) bevindt zich verder een zowel in het Urdu als in het Nederlands vertaald schriftelijk stuk, met als titel “besluit dorpshoofd commissie”, waaronder zich een aantal namen bevinden en waarin onder meer wordt verklaard dat [eiser] en [gedaagde] voor de dorpshoofd commissie zijn verschenen en dat zij een overeenkomst hebben gesloten strekkende tot overname van de tearoom door [eiser].
Onder de door [gedaagde] overgelegde stukken (productie 11 bij de conclusie van antwoord) bevinden zich voorts twee kwitanties (overeenkomst tussen [gedaagde] en dhr. A. [a]) van 17 april 2008 en 10 juni 2008. Hierin wordt door [a] bevestigd dat hij een bedrag van € 26.000,-- respectievelijk € 14.000,-- heeft ontvangen van [gedaagde] in verband met de te overnemen Tearoom [naam tearoom] te Cadzand.
Het geschil.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat;
[gedaagde] te gebieden met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis de exploitatie van de tearoom te staken onder afgifte van de sleutels van het gehuurde en met achterlating van de voorraad en inventaris die in het gehuurde aanwezig is;
[gedaagde] te verbieden het pand te Cadzand zonder toestemming van [eiser] te betreden;
[gedaagde] te gebieden zijn medewerking te verlenen aan de indeplaatsstelling van de huurovereenkomst van de bedrijfsruimte waarin de tearoom wordt geëxploiteerd;
een en ander onder verbeurte van een dwangsom;
[gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen een voorschot ad € 40.000,-- op de afrekening van de exploitatie van de tearoom over 2007 en 2008;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] ten grondslag de stellingen dat hij op dit moment ten minste voor de helft, maar in zijn visie volledig, eigenaar is van de tearoom. Hij voert daartoe het navolgende aan. Op 5 januari 2007 heeft [eiser] een koopovereenkomst gesloten met [a] waarbij hij diens aandeel van 50% in de tearoom heeft overgenomen voor de som van € 110.000,--. Daarmee is [eiser] voor de helft eigenaar geworden van de tearoom. Deze overname is in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel geregistreerd. Met ingang van 30 maart 2007 staat [eiser] hierin als vennoot van VOF Tearoom [naam tearoom] vermeld. Hij betwist dan ook de stelling van [gedaagde] dat de vennootschap enkel op papier is opgericht om [eiser] in staat te stellen zijn eigen horecaonderneming op te richten. Vervolgens is [eiser] er in november 2008 mee bekend geworden dat [gedaagde] op 20 maart 2008 aan de Kamer van Koophandel valselijk heeft opgegeven dat [eiser] als vennoot was uitgetreden en dat [gedaagde] voortaan volledig eigenaar zou zijn van de tearoom. [eiser] heeft het formulier voor uitschrijving van de vennootschap nooit onder ogen gehad. De handtekening op het formulier is vervalst. Ditzelfde geldt voor de handtekening onder de overeenkomst tot wijziging van de huurafspraken van 20 mei 2008. Begin 2009 is in Pakistan familieberaad gehouden met betrekking tot de situatie rond de tearoom. Dit heeft geleid tot een op schrift gesteld contract, ondertekend door partijen. Afgesproken is dat [eiser] ook het aandeel in de tearoom van [gedaagde] overneemt voor de totaalprijs van
€ 133.000,00. Daarmee is [eiser] volledig eigenaar geworden van de tearoom. [gedaagde] weigert echter iedere medewerking aan de overdracht. [eiser] stelt verder dat [gedaagde] hem nog geld verschuldigd is uit hoofde van de exploitatie van de tearoom over de jaren 2007 en 2008.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en tot veroordeling van [eiser], uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van dit geding. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] dat hij volledig dan wel gedeeltelijk eigenaar zou zijn van de tearoom. [a] heeft zijn aandeel van 50% in de tearoom nimmer aan iemand anders dan aan [gedaagde] verkocht en geleverd. Uit de overgelegde kwitanties blijkt ook dat [gedaagde] hiervoor de overeengekomen koopsom van € 40.000,-- aan [a] heeft betaald. Volgens [gedaagde] is de door [eiser] overgelegde koopovereenkomst van 5 januari 2007 vals en het bestaan daarvan wordt dan ook betwist. [gedaagde] stelt dat de toetreding van [eiser] in maart 2007 tot de vennootschap onder firma uitsluitend diende om hem tijdelijk een papieren/formele basis te verstrekken, zodat hij zijn eigen horecaonderneming kon exploiteren ook al beschikte hij niet over de vereiste papieren. Feitelijk heeft [eiser] ook niets van doen gehad met de exploitatie van de tearoom. Dat [eiser] nooit heeft getekend voor de uitschrijving van de vennootschap en dat zijn handtekening op het formulier van de Kamer van Koophandel zou zijn vervalst wordt betwist. Verder is er geen sprake van dat [gedaagde] ooit de tearoom aan [eiser] heeft verkocht. Het door [eiser] overgelegde stuk is geen overeenkomst. Het is een tekst die buiten medeweten en niet in het bijzijn van [gedaagde] is opgesteld. [gedaagde] heeft nergens mee ingestemd, zijn handtekening staat er ook niet onder. [gedaagde] stelt zich verder nog op het standpunt dat er nimmer een vennootschap onder firma tussen hem en [eiser] is opgericht, in die zin dat er sprake is geweest van een samenwerking tussen partijen die ten doel had om enige onderneming te drijven. Er bestaat dan ook geen rechtsgrond voor de door [eiser] gevorderde winstverdeling.
