ECLI:NL:RBMID:2009:BK4623

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
4 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/715313-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Roos
  • mr. De Jager
  • mr. Van Aardenne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Seksueel misbruik van minderjarige nicht door oom met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 4 november 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn nichtje, dat op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 1], consistent heeft verklaard over de seksuele handelingen die zij heeft ondergaan. De rechtbank hechtte veel waarde aan de verklaringen van [slachtoffer 1], die zij heeft afgelegd tegenover verschillende personen, waaronder haar schooljuf en haar moeder. Ondanks de negatieve gevolgen voor haar gezin, heeft zij haar verklaring niet ingetrokken, wat de geloofwaardigheid van haar verhaal versterkt.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de verklaringen van [slachtoffer 2], het zusje van [slachtoffer 1], die heeft getuigd over het zien van verdachte en [slachtoffer 1] in compromitterende situaties. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verklaringen niet als wettig bewijs konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat er geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens is vastgesteld.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht om een schadevergoeding van € 2.000,- te betalen aan [slachtoffer 1] voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer 2] afgewezen, omdat de verdachte van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan is vrijgesproken. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/715313-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 november 2009
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte]
geboren op [1966]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Zuid West – De Dordtse Poorten te Dordrecht,
raadsman mr. Van Aken, advocaat te Zierikzee
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 oktober 2009, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 31 januari 2009 te Middelburg,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
(telkens) die [slachtoffer 1] getongzoend en/of zijn penis in de vagina en/of in
de mond en/of één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1]
geduwd/gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 31 januari 2009 te Middelburg,
(telkens) met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het (telkens)
- op de lippen/mond zoenen van die [slachtoffer 2] en/of het omlaag doen van het
shirt/hemd van die [slachtoffer 2] en/of
- op de mond zoenen van die [slachtoffer 1] en/of het knijpen in en/of wrijven
over de billen en/of het wrijven over de (boven)benen en/of het knijpen in
en/of likken aan de borsten en/of de borsstreek en/of het betasten en/of
voelen aan de vagina en/of zijn, verdachtes, penis langs/tegen de vagina
wrijven van die [slachtoffer 1] en/of het die [slachtoffer 1] laten betasten van zijn,
verdachtes, penis;
art 247 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsoverwegingen
4.1.1. Vaststaande feiten
In de week dat bij [slachtoffer 1] op school het thema ‘Lentekriebels’ aan de orde is, waarin lessen over puberteit, emoties, seksualiteit en eigen lichaam worden gegeven, heeft [slachtoffer 1] haar juf op 26 maart 2009 verteld dat zij werd misbruikt door haar oom [verdachte]. Naar aanleiding hiervan heeft op school tussen de schoolmaatschappelijk werkster, [slachtoffer 1] en haar moeder op 30 maart 2009 een gesprek plaatsgevonden, in welk gesprek [slachtoffer 1] heeft herhaald wat zij eerder tegen haar juf had verteld.
Vervolgens hebben op 13 mei 2009 studioverhoren van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 1
4.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het dossier niet alleen voldoende wettig bewijs bevat, maar ook overtuigend bewijs. Op dit laatste gaat hij uitgebreid in. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er gelegenheid was tot het misbruiken van [slachtoffer 1] door verdachte. Als [slachtoffer 1] naar verdachte ging, was verdachte ’s avonds alleen met [slachtoffer 1], omdat zijn vrouw vijf avonden in de week werkt en verdachtes zoontje [zoon verdachte] op die momenten al op bed lag. Als verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] kwam om op haar te passen, was daar ook niemand anders thuis.
Verder heeft [slachtoffer 1] in detail over de seksuele handelingen verteld tegenover haar juf en de politie. Als deze kennis wordt vergeleken met de kennis die [slachtoffer 1] op die leeftijd wordt verondersteld te hebben, is dit opvallend. Uit de stukken van school over de themaweek ‘Lentekriebels’ wordt duidelijk welk kennisniveau bij kinderen van die leeftijd wordt verondersteld. De beschrijving van [slachtoffer 1] over het tongzoenen, het likken van haar borsten en haar vagina en het in de mond moeten nemen van het geslachtsdeel van verdachte komen authentiek over en gaan veel verder dan wat zij zou kunnen weten op die leeftijd.
