ECLI:NL:RBMID:2009:BK6836

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700100-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Steenbeek
  • Mr. Woltring
  • Mr. Van Aardenne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling op openbare weg met vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Middelburg op 16 december 2009 uitspraak gedaan in een zaak tegen verdachte Ignacio, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 28 en 29 maart 2009 in de gemeenten Goes en Vlissingen. Op 28 maart heeft verdachte [slachtoffer] mishandeld door hem bij de haren vast te pakken en in het gezicht te slaan, wat resulteerde in letsel. De rechtbank achtte dit feit bewezen. Op 29 maart heeft verdachte, ter uitvoering van zijn voornemen om [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] van het leven te beroven, met een vuurwapen op hen geschoten. Dit schietincident vond plaats op een openbare weg, waar veel mensen aanwezig waren, wat de ernst van het feit vergrootte. De rechtbank oordeelde dat verdachte niet alleen de confrontatie zocht, maar ook bewust een vuurwapen meebracht, wat de aanmerkelijke kans op dodelijke afloop met zich meebracht. De rechtbank veroordeelde verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij rekening werd gehouden met zijn eerdere veroordelingen voor geweldsmisdrijven. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade niet aan verdachte was toegerekend. De rechtbank overwoog dat de veiligheid van omstanders ernstig in gevaar was gebracht door het gewelddadige optreden van verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700100-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 december 2009
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
Ignacio [verdachte]
geboren op [1987]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Zuid West – Huis van Bewaring De Dordtse Poorten te Dordrecht
raadsman mr. Veen, advocaat te Goes
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2009, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
hij op of omstreeks 28 maart 2009 in de gemeente Goes opzettelijk mishandelend
een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen, althans eenmaal, bij de haren
heeft vastgepakt en/of aan de haren heeft getrokken en/of in/tegen het gezicht
heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn
heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] en/of [medeverdachte] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en) van het leven te beroven, immers heeft/is verdachte opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg:
op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hercules Segherslaan meermalen, althans eenmaal, met dat vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] en/of die [medeverdachte] en/of die een of meer ander(e) perso(o)n(en) geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade, [medeverdachte] van het leven te beroven,
immers heeft verdachte opzettelijk en/of na kalm beraad en rustig overleg:
op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hendrick Vroomlaan, een vuurwapen op die [medeverdachte] gericht en/of (vervolgens) met dat vuurwapen meermalen, althans eenmaal, geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Ten aanzien van feit 1
4.2.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft daartoe gewezen op de verklaring van getuige [getuige 1] – uitsmijter in El Toro te Goes – , de verklaring van [slachtoffer] en de omschrijving van zijn letsel, en de verklaring van verdachte zelf.
4.2.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte mogelijk wel een verwijt kan worden gemaakt voor wat betreft het slaan van [slachtoffer], maar dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen niet door verdachte is toegebracht. Dit letsel is toegebracht tijdens het vechten van [slachtoffer] met anderen buiten.
4.2.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op 28 maart 2009 in El Toro in Goes met meerdere personen heeft gevochten, maar in ieder geval ook met verdachte. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte [slachtoffer] bij de haren vasthad. Verdachte zelf heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten en dat hij [slachtoffer] daarbij heeft geslagen. [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat [slachtoffer] als gevolg van het vechten die bewuste avond letsel heeft opgelopen in zijn gezicht. Uit de verklaringen van [slachtoffer], verdachte en medeverdachte [medeverdachte] volgt dat er twee voorvallen plaatsvonden: een één-op-één-gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte en een gevecht tussen [slachtoffer] en verdachte en diens vrienden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onaannemelijk dat het bij [slachtoffer] toegebrachte letsel niet (mede) aan het handelen van verdachte kan worden toegeschreven. Zij acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld op de genoemde datum en plaats, waarbij verdachte [slachtoffer] aan zijn haar heeft vastgepakt en in zijn gezicht heeft geslagen.
