ECLI:NL:RBMID:2009:BK6846

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
16 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/700082-09 (P)
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Mr. Steenbeek
  • Mr. Woltring
  • Mr. Van Aardenne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met vuurwapen op openbare weg

Op 16 december 2009 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 29 maart 2009 in Vlissingen meermalen met een vuurwapen geschoten in de richting van medeverdachten, waarbij hij de intentie had hen van het leven te beroven. De rechtbank oordeelde dat het gewelddadige optreden van de verdachte op straat, waar zich doorgaans mensen bevinden, zeer schokkend is voor omstanders en bijdraagt aan de gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan poging tot doodslag, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten, waaronder het bezit van cocaïne. De rechtbank hield rekening met de eerdere justitiële contacten van de verdachte en de negatieve invloed van zijn omgeving op zijn gedrag. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van drie jaar op, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
Sector strafrecht
parketnummer: 12/700082-09 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 december 2009
in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte
[verdachte]
geboren op [1979]
wonende te [adres]
thans gedetineerd in penitentiaire inrichting Zuid West – Huis van Bewaring Torentijd te Middelburg
raadsman mr. Dunsbergen, advocaat te Goes.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 december 2009, waarbij de officier van justitie mr. Van der Hofstede en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
De tekst van de (gewijzigde) tenlastelegging luidt als volgt. Aan verdachte wordt verweten dat:
1.
hij op of omstreeks 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
- op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hercules Seegherslaan, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (gericht) in de richting van die [medeverdachte 2] heeft geschoten en/of
- op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hercules Seegherslaan, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in/op/tegen het lichaam (te weten de rechterzijde van de borstkas) en/of in de richting van die [medeverdachte 1] heeft geschoten en/of
- op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hercules Seegherslaan, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen in de richting van één of meer ander(e) perso(o)n(en) heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of één of meer ander(e) perso(o)n(en) van het leven te beroven, met dat opzet en/of na kalm beraad en rustig overleg:
op of aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hendrick Vroomlaan, met een vuurwapen, meermalen, althans eenmaal (gericht) in de richting van die [medeverdachte 1] en/of die [medeverdachte 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
Hij op of omstreeks 14 april 2009 in de gemeente Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad een (gebruikers)hoeveelheid (te weten ongeveer 1,61 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1. Ten aanzien van feit 1
4.1.1. Vaststaande feiten
Op zondag 29 maart 2009 heeft in Vlissingen aan de Hercules Segherslaan een schietincident plaatsgevonden. In de nacht van de vrijdag op zaterdag daarvóór had tussen getuige [getuige 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] een ruzie plaatsgevonden. Toen getuige [getuige 1] medeverdachte [medeverdachte 2] op die zondag in de Hercules Segherslaan zag, zocht deze met [medeverdachte 2] een confrontatie. Verdachte is [getuige 1] naar buiten gevolgd met een vuurwapen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard de confrontatie te hebben gezocht met [getuige 1] en verdachte, omdat hij vermoedde dat zij zijn autoruit die dag hadden vernield. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben beiden verklaard bij de confrontatie schoten te hebben gelost. Getuige [getuige 1] is bij het schietincident gewond geraakt aan zijn hand.
Blijkens het technisch onderzoek dat is verricht op de plaats van het schietincident zijn aan de rand van het grasveld in het midden tussen de portiekflats drie kogelhulzen uit eenzelfde wapen aangetroffen (sporen 10, 11 en 12). Op het wegdek tussen de trapopgangen naar de portiekflats nummer 186 tot en met 192 en 202 tot en met 208 zijn twee kogelhulzen aangetroffen (sporen 6 en 7), die allebei uit een ander wapen afkomstig zijn dan de drie eerder genoemde kogelhulzen. Deze twee kogelhulzen zijn afkomstig van schoten uit één wapen.
4.1.2. Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte heeft bewust de confrontatie gezocht en heeft bewust een vuurwapen meegenomen naar deze confrontatie. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed om getuige [getuige 1] te helpen.