Ook overtuigend vindt de officier van justitie dat het gaan praten door [slachtoffer 1] ook voor haar zelf vervelende gevolgen heeft gehad, die zij zelf niet heeft gewild, zoals het feit dat zij niet meer naar haar vader toe mocht en dat haar neefje [zoon verdachte] zijn vader moet missen. Over dit laatste voelt zij zich ook schuldig. Dit komt authentiek over.
Het verhaal van [slachtoffer 1] blijft vanaf het begin consistent, ook na het stellen van controlevragen tijdens het studioverhoor. Het studioverhoor is uitgevoerd volgens het daarvoor geldende protocol.
De officier van justitie heeft voorts gewezen op het rapport dat psycholoog Van der Meer heeft opgesteld betreffende verdachte, waarin naar voren komt dat verdachte contact en omgang met kinderen verheft tot een volwassen niveau. Verdachte lijkt nauwelijks onderscheid te maken tussen kinderen en volwassenen. De psycholoog krijgt de indruk dat verdachte lijkt te denken dat kinderen ook zelf zouden kunnen beslissen over het aangaan van seksuele contacten.
Het feit dat bij [slachtoffer 1] sprake is van de zogenaamde zogenaamde non-learning disorder (NLD) wil niet zeggen dat zij liegt. NLD zorgt er alleen voor dat ze feiten anders verwerkt.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde bevat het dossier volgens de officier van justitie voldoende wettig en overtuigend bewijs, behalve voor wat betreft het brengen van de penis in de vagina. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij de verklaring van [slachtoffer 1] over dit laatste te vaag vindt.
4.1.3. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft ontkend zijn nichtje seksueel te hebben misbruikt. Hij heeft verklaard dat hij wel eens op zijn nichtjes paste als hun vader moest werken in de periode dat zijn nichtjes bij hun vader woonden. De raadsman heeft aangevoerd dat de aangifte door de moeder van [slachtoffer 1] geheel van horen zeggen is, nu zij niet eerder van haar kinderen zelf had gehoord van het gestelde misbruik. Zij kan niet uit eigen waarneming verklaren dat er iets zou zijn gebeurd.
Uit de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] kan worden afgeleid dat hij wist van ontuchtige handelingen. Het is dan opvallend dat door vader geen contactverbod met verdachte is opgelegd.
Ook de verklaringen van [schooljuf slachtoffer 1] en [schoolmaatschappelijk werktster] zijn slechts een optekening van een verhaal uit de mond van [slachtoffer 1], zonder dat blijkt dat er op enigerlei wijze enige vorm van wetenschap uit eigen waarneming bestaat.
Verder is onduidelijk hoe [slachtoffer 1] omgaat met de waarheid, gelet op de NLD. Het lijkt er sterk op dat [slachtoffer 1] haar eigen waarheid heeft die niet overeenstemt met de feiten. Ook [schooljuf slachtoffer 1] geeft in een e-mail aan [schoolmaatschappelijk werktster] aan hoe moeilijk het is om het verhaal van [slachtoffer 1] goed te interpreteren. Verder is het volgens de raadsman zo dat jonge kinderen zeer beïnvloedbaar zijn. Als [schoolmaatschappelijk werkster] tegen [slachtoffer 1] zegt dat ze bij hun gesprek wist van het seksueel misbruik en [slachtoffer 1] dat vervolgens bevestigt, kan daar naar de mening van de raadsman geen waarde aan worden gehecht.
Aan de verklaring van de vader van [slachtoffer 1] kan evenmin overtuigend bewijs worden ontleend.
Niet is gebleken dat de studioverhoren zijn afgenomen door iemand die is gespecialiseerd in zedendelicten en bovendien blijkt ook niet dat het gaat om iemand die kennis heeft van de psychische aandoening van [slachtoffer 1]. De optekening van de relazen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de door hun gegeven verklaringen kunnen niet als wettig en met name niet als overtuigend bewijs worden gekwalificeerd. Het is volstrekt onduidelijk hoe betrouwbaar hun verklaringen zijn en in hoeverre fantasie en werkelijkheid door elkaar heen lopen. [slachtoffer 1] kan niet op een adequate wijze tot in detail juiste verklaringen afleggen over de fysieke gesteldheid en staat van verdachte.