4.2 Ten aanzien van feit 2
4.2.1. Vaststaande feiten
Op zondag 29 maart 2009 heeft in Vlissingen aan de Hercules Segherslaan een schietincident plaatsgevonden. In de nacht van de vrijdag op zaterdag daarvóór had tussen getuige [slachtoffer] en verdachte een ruzie plaatsgevonden (zie feit 1).Toen getuige [slachtoffer] verdachte op die zondag in de Hercules Segherslaan zag, wilde hij, [slachtoffer], de confrontatie opzoeken met verdachte. Medeverdachte [medeverdachte] is [slachtoffer] naar buiten gevolgd met een vuurwapen. Verdachte heeft verklaard de confrontatie te hebben gezocht met [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte], omdat hij vermoedde dat zij zijn autoruit die dag hadden vernield.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben beiden verklaard bij de confrontatie schoten te hebben gelost. Getuige [slachtoffer] is bij het schietincident gewond geraakt aan zijn hand.
Uit het technisch onderzoek dat is verricht op de plaats van het schietincident zijn aan de rand van het grasveld in het midden tussen de portiekflats drie kogelhulzen uit eenzelfde wapen aangetroffen (sporen 10, 11 en 12). Op het wegdek tussen de trapopgangen naar de portiekflats nummer 186 tot en met 192 en 202 tot en met 208 zijn twee kogelhulzen aangetroffen (sporen 6 en 7), die allebei uit een ander wapen afkomstig zijn dan de drie eerder genoemde kogelhulzen. Deze twee kogelhulzen zijn afkomstig van schoten uit één wapen.
4.2.2. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat verdachte bewust de confrontatie heeft gezocht en dat hij bewust een vuurwapen heeft meegenomen naar deze confrontatie. Volgens de officier van justitie bevat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een rol van medeverdachte [medeverdachte 2] hierbij, voor wat betreft de levering van het vuurwapen. Uit het dossier valt evenmin af te leiden dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] het vooropgezette plan hadden om de latere slachtoffers te doden, aldus de officier van justitie. Ook is onvoldoende gebleken dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], op het moment dat zij werden geconfronteerd met een persoon die ook een vuurwapen had, nog voldoende tijd hadden om na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis van de gevolgen van het gebruik van het vuurwapen tegen die persoon. De officier van justitie heeft daarom verzocht verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Door niettemin een vuurwapen te richten op medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] en het vuurwapen vervolgens af te vuren, terwijl hij volgens zijn zeggen geen of weinig ervaring had met het gebruik van vuurwapens, heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van zijn gedragingen medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer], alsmede omstanders, op zodanige wijze door een kogel konden worden geraakt dat deze als gevolg daarvan zouden kunnen komen te overlijden.
4.2.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte niet van plan was met het wapen te schieten en dat hij niet met een wapen kan omgaan. Verdachte heeft in een reflex gehandeld op het moment dat er op hem werd geschoten. Er is dan ook geen sprake geweest van kalm beraad en rustig overleg en derhalve geen sprake van een poging tot moord, aldus de verdediging.
4.2.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat om te kunnen bepalen wie het eerste schot loste, verdachte of [medeverdachte].