De officier van justitie is van mening dat, hoewel verdachte in het bezit was van een vuurwapen, niet is gebleken van een vooropgezet plan om de latere slachtoffers te doden. Evenmin is gebleken dat verdachte, toen hij werd geconfronteerd met een persoon die ook een vuurwapen had, nog voldoende tijd had om na te denken over en zich rekenschap te geven van de betekenis van de gevolgen van het gebruik van het vuurwapen tegen die personen. De officier van justitie gaat er daarom vanuit dat van voorbedachte raad om [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van het leven te beroven geen sprake is geweest.
Door niettemin een vuurwapen te richten op [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en omstanders en vervolgens af te vuren, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van zijn gedragingen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], alsmede omstanders, op zodanige wijze door een kogel konden worden geraakt dat deze als gevolg daarvan zouden kunnen komen te overlijden.
4.1.3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogt dat uit getuigenverklaringen en de verklaringen van de direct betrokkenen kan worden afgeleid dat medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste schoot. Hierdoor raakte verdachte in paniek en schoot tot driemaal toe, maar niet gericht.
Verdachte werd met het vuurwapen naar buiten gestuurd door vrienden, om dit wapen aan getuige [getuige 1] te geven. Hij heeft dit niet gedaan, omdat hij zag in welke staat [getuige 1] verkeerde en heeft aldus de-escalerend opgetreden.
4.1.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, hoewel de stukken in het dossier niet uitsluiten dat medeverdachte [medeverdachte 2] als eerste schoot, het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat om te kunnen bepalen wie het eerste schot loste, verdachte of [medeverdachte 2]. Vaststaat dat verdachte met een vuurwapen naar buiten is gegaan. Hij deed dit, terwijl hij wist dat er een confrontatie tussen getuige [getuige 1] en medeverdachte zou komen. Dat is ook de reden waarom verdachte buiten bleef kijken en niet terug naar binnen ging, zoals hij zelf heeft verklaard. Dat verdachte kon vermoeden dat deze confrontatie gewelddadig kon worden leidt de rechtbank af uit de omstandigheid dat verdachte met een wapen naar buiten is gegaan. De verklaring van verdachte dat hij dit wapen door anderen kreeg aangereikt om aan getuige [getuige 1] te geven wordt overigens door niemand bevestigd, zodat deze verklaring niet aannemelijk wordt geacht.
Voorts staat vast dat verdachte met het vuurwapen heeft geschoten. Hij heeft het vuurwapen doorgeladen en daarna driemaal gericht geschoten op medeverdachte [medeverdachte 2].
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gebleken van voorbedachte raad bij verdachte om [medeverdachte 2] van het leven te beroven, zodat de rechtbank poging tot doodslag op [medeverdachte 2] wettig en overtuigend bewezen acht. Door met een vuurwapen in de richting van medeverdachte [medeverdachte 2] te schieten heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank namelijk willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat medeverdachte [medeverdachte 2] op zodanige wijze door een kogel kon worden geraakt dat hij als gevolg daarvan zou kunnen komen te overlijden.
De rechtbank overweegt voorts dat onvoldoende duidelijk is geworden waar medeverdachte [medeverdachte 1] en overige omstanders zich bevonden op het moment dat verdachte schoot, zodat de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had deze personen te doden.
4.2. Ten aanzien van feit 2
4.2.1. Vaststaande feiten
Na het schietincident omschreven onder 4.1.1. heeft diezelfde dag, korte tijd later, een schietincident plaatsgevonden aan de Hendrik Vroomlaan te Vlissingen,waarbij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] betrokken waren. Medeverdachte [medeverdachte 2] zat bij dat voorval achterop de scooter van medeverdachte [medeverdachte 1]. Verdachte heeft verklaard hierbij gericht te hebben geschoten op medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
4.2.2. Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan een poging tot moord worden bewezen. Er was na het eerste schietincident inmiddels wat tijd verstreken en verdachte heeft de mogelijkheid gehad om na te denken en zich rekenschap te geven van zijn daden. Verdachte had na het eerste schietincident ook ergens naar binnen kunnen gaan en de politie kunnen bellen.
4.2.3. Het standpunt van de verdediging
Ook bij dit schietincident heeft verdachte teruggeschoten vanuit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, en derhalve niet na rustig en kalm beraad, aldus de verdediging. Verdachte dient daarom volgens de verdediging vrijgesproken te worden van de ten laste gelegde poging tot moord.