De beoordeling.
[eiser] heeft onbetwist gesteld dat hij voor zijn inkomsten aangewezen is op de exploitatie van de tearoom. Gelet hierop is het spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen voldoende aannemelijk.
Het vorenstaande leidt ertoe dat hierna het geschil inhoudelijk zal worden behandeld.
De vorderingen weergegeven onder 3.1 sub I tot en met III zijn gebaseerd op de stelling dat [eiser] op dit moment eigenaar is van de tearoom. [eiser] beroept zich daartoe meer in het bijzonder op de betwiste stelling dat partijen in Pakistan een overeenkomst sloten, waarbij is overeengekomen dat [eiser] het aandeel van [gedaagde] in de tearoom overneemt. De overeenkomst waar [eiser] op doelt, is het hiervoor onder 2.8. genoemde stuk met als titel “besluit dorpshoofd commissie”. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan dit stuk niet worden aangemerkt als een rechtsgeldige overeenkomst. Het gaat om een tekst die door derden, onder wie de pleegvader van partijen, is opgesteld. Het stuk heeft geen geldige titel en bovendien staat de handtekening van [gedaagde] er niet onder. Op grond hiervan kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] ermee heeft ingestemd dat zijn aandeel in de tearoom wordt overgenomen door [eiser]. Ook anderszins kan niet worden aangenomen dat [eiser] eigenaar is geworden van de tearoom nu vast staat dat de daarvoor vereiste levering, volgens de eigen stelling van [eiser] weigert [gedaagde] iedere medewerking aan de overdracht, niet heeft plaatsgevonden. Uit het vorenstaande volgt dat [eiser] zijn stelling dat hij eigenaar is van de tearoom niet aannemelijk heeft gemaakt en dat deze dus geen grondslag kan bieden voor een toewijzing van het gevorderde onder 3.1. sub I tot en met III.
Verder kan er in het kader van dit kort geding vooralsnog niet van worden uitgegaan dat [eiser] dan ten minste voor de helft eigenaar is van de tearoom. [eiser] beroept zich daartoe op de overname van het aandeel van [a], maar of daar werkelijk sprake van is, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende komen vast te staan. Twijfels zijn er, gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde], met betrekking tot de authenticiteit van de als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebrachte koopovereenkomst, terwijl de stelling van [gedaagde] dat [a] niet met [eiser], maar met hem heeft gecontracteerd, niet onaannemelijk is gebleken. De hiervoor onder 2.9. genoemde kwitanties wijzen er in ieder geval op dat [gedaagde] de koopsom van € 40.000,-- aan [a] heeft voldaan, terwijl van betalingen van [eiser] aan [a] uit hoofde van de tussen hen gesloten koopovereenkomst vooralsnog niet is gebleken.
Maar zelfs al zou de stelling van [eiser] dat hij ten minste voor de helft eigenaar is van de tearoom, door de beweerdelijke overname van het aandeel van [a], al juist blijken te zijn, dan nog kan deze geen grondslag bieden voor toewijzing van de vorderingen I tot en met III. In dat geval staat de vennootschappelijke verhouding, waarbinnen partijen gezamenlijk als eigenaar van de tearoom moeten worden aangemerkt, hieraan in de weg.
De onder 3.1. sub V gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Vooropgesteld wordt dat een geldvordering voor toewijzing in kort geding in aanmerking kan komen, indien die vordering voldoende aannemelijk is. Voorts geldt dat terughoudendheid geboden is, mede met het oog op het restitutierisico, en dat dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed geboden is.
[eiser] vordert in kort geding betaling van een voorschot op de afrekening van de exploitatie van de tearoom over 2007 en 2008. [eiser] baseert zijn vordering op de omstandigheid dat hij daadwerkelijk vennoot was of is in de vennootschap onder firma. Hij verwijst daarvoor naar de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de met [a] op 5 januari 2007 gesloten overeenkomst. [gedaagde] betwist dat er sprake is geweest van een samenwerking tussen partijen die ten doel had om enige onderneming te drijven. Er is slechts sprake geweest van een papieren VOF. In dat verband beroept [gedaagde] zich er naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht op dat een vennootschap onder firma ingevolge artikel 22 Wetboek van Koophandel in beginsel bij authentieke of bij onderhandse akte moet worden aangegaan. Die wettelijke bepaling bevat een dwingend bewijsvoorschrift als gevolg waarvan het ontkende bestaan van de vof binnen de interne vennootschappelijke verhoudingen in beginsel alleen kan worden bewezen door enige neerslag daarvan in een authentieke of onderhandse akte. Vast staat dat binnen de onderhavige interne vennootschappelijke verhoudingen nimmer enig geschrift is opgemaakt om tussen partijen tot enig bewijs van de bedoelde vennootschap te dienen. Bij gebreke daarvan moet aan de door [eiser] gestelde venootschap onder firma worden voorbijgegaan en kan die vennootschap onder firma geen grondslag bieden voor een toewijzing van het hiervoor genoemde voorschot van € 40.000,00.
Waar de door [eiser] gestelde feiten de vorderingen anderszins niet althans onvoldoende kunnen rechtvaardigen, zullen de vorderingen op grond van het voorgaande moeten worden afgewezen.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht € 262,00
- salaris procureur € 1.054,00
Totaal € 1.316,00
De beslissing.
De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.316,00,
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek en in het openbaar uitgesproken op
16 juli 2009.