Er is geen ander bewijsmateriaal in het dossier, zoals medische rapportage over de kinderen, DNA-onderzoek of enige andere vorm van technisch onderzoek.
De verdediging heeft dan ook verzocht verdachte vrij te spreken.
4.1.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende. Het is inherent aan de aard van het tenlastegelegde feit dat doorgaans slechts de verdachte en het slachtoffer over de voorgevallen seksuele handelingen kunnen verklaren. Indien deze verklaringen recht tegenover elkaar staan, zoals hier het geval is, dient te worden bezien of het dossier aanknopingspunten bevat die één van beide lezingen (meer) ondersteunt.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier feiten en omstandigheden blijken die de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunen.
De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat [slachtoffer 1] steeds consistent heeft verklaard tegenover verschillende personen (haar [schooljuf slachtoffer 1], [schoolmaatschappelijk werkster], haar moeder en de verbalisant tijdens het studioverhoor) over de manier en de momenten waarop het seksueel misbruik plaatsvond. De rechtbank hecht hier waarde aan, mede nu zij in een ruime tijdspanne tegenover deze personen over het seksueel misbruik heeft verklaard.
Verder heeft [slachtoffer 1] een verklaring afgelegd over het seksueel misbruik, ondanks het feit dat zij wist dat dit voor het gezin van verdachte negatieve gevolgen zou hebben. Zij heeft haar verklaring niet ingetrokken nadat verdachte daadwerkelijk in voorlopige hechtenis is genomen, hoewel zij, zoals zij in haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft aangegeven, zich schuldig voelt over het feit dat haar neefje [zoon verdachte], het zoontje van verdachte, hierdoor zijn vader moet missen.
In het studioverhoor heeft [slachtoffer 1] niet over seksuele handelingen verklaard, die zij niet eerder al had genoemd tegenover anderen. Daarbij komt dat de verklaring die zij tijdens het studioverhoor heeft afgelegd op sommige punten (niet betreffende het seksueel misbruik) verifieerbaar is en dat deze punten kloppen met wat anderen daarover verklaren. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat het seksueel misbruik plaatsvond op momenten dat verdachte op haar en haar zusje moest passen als hun vader ’s avonds moest werken . De vader van [slachtoffer 1] , zusje [slachtoffer 2] en verdachte hebben verklaard dat verdachte op de zusjes paste als hun vader ’s avonds moest werken. Dat er op die momenten ook gelegenheid was tot seksueel misbruik leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat verdachte toen alleen met [slachtoffer 1] kon zijn als zijn vrouw ’s avonds naar haar werk was en zijn zoontje op bed lag . Als verdachte in de woning van de vader van de zusjes oppaste, was daar verder niemand anders in de woning aanwezig.
Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat ze op een gegeven moment met verdachte, haar vader en haar zusje [slachtoffer 2] in de caravan die bij haar vader achter in de tuin staat spelletjes deden. Verdachte heeft bevestigd dat dit is gebeurd.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat [slachtoffer 1] reeds ruim vóór de schoolthemaweek ‘Lentekriebels’ melding heeft gemaakt over het seksueel misbruik aan haar vader, de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] ondersteunt. Dit wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat [slachtoffer 1] niet tot een verhaal is gekomen naar aanleiding van wat zij in die week op school heeft gehoord. Verder zijn de door haar omschreven seksuele handelingen veel verdergaand en de omschrijving ervan veel uitvoeriger dan die tijdens de Lentekriebel-week op school aan de orde zijn gekomen. In dat lesmateriaal komt niet aan de orde het in de mond nemen van de penis, het likken van borsten of vagina en het wrijven van de penis langs de vagina.
Dat zij niet eerder heeft verklaard over het misbruik kan worden verklaard uit de omstandigheid dat zij er met niemand over mocht praten van verdachte.
Voorts heeft zusje [slachtoffer 2] verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 1] heeft gezoend in de computerkamer in de woning van hun vader.