4.2.4. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat – nadat verdachte een schot hoorde – hij zag dat medeverdachte [medeverdachte 2], die achterop de scooter van medeverdachte [medeverdachte 1] zat, nu wederom een vuurwapen op hem richtte. Verdachte heeft verklaard dat hij niet geraakt wilde worden en heeft hierop gericht op medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] geschoten. Op grond van deze verklaring en van de omstandigheid dat na het vuurwapengebruik bij het eerste schietincident enige tijd was verstreken is de rechtbank van oordeel dat verdachte de tijd had om over zijn reactie na te denken en zich rekenschap te geven van de betekenis van de gevolgen van het gebruik van een vuurwapen tegen deze medeverdachten.
Zij is daarom van oordeel dat poging tot moord op medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3. Ten aanzien van feit 3
4.3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen. De bij zijn aanhouding aangetroffen cocaïne is van verdachte, zodat hij het voorhanden heeft gehad op de plaats en datum genoemd in de tenlastelegging. Na de fouillering werd de cocaïne voor hem bewaard.
4.3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte de cocaïne op 14 april 2009 in Vlissingen in zijn bezit heeft gehad. Verdachte heeft erkend dat hij de cocaïne voorhanden had, maar hij was op dat moment, op 9 april 2009, in Rotterdam, waar hij op die dag is aangehouden en gefouilleerd, waarna de cocaïne in beslag is genomen. Niet gezegd kan worden dat hij die daar en toen in beslag genomen cocaïne door verdachte op ieder moment tijdens zijn detentie kon worden opgevraagd. Hij kon er dus na zijn aanhouding op 9 april 2009 in Rotterdam niet meer over beschikken.
4.3.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2009 op pagina 72 van het dossier blijkt dat verdachte op 9 april 2009 is aangehouden in Rotterdam. Bij zijn insluitingsfouillering zijn een gsm en mogelijk cocaïne aangetroffen. Deze voorwerpen zaten in de fouillering van verdachte. Op 10 april 2009 is verdachte naar de penitentiaire inrichting Torentijd in Middelburg gebracht. De rechtbank overweegt dat uit dit proces-verbaal blijkt dat verdachte op 9 april 2009 te Rotterdam de bij hem aangetroffen cocaïne in zijn bezit had. Na 9 april 2009 heeft verdachte niet meer over de cocaïne kunnen beschikken, althans, niet blijkt dat verdachte de cocaïne op 14 april 2009, derhalve op het moment dat hij reeds gedetineerd was in de penitentiaire inrichting Torentijd te Middelburg, voorhanden heeft gehad of heeft kunnen hebben. Evenmin is derhalve aannemelijk geworden dat verdachte te Vlissingen de cocaïne voorhanden heeft gehad. Nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte de bij hem aangetroffen cocaïne op 14 april 2009 te Vlissingen aanwezig heeft gehad, zal de rechtbank hem van dit feit vrijspreken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [medeverdachte 2] van het leven te beroven, met dat opzet:
-aan de Hercules Seegherslaan, meermalen, met een vuurwapen (gericht) in de richting van die [medeverdachte 2] heeft geschoten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
op 29 maart 2009 in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg:
aan, althans in de (directe) nabijheid van de Hendrick Vroomlaan, met een vuurwapen, eenmaal (gericht) in de richting van die [medeverdachte 1] en die [medeverdachte 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Ten aanzien van feit 1 en 2
Noodweer/noodweerexces
5.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat verdachte wist of kon vermoeden dat hij bij de eerste confrontatie op agressief gedrag zou stuiten, waarbij zijn opponenten mogelijk ook vuurwapens zouden gebruiken. Met die wetenschap heeft verdachte voorafgaand aan het eerste schietincident het wapen in zijn broeksband gestoken. Gelet hierop is de officier van justitie van mening dat verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij meende zijn vuurwapen te moeten gebruiken. Onder die omstandigheden lag op verdachte een verzwaarde plicht om zich niet in te laten met, dan wel zich te onttrekken aan een situatie waarin hij zijn wapen zou moeten gebruiken. Dit heeft verdachte evident niet gedaan. Verdachte heeft dus door gebruikmaking van het vuurwapen niet gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een mogelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn of andermans lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijke dreiging daarvoor.