Vast staat dat verdachte met een vuurwapen naar de Hercules Segherslaan is gegaan met de bedoeling medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] aan te spreken wegens de vernieling van verdachtes autoruit. Dat verdachte kon vermoeden dat deze confrontatie gewelddadig kon worden leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte een vuurwapen bij zich had gestoken, alvorens deze confrontatie aan te gaan. Hij heeft met het vuurwapen tweemaal geschoten: éénmaal gericht op [slachtoffer], waarbij [slachtoffer] in zijn hand werd geraakt, en éénmaal gericht op medeverdachte [medeverdachte]. De rechtbank gaat er op grond hiervan en op grond van het technisch sporenonderzoek en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] over de plaats waar verdachte stond, van uit dat verdachte bij dit schietincident, anders dan hij heeft verklaard, twee schoten heeft gelost.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van voorbedachte raad bij verdachte om medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank acht echter poging tot doodslag op [medeverdachte] en [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. Door met een vuurwapen in de richting van deze personen te schieten heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank namelijk willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij op zodanige wijze door een kogel kon worden geraakt dat zij als gevolg daarvan zouden kunnen overlijden.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is evenmin voldoende gebleken van een zodanige samenwerking tussen verdachte en een ander, te weten medeverdachte [medeverdachte 2], bij het plegen van de poging tot doodslag op medeverdachte [medeverdachte] en [slachtoffer], dat kan worden gesproken van medeplegen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Zo bevat het dossier onvoldoende wettig bewijs voor het verwijt dat medeverdachte [medeverdachte 2] het vuurwapen aan verdachte heeft geleverd of wist dat verdachte een vuurwapen had. Evenmin is komen vast te staan dat [medeverdachte 2] verdachte heeft vervoerd naar de plaats waar de schietpartij heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt voorts dat onvoldoende duidelijk is geworden waar overige omstanders zich bevonden op het moment dat verdachte schoot, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had deze personen te doden.
4.3 Ten aanzien van feit 3
4.3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het medeplegen van poging tot moord kan worden bewezen. Na het eerste schietincident is inmiddels wat tijd verstreken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben de mogelijkheid gehad om na te denken en zich rekenschap te geven van hun daden. Desalniettemin besluiten ze om op de scooter de achtervolging in te zetten en een tweede schotenwisseling in te zetten. Hierbij was sprake van een zeer nauwe samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2]. Uit het geheel van hun gedragingen valt af te leiden dat zij allebei hebben geweten was het gezamenlijke plan was. het enkele feit dat verdachten niet hardop hebben gezegd dat ze medeverdachte [medeverdachte] gingen vermoorden of dat uit de stukken niet blijkt van vooral gemaakte afspraken, maakt volgens de officier van justitie niet dat geen sprake kan zijn van een bewuste samenwerking, nu uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat ook een stilzwijgende samenwerking medeplegen kan opleveren.
4.3.2. Het standpunt van de raadsman
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op deze locatie niet heeft geschoten. Indien hij al een tweede schot heeft gelost, dan is dat niet gericht op enig persoon geweest. De verdediging heeft dan ook vrijspraak voor dit feit bepleit.
4.3.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het tweede schietincident overweegt de rechtbank dat zij uitgaat van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij na het eerste schietincident tijdens zijn vlucht op een gegeven moment werd achtervolgd door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], die op een scooter reden. De rechtbank wijst daartoe, naast de verklaring van verdachte, op de verklaring van getuige [getuige 2] , die deze verklaring van verdachte ondersteunt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij een schot hoorde en kort daarna verdachte zag die een vuurwapen op hem richtte. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij een schot hoorde, alvorens zij de jongen, die zij op het fietspad zag lopen met een vuurwapen – en waarvan naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat dit medeverdachte [medeverdachte] was –, een schot zag lossen in de richting waar vandaan even later een scooter aan kwam rijden. De verklaring van verdachte dat hij ten tijde van dit tweede schietincident geen schot heeft gelost acht de rechtbank, gelet op deze verklaringen, niet aannemelijk.
Het is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende duidelijk geworden waar verdachte zich ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte] bevond op het moment dat verdachte schoot, zodat niet is komen vast te staan of verdachte in de richting van [medeverdachte] heeft geschoten. Daaruit volgt dat poging tot moord, noch doodslag op medeverdachte [medeverdachte] is bewezen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van (het medeplegen van) poging tot moord, dan wel doodslag op medeverdachte [medeverdachte].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 maart 2009 in de gemeente Goes opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), bij de haren
heeft vastgepakt en in het gezicht heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
2.
op 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] en [medeverdachte] van het leven te beroven, immers heeft verdachte opzettelijk:
aan de Hercules Segherslaan meermalen, met dat vuurwapen op die [slachtoffer] en die [medeverdachte] geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat voor wat betreft de feiten 2 en 3 sprake is van zeer ernstige misdrijven, waarbij als strafverzwarende omstandigheden gelden dat ze zijn gepleegd op klaarlichte dag op de openbare weg. De veiligheid van omstanders is hierbij geen enkel punt van afweging geweest voor verdachte. Hij heeft blijk gegeven op geen enkele wijze respect te hebben voor het leven van anderen en is er niet voor teruggedeinsd om uitsluitend ter beslechting van een eenvoudige ruzie de levens van diverse andere aanwezigen op de plaats van de beschieting ernstig in gevaar te brengen, aldus de officier van justitie.
De impact op de plaatselijke samenleving was groot.
Gelet op het voorgaande en op de strafdocumentatie van verdachte zal volgens de officier van justitie een langdurige gevangenisstraf moeten worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet past bij de situatie en bij de persoon van verdachte. Een beperkte vrijheidstraf kan hier voldoende zijn, waarbij een gedeelte voorwaardelijk wordt opgelegd, om op die wijze een reclasseringscontact mogelijk te maken. Verdachte kan zich vinden in het advies van de reclassering en is bereid begeleiding te accepteren en de door de reclassering voorgestelde trainingen te volgen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en heeft daartoe meermalen geschoten. Hierbij heeft hij één persoon, die onbewapend was, in de hand geraakt. Dit is op zichzelf reeds een ernstig feit, maar de omstandigheid dat dit feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg en op een tijdstip dat zich doorgaans nog mensen op straat bevinden, maakt het nog ernstiger. Een dergelijk gewelddadig optreden op straat is zeer schokkend voor de ooggetuigen en het versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 april 2009 op naam van verdachte is verdachte in 2005 en 2007 veroordeeld wegens het plegen van geweldsmisdrijven. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening houden.Uit het uittreksel volgt dat verdachte eerder is veroordeeld tot taakstraffen en voorwaardelijke gevangenisstraffen. Dergelijke straffen hebben op verdachte kennelijk niet een zodanig preventief effect gehad dat ze hem ervan hebben kunnen weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. Ook hiermee zal de rechtbank rekening houden.
De reclassering heeft in haar voorlichtingsrapport d.d. 25 juni 2009 het recidiverisico als matig ingeschat. Uit de inlichtingen verkregen van de referent, mevrouw [gezinsbegeleider] – de gezinsbegeleider) – kan worden afgeleid dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking. Volgens de reclassering brengen verdachtes gebrek aan probleemoplossende vaardigheden en een gebrek aan zelfbeheersing hem soms ernstig in de problemen. Zo ook in de delictsituatie, waarin verdachte genoeg kansen kreeg om een andere keuze te maken. Het lukt hem niet om dan weg te lopen, aldus de reclassering. De reclassering heeft geadviseerd een reclasseringstoezicht op te leggen, waarbij als plan van aanpak een CoVa+-training en een training agressiebeheersing worden voorgesteld. Het plan van aanpak kan volgens de reclassering eventueel ook worden uitgevoerd binnen de periode van voorwaardelijke invrijheidstelling aan het einde van een detentie (v.i.-regeling) of in het kader van een traject Terugdringen Recidive (TR).
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, waarbij met name de feiten 2 en 3 de hoogte van de strafeis hebben bepaald. Nu de rechtbank slechts feit 1 en feit 2 bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren noodzakelijk is. De rechtbank ziet, gelet op de aard en de ernst van met name het bewezenverklaarde feit 2, geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie, en evenmin voor het deels voorwaardelijk opleggen van deze straf. Hoewel de rechtbank het advies van de reclassering voor wat betreft de begeleiding en de voorgestelde trainingen kan volgen, overweegt zij dat deze ook in het kader van een v.i.- of TR-traject kunnen worden gerealiseerd, zodat het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf hiervoor niet noodzakelijk is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 150,- voor feit 1, wegens schade aan haar auto.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de schade door dit feit is toegebracht. Verdachte is niet de vernieling van de auto van de benadeelde partij ten laste gelegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Mishandeling
feit 2: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 (vier) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mr. Woltring en mr. Van Aardenne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 december 2009.
Mr. Van Aardenne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.