De rechtbank overweegt dat zij de verklaringen van [slachtoffer 1] omtrent het seksueel misbruik, gelet op het bovenstaande, betrouwbaar acht. [slachtoffer 1] is in het studioverhoor specifiek geweest over de seksuele handelingen die zij moest ondergaan of die zij moest plegen. De rechtbank volgt de officier van justitie niet in zijn stelling dat [slachtoffer 1] vaag zou hebben verklaard over het penetreren van de penis van verdachte in haar vagina. In het studioverhoor op pagina 95 verklaart zij - terwijl zij het kort daarvoor over het bewegen van de penis van verdachte langs of over de vagina van [slachtoffer 1] hebben gehad - over het penetreren door de penis van de vagina als volgt:
“(verbalisant) Hoe weet je dat ie erin ging?
([slachtoffer 1]) Nou, dat voelde ik
(verbalisant) En wat voelde je toen?
([slachtoffer 1]) Nou, dan kreeg ik wel pijn
(verbalisant) en wat deed ie toen ie met zijn piemel erin zat?
([slachtoffer 1]) Eh. Ging ie steeds heen en weer.
(…)
(verbalisant) Hoe kan ie dan daarin gaan?
([slachtoffer 1]) Dat doet ie er dan zelf
(verbalisant) en met wat doet ie dat dan?
([slachtoffer 1]) Dan pakt ie zijn piemel en dan doet ie dat bij mij.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt voldoende duidelijk om aan te nemen dat verdachte met zijn penis haar vagina heeft gepenetreerd.
Voor wat betreft de periode dat het misbruik plaatsvond, heeft [slachtoffer 1] verklaard dat het begonnen is toen ze ongeveer naar groep vijf ging. Uit de aangifte van de moeder van [slachtoffer 1] komt naar voren dat [slachtoffer 1] heeft verteld dat het gestopt is toen zij, [slachtoffer 1], twee maanden in groep zeven zat. Dat laatste is in oktober 2008 geweest.
Dit houdt in dat volgens de verklaringen van [slachtoffer 1] het misbruik heeft geduurd van circa september 2006 tot en met oktober 2008.
Uit de akte van geboorte blijkt dat de geboortedatum van [slachtoffer 1] [geboortedatum] is. Hieruit volgt dat [slachtoffer 1] in de ten laste gelegde periode nog niet de leeftijd van twaalf jaar had bereikt.
Het feit dat bij [slachtoffer 1] sprake is van NLD biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunt om aan te nemen dat de verklaring van [slachtoffer 1] om die reden ongeloofwaardig zou zijn, gelet op wat er over deze aandoening staat omschreven in het dossier.
De rechtbank gaat er, gelet op het bovenstaande, van uit dat het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden binnen de in de tenlastelegging genoemde periode.
Omdat [slachtoffer 1] niet goed weet of verdachte haar vagina ook met zijn vingers heeft gepenetreerd , zal de rechtbank verdachte van dat onderdeel vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2
4.1.5. Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op zijn standpunt omtrent de geloofwaardigheid van [slachtoffer 1], zoals hierboven onder 4.1.2. weergegeven, is de officier van justitie van mening dat het onder 2 ten laste gelegde eveneens bewezen kan worden voor zover dit feit ziet op [slachtoffer 1].
De officier van justitie heeft aangevoerd dat hij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen betreffende [slachtoffer 2] niet bewezen acht. De verklaring van [slachtoffer 2] over het zoenen en betasten van haar borststreek is niet concreet genoeg en bovendien bestaan voor het op de mond zoenen en het pakken van haar shirt alternatieve verklaringen die niet kunnen worden uitgesloten en waaruit geen ontuchtige of seksuele bedoeling blijkt, aldus de officier van justitie. De seksuele strekking van gedragingen hangt niet af van de subjectieve beleving van het slachtoffer of de subjectieve bedoeling van de dader, maar van de aard en de verschijningsvorm van de handelingen.
4.1.6. Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft alle aantijgingen betreffende seksueel misbruik ontkend. De raadsman heeft, naast hetgeen hij ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] onder 4.1.3. reeds naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat [slachtoffer 2] naar aanleiding van de verhalen van [slachtoffer 1] dingen is gaan verklaren die niet overeenstemmen met de feiten. Verder heeft niemand de ontuchtige handelingen waarover [slachtoffer 2] heeft verklaard gezien, ondanks het feit dat zich dat in een caravan zou hebben afgespeeld en/of in een auto met anderen en/of in een bus.