5.1.2. Het standpunt van de verdediging
Bij het eerste schietincident werden verdachte en getuige [getuige 1] beschoten door medeverdachte [medeverdachte 2], zodat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zowel verdachtes eigen als een anders lijf. Ook bij het tweede schietincident werd op verdachte geschoten, aldus de verdediging. De reactie hierop van verdachte, het terugschieten naar medeverdachte [medeverdachte 2], kan in beide gevallen als een evenwichtige verdediging worden aangemerkt. Er werd namelijk op verdachte geschoten met een vuurwapen, zodat daarop terugschieten niet disproportioneel kan worden geacht.
Deze verdediging was daarnaast geboden: wegrennen of op de grond gaan liggen konden geen soelaas bieden. Er waren op het grasveld en op de openbare weg, waar verdachte stond, geen schuilmogelijkheden.
Volgens de verdediging is geen sprake van culpa in causa, nu verdachte slechts voorzorgsmaatregelen heeft getroffen door het wapen mee te nemen en hij juist de-escalerend heeft opgetreden door het wapen niet aan getuige [getuige 1] te geven.
5.1.3. Het oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank reeds onder 4.1.4. heeft overwogen kan ten aanzien van het eerste schietincident (feit 1) niet worden vastgesteld wie als eerste heeft geschoten, zodat niet kan worden vastgesteld of ten aanzien van verdachte sprake kon zijn van een noodweersituatie.
Zo al sprake zou zijn van een noodweersituatie, overweegt de rechtbank dat verdachte zich bewust niet heeft verwijderd van een confrontatie, waarvan hij wist of kon vermoeden dat deze gewelddadig kon worden, maar heeft hij deze situatie juist opgezocht, en dat verdachte in dat verband een vuurwapen had meegenomen. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte zichzelf in de situatie heeft gebracht waarin hij meende zijn vuurwapen te moeten gebruiken. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte met het gebruik van het vuurwapen niet heeft gehandeld ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn en een anders lijf, zodat een beroep op noodweer(exces) niet kan slagen.
Voorts zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 ten laste gelegde feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is voor dit feit strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Ten aanzien van het tweede schietincident (feit 2) overweegt de rechtbank dat zij uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij na het eerste schietincident tijdens zijn vlucht te voet
– en nog steeds in het bezit van het vuurwapen – op een gegeven moment werd achtervolgd door medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], die op een scooter reden. De rechtbank wijst daartoe, naast de verklaring van verdachte, op de verklaring van getuige [getuige 2] , die deze verklaring van verdachte ondersteunt. Verdachte heeft verklaard dat hij een schot hoorde en kort daarna medeverdachte [medeverdachte 2] zag die een vuurwapen op hem richtte. Ook getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij een schot hoorde, alvorens zij de jongen, die zij op het fietspad zag lopen met een vuurwapen – en waarvan naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat dit verdachte was –, een schot zag lossen in de richting waar vandaan even later een scooter aan kwam rijden. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij ten tijde van dít schietincident geen schot heeft gelost acht de rechtbank, gelet op deze verklaringen, niet aannemelijk.
De rechtbank acht het wel aannemelijk dat, alvorens verdachte schoot in de richting van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], verdachte ofwel wederom werd beschoten, ofwel dat in ieder geval de dreiging bestond dat hij wederom zou worden beschoten door medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit laatste dat de dreiging dat medeverdachte [medeverdachte 2] daadwerkelijk op verdachte zou schieten, gelet op hetgeen was voorgevallen tijdens het eerste schietincident, reëel was. Naar het oordeel van de rechtbank was ten aanzien van verdachte derhalve sprake van een noodweersituatie.
Bij de beoordeling van de proportionaliteit en de subsidiairiteit van de reactie hierop van verdachte, te weten het gericht schieten op medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], houdt de rechtbank rekening met de volgende omstandigheden. Gelet op de aard van de dreiging van ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, te weten (de dreiging van het) beschoten te worden met een vuurwapen, kan het schieten met een vuurwapen door verdachte – welk vuurwapen verdachte na het eerste schietincident nog bij zich droeg – als proportioneel worden gezien. De onwettigheid van het wapenbezit van verdachte doet daaraan niet af.
In dit verband is van belang dat verdachte te voet is gevlucht van het eerste schietincident, terwijl achter hem aan medeverdachten [medeverdachte 2] – die eerder al op hem had geschoten - en [medeverdachte 1] op een scooter kwamen aanrijden. Dit heeft de schuil- en vluchtmogelijkheden van verdachte zodanig beperkt dat naar het oordeel van de rechtbank geen andere weg openstond dan het in reactie op de dreiging schieten op medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Gelet op deze omstandigheden bevond verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank in een situatie waarin vuurwapengebruik geboden kon worden geacht, zodat een beroep op noodweer slaagt.
De rechtbank zal verdachte daarom met betrekking tot feit 2 ontslaan van rechtsvervolging.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat voor wat betreft de feiten 1 en 2 sprake is van zeer ernstige misdrijven, waarbij als strafverzwarende omstandigheden gelden dat ze zijn gepleegd op klaarlichte dag op de openbare weg. De veiligheid van omstanders is hierbij geen enkel punt van afweging geweest voor verdachte. Hij heeft blijk gegeven op geen enkele wijze respect te hebben voor het leven van anderen en is er niet voor teruggedeinsd om uitsluitend ter beslechting van een eenvoudige ruzie de levens van diverse andere aanwezigen op de plaats van de beschieting ernstig in gevaar te brengen, aldus de officier van justitie.
De impact op de plaatselijke samenleving was groot.
Gelet op het voorgaande en op de strafdocumentatie van verdachte zal volgens de officier van justitie een langdurige gevangenisstraf moeten worden opgelegd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf substantieel te hoog is, gezien straffen in vergelijkbare gevallen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en heeft daartoe meermalen geschoten. Dit is op zichzelf reeds een ernstig feit, maar de omstandigheid dat dit feit heeft plaatsgevonden op de openbare weg en op een tijdstip dat zich doorgaans nog mensen op straat bevinden, maakt het nog ernstiger. Een dergelijk gewelddadig optreden op straat is zeer schokkend voor de ooggetuigen en het versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
Blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 september 2009 op naam van verdachte is verdachte eerder recent met justitie in aanraking geweest wegens overtreding van de Wet wapens en munitie, te weten in 2006 en 2007. De rechtbank zal hiermee bij de bepaling van de strafmaat in negatieve zin rekening houden.
Uit het voorlichtingsrapport d.d. 28 juli 2009 van de reclassering komt naar voren dat, na afweging van alle criminogene factoren, sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Met name de omstandigheden dat verdachte is opgegroeid in een omgeving waarin sprake is van afwijking van de bestaande normen en waarden en dat hij zich begeeft in kringen waarin criminele activiteiten worden ontwikkeld en risicosituaties voorhanden zijn, maken dat de kans op recidive aanwezig is. Volgens de reclassering is bij verdachte sprake van beperkte mogelijkheden tot verandering door zijn beperkte leerbaarheid. De manier van handelen van verdachte is volgens de reclassering dermate geïntegreerd in de persoon dat voor een radicale gedragsverandering ingrijpende interventies noodzakelijk zijn. Een reclasseringstoezicht is hiervoor naar de mening van de reclassering niet geschikt, vanwege verdachtes beperkte motivatie.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank verdachte slechts strafbaar acht voor feit 1, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert een schadevergoeding van € 150,- voor feit 1, wegens schade aan haar auto.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de schade door dit feit is toegebracht. Verdachte is niet de vernieling van de auto van de benadeelde partij ten laste gelegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 41, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat de verdachte ten aanzien van het onder 4.4 en onder 2 bewezenverklaarde feit niet strafbaar en ontslaat verdachte op dat onderdeel van rechtsvervolging;
- verklaart verdachte strafbaar voor het overige bewezen verklaarde;
Feit 1: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. Steenbeek, voorzitter, mr. Woltring en mr. Van Aardenne, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 december 2009.
Mr. Van Aardenne is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.