parketnummer: 12/715433-08 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 november 2009
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte],
geboren op [1974],
wonende te [adres],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid West - Huis van Bewaring De Torentijd, Torentijdweg 1 te Middelburg.
Raadsman mr. Kuijpers, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 oktober 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Bethlehem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging houdt in dat:
hij op of omstreeks 26 oktober 2008, te Sint Jansteen, gemeente Hulst, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet, die [slachtoffer] met een mes meermalen in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord, aangezien er sprake is van kalm en rustig beraad, een moment van reflectie op een voorgenomen besluit en de daarop volgende handelingen van verdachte die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte, vanaf het moment dat hij bij zijn moeder aankomt, de keuken ingaat om een mes te pakken, daarmee zoekend rondloopt, en uiteindelijk in het bijgebouw [slachtoffer] doodsteekt, meer dan voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn voorgenomen handelingen. Tevens heeft hij gedurende de tijd van het telefoontje naar zijn moeder en het bellen naar 112, zijnde ongeveer 12 minuten, de gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. In het bewust pakken van het mes, daarmee rond te lopen op zoek naar iemand, het met grof geweld kapotmaken van de deur van de douche, het meteen beginnen met steken in het lichaam van [slachtoffer], het vervolgens uit de douche sleuren van het slachtoffer en daarna talloze malen met het mes insteken op het lichaam van [slachtoffer], ligt het opzet op de dood direct besloten.
De officier van justitie heeft voorts betoogd dat het enkele feit dat verdachtes gedragingen ook door emotie ingegeven zijn geweest, niet met zich meebrengt dat hij daardoor de voor hem opengestaan hebbende gelegenheid zich rekenschap te geven van de gevolgen van zijn voorgenomen daad niet kan hebben benut. De vraag in hoeverre emoties een rol hebben gespeeld bij deze daad komt ter sprake bij de toerekeningsvatbaarheid en speelt derhalve geen rol bij de voorbedachte rade. Deze is, net als bij het leerstuk van de opzet, geobjectiveerd. Zij heeft hieromtrent verwezen naar arresten van de Hoge Raad van 23 mei 1995 (DD 95.351) en van 6 mei 1975 (NJ 1975/416).
Ten slotte heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de wetsgeschiedenis volgt dat “voorbedachten rade” een term is die bedoeld is om het tegenovergestelde van een “ogenblikkelijke gemoedsopwelling” aan te duiden en dus niet van een gemoedstoestand.
Naar het oordeel van de officier van justitie kan van een gemoedsopwelling, gelet op het tijdsverloop tussen het moment van aankomen bij de woning van verdachtes moeder en het bellen naar 112, zijnde 12 minuten, niet worden gesproken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de rapporten van de gedragsdeskundigen, geen sprake is van voorbedachte raad, zodat verdachte van de tenlastegelegde moord dient te worden vrijgesproken.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat, gelet op de rapporten van de gedragsdeskundigen, bij verdachte geen sprake was van een wil van verdachte om [slachtoffer] om het leven te brengen. Er was sprake van een acute stresstoestand en opgekropte emoties, welke op de bewuste avond tot een uitbarsting zijn gekomen, mede door toedoen van het gestreste gedrag van zijn moeder. Bij verdachte zijn de stoppen doorgeslagen op het moment dat hij zijn moeder halfnaakt in haar tuin had aangetroffen of op het moment dat verdachte zag en merkte dat de deur van de douche op slot was. Verdachte heeft niet bewust een mes uit de keuken gepakt. Hij zocht iets om zich mee te verdedigen en dat bleek een mes te zijn.
De emoties van verdachte en zijn psychische toestand dienen volgens de raadsman te worden ingevlochten in de feiten.
De raadsman heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 20 mei 2009, welke zaak volgens de raadsman soortgelijk is aan de onderhavige, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen sprake is van moord maar van doodslag.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de voorbedachte raad niet kan worden afgeleid uit de verklaring van de moeder van verdachte, omdat zij aantoonbaar liegt.
Naar het oordeel van de raadsman betreft het in casu een passionele doodslag en geen gewetenloze moord.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat het slachtoffer, [slachtoffer], op 26 oktober 2008 op het adres [adres] is overleden. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen.
Op 26 oktober 2008 kwam om 01:49:08 uur bij de 112-centrale een melding binnen van een man in Hulst die zei dat hij een andere man had doodgemaakt, omdat deze man een verhouding had met de moeder van de melder, terwijl de vader van melder nog maar enkele maanden geleden was overleden . Dit telefoontje is doorgeschakeld naar de Politie Zeeland en de melder zei dat hij [verdachte] heet . Kort na de melding kwam de politie aan bij het perceel [adres]. In de woonwagen werd verdachte aangetroffen, die zei: “Ik heb hem kapot gemaakt, hij ligt hierachter in het schuurtje. De klootzak wilde mijn moeder aanranden”. In het schuurtje zag de verbalisant een persoon liggen die hij herkende als [slachtoffer], met naast het lichaam een vleesmes . Een ambulancebroeder constateerde om 2.05 dat het, gezien het letsel, aannemelijk was dat het slachtoffer reeds was overleden. Vastgesteld is dat het tijdstip van overlijden gelegen is tussen 01.00 en 02.00 uur op 26 oktober 2008. Uit de sectie op het stoffelijke overschot is onder meer gebleken dat het slachtoffer is overleden door de combinatie van bloedverlies en orgaanfunctiestoornissen opgelopen door meerdere steekletsels in borst, buik en rug .
Verdachte heeft omtrent de feitelijke gang van zaken op 26 oktober 2008 en de directe aanleiding daartoe - zakelijk weergeven - als volgt verklaard :
Na een feestje in café De Huifkar ging verdachte in de nacht van 25 op 26 oktober 2008 naar huis. Tegen zijn vrouw zei hij vervolgens dat hij naar zijn moeder ging om te checken waar ze was. Verdachte twijfelde eraan of zijn moeder wel thuis was. Hij wilde haar eigenlijk controleren omdat hij vermoedde dat zij een relatie met een man had. Eerder had zijn dochter ook al tegen hem gezegd dat [slachtoffer] naar zijn moeder had geknipoogd. Verdachte stapte vervolgens in zijn auto en is naar het woonwagenkamp de [adres] gereden waar zijn moeder woonde. Onderweg heeft verdachte vanuit zijn auto met zijn GSM naar zijn moeder en tweemaal naar het slachtoffer gebeld. Toen hij zijn moeder aan de telefoon kreeg, raakte ze volledig in paniek. Verdachte en zijn moeder liepen al telefonerend naar elkaar toe. Verdachte sprong vervolgens over de poort, omdat deze op slot is en hij niet af wilde wachten tot zijn moeder de poort open maakte. Zijn moeder was paniekerig en vroeg voortdurend wat er aan de hand was. Nadat hij het poortje had geopend, zag hij aan de andere kant zijn moeder, slechts gekleed in een onderbroek. Op dat moment kreeg verdachte sterk het vermoeden dat er iemand bij zijn moeder moest zijn. Nadat hij door de poort was gelopen, zag hij dat zijn moeder snel naar binnen vluchtte via de voordeur. Verdachte rende vervolgens achter haar aan. Verdachte was op dat moment woedend. Hij schreeuwde tegen zijn moeder: “Wie is het en waar is hij?”. Verdachte liep vervolgens naar de keuken, trok een keukenla open en pakte hieruit een groot mes. Nadat hij het mes uit de lade had gepakt, ging hij in de woning op zoek. Nadat hij in de woning niemand aantrof, liep hij naar de berging achter de woning. Eenmaal daar binnen zag hij aan het rode rozet van het slot dat de deur van de douchecel vermoedelijk op slot was. Hij merkte aan de klink dat er iemand in de douchecel zat. Verdachte probeerde vervolgens met het mes het slot van de deur te openen, hetgeen niet lukte. Op dat moment sloegen volgens verdachte bij hem de stoppen door. Verdachte kan zich vanaf dat moment niet meer herinneren wat er is gebeurd. Op het moment dat verdachte weer bij besef kwam en overeind kwam, zag hij het levenloze lichaam van [slachtoffer].
Uit het onderzoek van de mobiele telefoon van het slachtoffer [slachtoffer], bekend onder nummer [mobielnummer 1], blijkt dat dit nummer op 26 oktober 2008 om 01.23.14 is gebeld door [mobielnummer 2], zijnde één van de GSM’s van [verdachte]. Uit het onderzoek van de mobiele telefoon van het slachtoffer [slachtoffer], bekend onder nummer [mobielnummer 3], blijkt dat dit nummer op 26 oktober 2008 om 01.24 is gebeld door telefoonnummer [mobielnummer 2], zijnde één van de GSM’s van [verdachte]. Na onderzoek van de mobiele telefoon van verdachte, bekend onder nummer [mobielnummer 2], blijkt dat met deze telefoon op 26 oktober 2008 om 01.22.55 is gebeld naar het nummer [mobielnummer 3], om 01.23.31 naar het nummer [mobielnummer 1] en om 01.36.06 naar het nummer [tel.nummer]. Blijkens de gegevens van de uitgelezen telefoon zijn dit de telefoonnummers van respectievelijk: [alias slachtoffer] (tweemaal), zijnde het slachtoffer [slachtoffer], en Thuis: ma.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat zij zag dat verdachte de deur van de douchecel kapot schopte en dat hij het slachtoffer uit de douchecel trok.
Uit de steken in de rug blijkt dat het slachtoffer nog is gestoken terwijl het al op de grond lag.
Gelet op vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat vast staat dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] heeft gedood door hem meerdere keren met een mes in het lichaam te steken.
Opzet
Ter zake het opzet van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat verdachte bewust een mes ter hand heeft genomen, met grof geweld de deur van de douche kapot heeft gemaakt, direct is begonnen met steken in het lichaam van [slachtoffer], vervolgens het slachtoffer uit de douche heeft gesleurd en daarna meerdere malen met het mes heeft ingestoken op het lichaam van [slachtoffer], waarbij vitale lichaamsdelen zijn geraakt en er bloedverlies is opgetreden, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte op dat moment het opzet heeft gehad om [slachtoffer] dodelijk letsel toe te brengen. Dit oordeel wordt niet anders als al juist zou zijn, als door de verdediging aangevoerd, dat verdachte “iets” zocht en dat dat toevallig een mes was maar evengoed een knuppel of koekenpan had kunnen zijn. Ook daarmee kunnen dodelijke verwondingen worden toegebracht.
Moord of doodslag
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de bewuste avond met zijn moeder wilde praten omdat hij reeds een vermoeden had dat zijn moeder een verhouding had met iemand van de fitness of met [slachtoffer], welk vermoeden kennelijk versterkt is door de mededeling over het knipogen. Voorts is gebleken dat hij, terwijl hij onderweg was naar de woning van zijn moeder, naar [slachtoffer] en zijn moeder heeft gebeld. Blijkens de eerder genoemde verklaringen van verdachte heeft hij, nadat hij zijn moeder in paniek halfnaakt in haar tuin aantreft, een mes uit een keukenlade gepakt en is hij het huis gaan doorzoeken. In het bijgebouw van de woning van zijn moeder merkte verdachte dat de deur van de douche op slot zat. Verdachte wilde deze deur per se open maken en morrelde met het mes aan het slot van de deur. Verdachte heeft op enig moment zijn jas uitgetrokken.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank van kalm beraad en rustig overleg sprake geweest, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de tenlastegelegde moord heeft gepleegd. Immers, verdachte heeft vanaf het moment dat hij naar zijn moeder ging omdat hij vermoedde dat zij een verhouding had tot het moment dat hij uiteindelijk [slachtoffer] meerdere malen met het mes stak, op een aantal momenten – het pakken van het mes, het doorzoeken van de woning, het vervolgens doorlopen naar de berging, het uittrekken van zijn jas - voldoende tijd gehad om zich te beraden op zijn handelen. Hij was derhalve in de gelegenheid na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Weliswaar blijkt uit de rapporten van de gedragsdeskundigen dat het steken van het slachtoffer met het mes, gelet op het aantal steken, in een soort roes is gebeurd, maar dit doet niet af aan de voorbedachte raad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 26 oktober 2008, te Sint Jansteen, gemeente Hulst, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een mes meermalen in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Toerekeningsvatbaarheid
5.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat verdachte, gelet op de uitgebrachte deskundigenrapporten, ten tijde van het begaan van het feit licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar was, omdat er sprake is van een persoonlijkheidstoornis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte, gelet op de uitgebrachte deskundigenrapporten, ten tijde van het begaan van het feit licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar was, omdat er sprake is van een persoonlijkheidstoornis.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte het volgende.
Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde hebben prof. dr. C.E.P. Dillen, psychiater en G. Ameling, GZ-psycholoog, vast gerechtelijk deskundigen, een onderzoek verricht. De deskundigen hebben op 2 februari 2009 en 19 maart 2009 over hun bevindingen gerapporteerd. Op verzoek van de verdediging is vervolgens H.de Jong, psychiater/psycho-analyticus benoemd, die op 13 augustus 2009 over zijn bevindingen heeft gerapporteerd.
Naar het oordeel van de deskundigen Dillen en Ameling was bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven (NAO) met vermijdende, afhankelijke en narcistische kenmerken. De persoonlijkheidsstoornis beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het feit. Het ontdekken van een vriend bij zijn moeder maakte zeer veel frustratie en agressie vrij.
De deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat verdachte als gevolg van het bovenstaande als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Naar het oordeel van de deskundige De Jong was bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde sprake van een acute stress syndrome (ASS) gesuperponeerd op een post traumatic stress syndrome (PTSS) en persoonlijkheidsstoornissen NAO met vermijdende en afhankelijke kenmerken.
Verdachte was al lijdende aan een posttraumatische stressstoornis en een bestaande PTSS maakt dat een tweede trauma gemakkelijker ontstaat, zeker wanneer in psychodynamisch opzicht een verband met het eerste trauma is aan te wijzen. Daarnaast maakt verdachte
deel uit van een groep woonwagenbewoners met eigen normen en waarden. Deze achtergrond met een groepsidentiteit is belangrijk voor het begrijpen van de blinde razernij van onderzochte ten tijde van het plegen van het delict. Naast de genoemde factoren spelen psychodynamische factoren een belangrijke rol in het ontstaan van de blinde razernij en in het begrijpen daarvan.
De deskundige is tot conclusie gekomen dat verdachte als gevolg van het bovenstaande als verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
Uit de rapporten van alle gedragsdeskundigen en uit hun verklaring ter terechtzitting blijkt dat zij allen van oordeel zijn dat er geen sprake is van een psychische stoornis bij verdachte en dat verdachte op het moment van het steken met het mes de controle kwijt was.
Voorts blijkt dat de deskundigen Ameling en Dillen enerzijds en De Jong anderzijds verschillen met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid. Deskundige De Jong heeft een nuancering aangebracht op de rapporten van de deskundigen Ameling en Dillen, voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid. Naar het oordeel van De Jong dient verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd, omdat bij verdachte, naast alle door de beide andere gedragsdeskundigen genoemde factoren, sprake is van een posttraumatische stressstoornis en voornoemde culturele factoren, welke factoren er mede toe hebben bijgedragen dat er een woede-uitbarsting heeft plaatsgevonden onder invloed waarvan het onderhavige feit is gepleegd.
De rechtbank neemt het oordeel van de deskundigen Ameling en De Jong over en is derhalve van oordeel dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is. De omstandigheid dat meerdere factoren kunnen hebben bijgedragen tot de woede-uitbarsting betekent op zich zelf niet dat verdachtes handelen hem in verminderde in plaats van licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid volledig uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren met aftrek van voorarrest, daarbij rekening houdend met de conclusies van de deskundigen dat verdachte ten gevolge van een stoornis ten tijde van het plegen van het feit verminderd tot licht verminderd toerekeningsvatbaar was.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging, die stelt dat sprake is van doodslag, niet van moord, ziet in de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, en omdat verdachte veel spijt heeft dat hij zijn beste vriend heeft gedood en ook verder zal moeten leven met deze wetenschap, dat verdachte door vrienden wordt omschreven als een goede en vriendelijke man, dat hij geen documentatie heeft en dat in soortgelijke zaken gevangenisstraffen tussen de drieënhalf en zes jaren (uitgaande van verminderde toerekeningsvatbaarheid) zijn opgelegd, goede redenen om fors af te wijken van de vordering van de officier van justitie.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte bereid is mee te werken aan behandeling, indien de rechtbank dit noodzakelijk acht. Deze behandeling zou als bijzondere voorwaarde kunnen worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op zeer gewelddadige wijze [slachtoffer] door hem met een mes een aantal malen te steken van het leven beroofd. Dit misdrijf, het benemen van iemands leven, is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, en wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. De nabestaanden is met deze daad een onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. De samenleving ervaart een moord als in casu, mede gezien de wijze waarop deze is gepleegd, als een schokkend en zeer ernstig feit dat de gevoelens van onveiligheid versterkt.
Bij het bepalen van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het milieurapport van de Reclassering Nederland d.d. 26 januari 2009 en met de door de deskundigen opgemaakte rapportages en hetgeen zij ter terechtzitting van 22 oktober 2009 hebben verklaard. Zij rapporteren dat de persoonlijkheidsstoornis van verdachte diens gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het begaan van het feit beïnvloedde. Na het ontdekken van de vriend van moeder stortte zijn geïdealiseerde familiebeeld in, hetgeen zeer veel frustratie en agressie vrij maakte.
De deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een man met een cumulatie van problemen waardoor de psychische belasting hem teveel werd. Als hiervoor overwogen acht de rechtbank verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar.
Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 28 oktober 2008 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens een soortgelijk feit. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden.
De rechtbank houdt voorts rekening met de omstandigheid dat uit het dossier en ter terechtzitting is gebleken dat de moeder van het slachtoffer van mening is dat aan verdachte geen gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Familie en vrienden van verdachte omschrijven hem als een hulpvaardige, rustige man. Verdachte is zich ten volle bewust van het onherstelbare leed dat hij heeft aangericht, en hij heeft zijn diepe spijt naar het slachtoffer en naar diens nabestaanden betuigd. Verdachte zal met dit trauma ook zelf moeten leren leven.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking komt. De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen.
De rechtbank is echter van oordeel dat de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf lager dient te zijn, gelet op de hier voor omschreven hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden. Zij zal hem daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen jaar opleggen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het aldus bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
moord.
-
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mr. Van Boven-Hartogh en mr. Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Lantai, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2009.