4.1.7. Het oordeel van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank onder 4.1.4 heeft overwogen omtrent de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 1], welke overwegingen hier worden overgenomen, is de rechtbank van oordeel dat de in het onder 2 ten laste gelegde feit omschreven ontuchtige handelingen gepleegd door verdachte bij [slachtoffer 1], eveneens wettig en overtuigend bewezen geacht kunnen worden. [slachtoffer 1] heeft hier in het studioverhoor uitgebreid over verklaard.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verweten ontuchtige handelingen betreffende [slachtoffer 2], dat uit haar verklaringen daaromtrent tijdens het studioverhoor niet zonder meer kan worden afgeleid dat deze handelingen een ontuchtig karakter hadden. De rechtbank wijst in dit kader ook op de aangifte van moeder [naam moeder], waarin [naam moeder] zegt dat de e-mails die [slachtoffer 2] van verdachte kreeg veel neutraler waren dan de e-mails die verdachte aan [slachtoffer 1] stuurde. Zo ving verdachte de e-mails gericht aan [slachtoffer 1] soms aan met ‘hoi babe’, ‘hoi liefje’ of ‘hoi schatje’, terwijl hij dat bij [slachtoffer 2] niet deed. Ook kreeg [slachtoffer 2] niet zo vaak e-mails van verdachte als [slachtoffer 1].
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen voor zover dit betrekking heeft op [slachtoffer 2]. De rechtbank zal verdachte daarom daarvan vrijspreken.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 31 januari 2009 te Middelburg,
met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handeling(en) heeft
gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], hebbende verdachte
(telkens) die [slachtoffer 1] getongzoend en/of zijn penis in de vagina en/of in
de mond en/of één of meer van zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1]
geduwd/gebracht.
2.
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2006
tot en met 31 januari 2009 te Middelburg,
(telkens) met [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum]) en/of [slachtoffer 1]
(geboren op [geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet
had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het (telkens)
- op de lippen/mond zoenen van die [slachtoffer 2] en/of het omlaag doen van het
shirt/hemd van die [slachtoffer 2] en/of
- op de mond zoenen van die [slachtoffer 1] en/of het knijpen in en/of wrijven
over de billen en/of het wrijven over de (boven)benen en/of het knijpen in
en/of likken aan de borsten en/of de borsstreek en/of het betasten en/of
voelen aan de vagina en/of zijn, verdachtes, penis langs/tegen de vagina
wrijven van die [slachtoffer 1] en/of het die [slachtoffer 1] laten betasten van zijn,
verdachtes, penis.
De kennelijke verschrijvingen in de tenlastelegging bij feit 1 worden verbeterd, zoals blijkt uit de bewezenverklaring. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Op verzoek van de officier van justitie is omtrent verdachtes geestvermogens ten tijde van het begaan van de tenlastegelegde feiten op 22 september 2009 gerapporteerd door een gedragsdeskundige, te weten B.B. van der Meer, psycholoog.
Van der Meer merkt in zijn rapport op dat verdachte nauwelijks onderscheid lijkt te maken tussen kinderen en volwassenen; verdachte verheft het contact en omgang met kinderen tot een volwassen niveau. Ook distantieert verdachte zich in normatieve zin niet duidelijk van personen die seks met kinderen hebben, aldus Van der Meer.
Van der Meer heeft geconcludeerd dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens. Volgens Van der Meer dient verdachte toerekeningsvatbaar geacht worden.
Gelet op de inhoud van het rapport van de gedragsdeskundige is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte geheel kunnen worden toegerekend.
Nu niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit is verdachte strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als dat inhoudt behandeling bij De Waag of Het Dok.
De officier van justitie heeft hiertoe gewezen op het rapport van de reclassering. De reclassering acht een toezicht niet geïndiceerd, maar vindt dat verdachte wel zou moeten worden aangemeld bij een forensische kliniek zoals De Waag of Het Dok voor behandeling. Uit praktisch oogpunt lijkt een combinatie van een dergelijke behandeling met reclasseringstoezicht juist wel aangewezen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd, gelet op de bepleite vrijspraak.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich gedurende een periode van zeker één jaar schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van zijn nichtje. Verdachte heeft aldus op ernstige wijze haar lichamelijke integriteit geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval lijkt hiervan sprake, gelet op hetgeen [slachtoffer 1] in haar schriftelijke slachtofferverklaring heeft verklaard en op hetgeen de moeder van [slachtoffer 1] ter terechtzitting naar voren heeft gebracht: het slachtoffer is aangemeld voor behandeling bij Emergis. Moeder heeft verder verklaard dat [slachtoffer 1] na de aangifte wel rustiger is geworden.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Dit alles klemt temeer nu het slachtoffer verdachtes nichtje is, het misbruik mede in haar eigen woning (van haar vader) heeft plaatsgevonden, en zij aan zijn zorg was toevertrouwd op de momenten dat hij het seksueel misbruik pleegde.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij haar vertrouwen op een zo grove wijze heeft geschonden.
Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 20 juli 2009 op naam van verdachte blijkt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Aangaande de persoon van verdachte is gerapporteerd door psycholoog Van der Meer (zie ook onder 5) en door de Reclassering Nederland te Middelburg.
De reclassering heeft in haar voorlichtingsrapport aangegeven dat zij hetgeen de psycholoog heeft opgemerkt in zijn rapport betreffende het nauwelijks onderscheid maken door verdachte tussen kinderen en volwassenen, herkenbaar vindt. Ook in gesprekken met de reclassering heeft hij verschillende keren verantwoordelijkheden die eigenlijk bij volwassene horen moeiteloos bij kinderen neergelegd.
Volgens de reclassering is toezicht niet geïndiceerd, gelet op de omstandigheden dat verdachte ontkend heeft, dat dit de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking is gekomen en dat door de psycholoog geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens is waargenomen. Voorzien wordt dat de uitvoering van reclasseringstoezicht moeilijk wordt, indien verdachte na veroordeling blijft ontkennen. Bij een veroordeling zal verdachte aangemeld worden bij een forensische polikliniek zoals De Waag of Het Dok.
Psycholoog Van der Meer heeft zich in zijn rapport niet uitgelaten over de eventuele wenselijkheid van begeleiding of behandeling in geval van bewezenverklaring van de feiten.
De rechtbank acht het, gelet op de bewezenverklaarde feiten en hetgeen de psycholoog heeft gerapporteerd over verdachtes houding ten opzichte van kinderen - zoals weergegeven onder 5 - en het feit dat de reclassering de psycholoog op dit punt volgt, wenselijk dat verdachte een behandeling ondergaat in een forensische polikliniek.
Voor de praktische uitvoering hiervan acht de rechtbank het aangewezen dat dit plaatsvindt in het kader van een reclasseringstoezicht.
Rekening houdend met hetgeen hierboven is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf, gelet op de aard en de ernst van de feiten.
Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen, gelet op het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en op de omstandigheid dat deze voorwaardelijke straf behandeling van verdachte mogelijk maakt.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 10.000,-, althans een voorschot ter hoogte van € 5.000,-, betreffende immateriële schade wegens de feiten 1 en 2. Ter onderbouwing van deze vordering is verwezen naar een bijgevoegd rapport van Bureau Jeugdzorg Zeeland d.d. 1 februari 2008 betreffende [slachtoffer 1], en naar zaken uit de ANWB Smartengeldgids.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is gemaakt dat immateriële schade is geleden en dat de immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank overweegt hiertoe dat weliswaar geen informatie is overgelegd betreffende de psychische toestand van [slachtoffer 1] als gevolg van de bewezenverklaarde feiten, maar de rechtbank is van oordeel dat het algemeen bekend is dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan psychische schade oplopen. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank overweegt dat, hoewel aannemelijk is dat immateriële schade is geleden, het lastig is te bepalen hoe hoog deze schade thans moet worden geschat. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag ter hoogte van € 2.000,- kan worden toegewezen, bij wijze van voorschot. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot deze toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert eveneens een schadevergoeding, ter hoogte van € 4.000,-, althans een voorschot van € 1.000,-, voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom deze benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 2:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland te Middelburg, ook als dat inhoudt het volgen van ambulante behandeling bij een forensische polikliniek, zoals De Waag of Het Dok;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], [adres], van € 2.000,- bij wijze van voorschot, ter zake van immateriële schade; en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de datum van de uitspraak tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 2.000,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Roos, voorzitter, mr. De Jager en mr. Van Aardenne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 november 2009.
Mr. Van Aardenne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen