ECLI:NL:RBMID:2009:BK8813

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
1 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
57068 / HA ZA 07-155
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontbinding van koopovereenkomst van een paard wegens non-conformiteit en dwaling

In deze zaak vorderde eiser, wonende te Burgh-Haamstede, primair te verklaren voor recht dat de overeenkomst met gedaagde, wonende te Essen, rechtsgeldig is ontbonden. Eiser had in 2003 een koopovereenkomst gesloten voor de aankoop van het paard Labochon voor € 43.750. Na de aankoop bleek het paard niet te voldoen aan de verwachtingen die eiser op basis van de mededelingen van gedaagde had. Eiser stelde dat het paard niet geschikt was voor het hogere dressuurwerk, zoals door gedaagde was gecommuniceerd. Eiser heeft gedaagde in 2005 schriftelijk op de hoogte gesteld van de problemen en de overeenkomst ontbonden. Gedaagde betwistte dat er sprake was van non-conformiteit en stelde dat eiser niet binnen bekwame tijd had gereclameerd. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden, omdat het paard niet voldeed aan de eigenschappen die eiser mocht verwachten. De rechtbank oordeelde dat gedaagde het door eiser betaalde bedrag van € 43.750 aan eiser moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van € 9.000 voor de kosten van trainingen, vermeerderd met wettelijke rente. Gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 4.038,41 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
57068 / HA ZA 07-15527 mei 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 57068 / HA ZA 07-155
Vonnis van 1 juli 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te Burgh-Haamstede,
eiser,
procureur mr. F.C.M. Oldenhof,
tegen
[gedaagde],
wonende te Essen,
gedaagde,
procureur mr. C.J. IJdema.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
vonnis in het incident d.d. 2 juli 2008
de conclusie van repliek
de conclusie van dupliek.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Op 4 maart 2003 hebben [eiser] en [gedaagde] een koopovereenkomst ondertekend met betrekking tot de verkoop door [gedaagde] aan [eiser] van het paard Labochon – verder het paard - voor een bedrag van € 43.750,--.
Na ondertekening van de (ver)koopovereenkomst is het paard gekeurd door dierenarts J. Marree in Honselersdijk. Het paard is direct na de keuring bij [eiser] in Burgh-Haamstede afgeleverd.
Vanaf mei tot augustus 2003 heeft het paard bij dressuurruiter Johan Rockx gestald gestaan om hem daar met de dochter van [eiser] te laten trainen.
In augustus 2003 is het paard weer op stal bij [eiser] gekomen en heeft zijn dochter met het paard trachten te werken.
Vervolgens is het paard in training gegaan bij dhr. L. van Lieren.
Bij brief van 22 februari 2005 heeft [eiser] aan [gedaagde] meegedeeld dat het paard niet voldeed aan hetgeen [eiser] op grond van hetgeen [gedaagde] bij de aankoop met betrekking tot het paard, terwijl zij op de hoogte was van het doel waarvoor het werd aangekocht, heeft meegedeeld. [eiser] heeft voorts meegedeeld dat alle inspanningen om het paard op het toegezegde niveau te brengen niet het gewenste resultaat hebben gehad en dat hij daarom van [gedaagde] verwacht dat zij het paard, binnen een maand, tegen een reële prijs, terug zal nemen.
Bij brief van 21 maart 2005 heeft [eiser] de overeenkomst met [gedaagde] ontbonden.
Bij brief van 30 december 2005 heeft [eiser] de overeenkomst vernietigd op grond van dwaling.
Het paard is op 25 oktober 2006, door een door partijen daartoe gezamenlijk aangewezen deskundige, getaxeerd. De deskundige heeft de waarde van het paard getaxeerd op een bedrag van € 7.500,--.
Het geschil
[eiser] vordert – primair – te verklaren voor recht dat de overeenkomst met [gedaagde] rechtsgeldig in ontbonden, althans deze te ontbinden en [gedaagde] daarbij te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 43.750,-- ter zake van de verbintenis tot ongedaanmaking van de door [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst van [eiser] ontvangen prestatie, en een bedrag van, na vermindering van eis bij conclusie van repliek, € 11.115,-- ter zake van schadevergoeding, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente.
Subsidiair vordert [eiser] te verklaren voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd, althans deze te vernietigen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 55.750,--, na vermindering van eis € 54.865,-- vermeerderd met wettelijke rente over respectievelijk het bedrag van € 43.750,-- en € 11.115,--.
Meer subsidiair vordert [eiser] de overeenkomst partieel te ontbinden en de koopprijs aan te passen tot een bedrag van € 7.500,--, met veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 36.250,-- vermeerderd met wettelijke rente en in alle gevallen [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.788,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[eiser] stelt hiertoe het navolgende.
Sprake is van non-conformiteit omdat het paard, gelet op de mededelingen die [gedaagde] daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die [eiser] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
[gedaagde], die bij dezelfde trainer trainde als de dochter van [eiser], die op nationaal niveau reed, heeft meegedeeld dat het paard zeer zeker geschikt zou zijn voor het hogere dressuurwerk vanaf de klasse ZZ-zwaar/lichte tour. [gedaagde] heeft gezegd dat ze het paard naar de Grand Prix zou kunnen rijden, het hoogst haalbare dressuurniveau. Na aankoop en aanvang van de trainingen is [eiser] gebleken dat het paard, indien zwaarder werk van hem gevraagd wordt, “in staking gaat”. Hij weigert de aanwijzingen van de ruiter te accepteren en bokt, steigert en probeert op elk mogelijke manier onder de oefeningen uit te komen.
[eiser] heeft kort nadat het probleem met het paard werd geconstateerd contact met [gedaagde] opgenomen. Op aanwijzing van [gedaagde], meerdere malen, hebben [eiser] en zijn dochter er alles aan gedaan om ervoor te zorgen dat de dochter van [eiser] een band met het paard kon opbouwen en het paard het gewenste niveau zou behalen. Ondanks alle inspanningen is dit niet gelukt.
[gedaagde] heeft haar mededelingsplicht geschonden door te verzwijgen dat het paard door zijn karakter niet voor topsport geschikt was.
Volgens [eiser] is voorts sprake van dwaling. De koopovereenkomst zou, bij een juiste voorstelling van zaken, door [eiser] niet zijn gesloten. [eiser] is er ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst van uitgegaan dat het paard geschikt zou zijn, zowel fysiek als wat betreft karakter, voor het doel waarvoor hij het wenste aan te schaffen; het hogere dressuurwerk. Het paard beschikt niet over het voor het doel vereiste werkwillige karakter. Vast staat dat hij ook niet zodanig te veranderen is dat hij het benodigde werkwillige karakter ontwikkelt en daarmee geschikt wordt voor het doel waarvoor hij werd aangeschaft.
[eiser] bestrijdt, gemotiveerd, dat hij bij [gedaagde] niet binnen bekwame tijd zou hebben geprotesteerd nadat het gebrek van het paard was ontdekt.
Volgens [eiser] is, in afwijking van het op grond van artikel 4 lid 2 van het EEG-overeenkomstenverdrag gebaseerde rechtsvermoeden dat Belgisch recht van toepassing is omdat [gedaagde] als de partij die op grond van de overeenkomst de kenmerkende prestatie diende te verrichten in België woont, Nederlands recht van toepassing. [eiser] stelt daartoe, gemotiveerd, dat de overeenkomst het nauwst met Nederland is verbonden.
[gedaagde] voert verweer.
[gedaagde] stelt primair dat, indien en voor zover er al sprake zou zijn van een gebrek, hetgeen [gedaagde] betwist, [eiser] dit niet binnen bekwame tijd heeft meegedeeld. Ook de dochter van [eiser] heeft dat niet gedaan, daar is ook geen schriftelijke bevestiging van. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] haar pas bij brief van maart 2005 op de hoogte gesteld van het feit dat sprake was van problemen met het paard terwijl de koop in maart 2003 plaatsvond. Gelet hierop kan [eiser] ingevolge artikel 6:89 BW dan ook geen beroep meer doen op een gebrek in de prestatie.
[gedaagde] betwist voorts, gemotiveerd, dat sprake zou zijn van non-conformiteit. [gedaagde] stelt [eiser] geen mededelingen gedaan te hebben over de mogelijkheden van het paard, althans dat het paard geschikt zou zijn voor topsport. [gedaagde] bestrijdt haar mededelingsplicht te hebben geschonden, zij heeft [eiser] slechts inlichtingen verstrekt met betrekking tot de klassering van het paard. De overeenkomst betreft de levering van een paard dat een keuring doorstaat en daaraan heeft [gedaagde] voldaan. Het paard beschikt over de eigenschappen die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan [eiser] de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen. Er is geen bijzonder gebruik in de overeenkomst opgenomen.
[gedaagde] bestrijdt dat het paard ten tijde van de levering aan het door [eiser] gestelde karaktergebrek leed. Het is aan [eiser] om dat te bewijzen.
Indien en voor zover sprake is van een gebrek is [gedaagde] van mening dat dit is ontstaan door ondeskundig handelen van [eiser], althans onvoldoende bekwaamheid van de dochter van [eiser] of doordat het paard in korte tijd op meerdere stallen door meerdere trainers is bereden. [gedaagde] stelt nooit problemen met het paard ondervonden te hebben.
Nog afgezien van het vorenstaande was [eiser] voorafgaand aan de koop bekend met het feit dat het paard “stopte”. Zijn dochter heeft verklaard dat het paard bij het proefrijden bij bepaalde oefeningen “stopte”. [eiser] kan daar dan ook naderhand geen beroep meer op doen.
Onder verwijzing naar hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd in het kader van de betwisting door haar dat sprake is van non-conformiteit betwist zij eveneens dat sprake is van dwaling door [eiser].
[gedaagde] betwist voorts, nu geen sprake is van non-conformiteit of dwaling, gehouden zijn tot betaling aan [eiser] van de door hem gevorderde bedragen. Nog afgezien daarvan zijn de door [eiser] ter zake van schadevergoeding en buitengerechtelijke kosten gevorderde bedragen volgens [gedaagde] onvoldoende onderbouwd.
De beoordeling
De rechtbank zal allereerst, aangezien [eiser] in Nederland en [gedaagde] in België woont en dus sprake is van een zaak met een internationaalrechtelijk aspect, beoordelen welk recht op de overeenkomst van toepassing is.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stelling dat de overeenkomst het nauwst met Nederland verbonden is en dus Nederlands recht van toepassing is, aangevoerd dat het paard een bij het Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland geregistreerd paard is, partijen Nederlands zijn, het paard slechts op Nederlandse wedstrijden uitgebracht is en, ook voordat het eigendom werd van [eiser] een Nederlandse startkaart had. Het paard is voorts in Nederland gekeurd en geleverd en de koopprijs is in Nederland voldaan. [gedaagde] heeft deze door [eiser] genoemde omstandigheden niet bestreden. [gedaagde] heeft in het kader van haar betoog dat de rechtbank onbevoegd zou zijn niet meer aangevoerd dan dat het rechtsvermoeden op Belgisch recht wijst en zich geen gronden voordoen om tot een uitzondering te komen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de door [eiser] aangevoerde omstandigheden de overeenkomst geacht moet worden het nauwst met Nederland verbonden te zijn zodat mitsdien Nederlands recht van toepassing is.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat [eiser] niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt kennis heeft gegeven van de omstandigheid dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt, en [eiser] daarop dan ook geen beroep meer kan doen.
Ingevolge artikel 7:23 lid 1 dient de koper binnen bekwame tijd bij de verkoper te reclameren indien hetgeen is geleverd niet aan de overeenkomst beantwoordt. Wat als bekwame tijd heeft te gelden is afhankelijk van omstandigheden zoals de aard van het gekochte, de deskundigheid, onderlinge verhouding en juridische kennis van betrokkenen.
[eiser] heeft gemotiveerd bestreden dat hij pas bij brief van 22 februari 2005 meegedeeld heeft dat het paard niet voldeed aan hetgeen hij op grond van de mededelingen van [gedaagde] mocht verwachten. Door [eiser] is aangevoerd dat [gedaagde] al enkele weken na de aankoop is meegedeeld dat het paard staakte, hetgeen wordt onderschreven door de verklaring die zijn dochter in het kader van het voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd.
Uit de door de dochter van [eiser] in het kader van het gehouden voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring volgt dat zij [gedaagde] al na ongeveer twee weken na de aankoop van het paard op de hoogte heeft gesteld van de problemen die zij met het paard had. Ook verklaart zij tijdens de trainingen die zij bij Johan Rockx volgde de problemen met [gedaagde] te hebben besproken. Uit de verklaring van de dochter van [eiser] volgt voorts dat ook toen het paard naar Leunus van Lieren is gegaan er nog contact met [gedaagde] is geweest omtrent een eventueel te bereiken oplossing.
Johan Rockx, paardrijinstructeur, heeft in het kader van het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat [gedaagde] opeens, zonder dat hij het wist, verscheen om kennelijk naar de eerste training die de dochter van [eiser] met het paard bij hem volgde, drie à vier weken na aankoop, te komen kijken. Uit zijn verklaring volgt voorts dat de dochter van [eiser] ook tijdens die training problemen met het staken van het paard had, hij verklaart dat hij daarom na een tijdje zelf op het paard is gaan zitten.
Ook uit de verklaring afgelegd door J. Rockx volgt dat [gedaagde] al enkele weken na aankoop op de hoogte was van de problemen die de dochter van [eiser] met het paard had.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat [eiser] binnen bekwame tijd aangegeven heeft dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordde. Het verweer van [gedaagde] dat het ervoor moet worden gehouden dat een tijdige reclamatie niet heeft plaatsgevonden omdat een en ander door [eiser], althans zijn dochter, niet schriftelijk is bevestigd wordt gepasseerd. Op grond van artikel 7:23 BW is geen schriftelijke reclamatie vereist.
Met betrekking tot de vraag of sprake is van non-conformiteit overweegt de rechtbank het navolgende.
In de koopovereenkomst is als ontbindende voorwaarde opgenomen dat de keuringsresultaten van het paard moeten leiden tot een 100% dekking van de maximaal uitgebreide geldende sportpaardenverzekering voor topdressuur bij een erkende verzekeraar. Nog afgezien daarvan is door [eiser] aangevoerd, hetgeen door [gedaagde] onbestreden is gebleven, dat ook gelet op de tussen partijen overeengekomen koopprijs hij ervan uit mocht gaan dat het paard geschikt zou zijn voor het “hogere werk”. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank, in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] stelt, dat partijen overeenkomen zijn dat het paard voor bijzonder gebruik geschikt diende te zijn, namelijk voor topdressuur.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het aanbod van [gedaagde] om door middel van getuigen te bewijzen dat zij niet met [eiser] overeengekomen is dat het paard voor topsport geschikt is, passeren.
Door [eiser] is als produktie de door de heer L. van Lieren, paardentrainer, afgelegde getuigenverklaring in het geding gebracht. De heer Van Lieren is, zoals [eiser] aangeeft en door [gedaagde] onbestreden is gebleven, één van de beste dressuurtrainers van Nederland. Uit de verklaring van de heer Van Lieren volgt dat [eiser] het paard bij hem heeft gebracht teneinde het gedrag van het paard te corrigeren. Het paard heeft, zo blijkt voorts uit de verklaring van de heer Van Lieren, enkele jaren bij hem op stal gestaan. Hij heeft het paard bijna dagelijks bereden. Daarbij heeft hij kennelijk, althans zo maakt de rechtbank uit zijn verklaring op, behalve getracht het gedrag van het paard te corrigeren ook gekeken naar de maximaal in de dressuur door het paard te bereiken prestaties.
De heer Van Lieren verklaart ervaren te hebben dat het paard wel degelijk kwaliteiten bezat, hetgeen ook uit de verklaring afgelegd door de heer J. Rockx volgt, maar dat het staken een onoverkomelijk probleem vormde en een Z2 proef wel het maximaal haalbare voor het
paard was. De heer Van Lieren komt tot de conclusie dat het paard door zijn lichaamsbouw moeilijk verzamelde oefeningen kan doen. Ook series van galopwisselingen kan het paard niet aan. Hij gaat dan staken. Het staken is volgens de heer Van Lieren niet zozeer het gevolg van niet willen maar van niet kunnen.
Ook de door partijen aangezochte deskundige J. Jonkers, die het paard heeft getaxeerd, verklaart dat zodra zwaardere oefeningen vanuit de verzameling gevraagd worden het paard verzet toont door steigeren en staken en dat, nu het paard dat gedrag zelfs onder een zeer goede dressuurruiter als de heer Van Lieren vertoont, geconcludeerd moet worden dat hij amper of niet in de klasse Z of anderszins bij wedstrijden waar de zwaardere dressuuroefeningen gevraagd worden uit te brengen is.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat sprake is van non-conformiteit. Uit de verklaringen van de heer Van Lieren en de heer Jonkers volgt dat een Z2 proef het maximaal haalbare voor het paard is en, zo begrijpt de rechtbank, van topdressuur is eerst sprake na de Z2 klasse, een volgens [gedaagde] zelf voor zeer veel dresuurruiters haalbaar niveau. De verklaring van Rockx doet aan het vorenstaande niet af. De heer Rockx en de heer Van Lieren verklaren beiden dat het paard op punten het moeilijkere werk aan kan, echter kennelijk kan het paard niet alle oefeningen die op topniveau gevraagd worden aan.
Gelet op het verweer van [gedaagde] is voorts van belang of het paard ten tijde van de verkoop en levering aan [eiser] over de eigenschappen beschikte om als topdressuurpaard te worden gebruikt en, indien dit niet het geval is, of [eiser] dat ten tijde van de aankoop wist, althans behoorde te weten.
Uit de verklaring van de heer Van Lieren, vorenstaand weergegeven, maakt de rechtbank op dat het staken kennelijk ontstaat op het moment dat oefeningen van het paard gevraagd worden die het fysiek niet aan kan. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat het paard ook ten tijde van de verkoop en levering aan [eiser] niet over de eigenschappen beschikte om als topdressuurpaard te worden gebruikt.
Ook volgt hieruit dat het gedrag van het paard niet te wijten is aan de wijze van berijden door de dochter van [eiser] of door wijziging van omgeving. Onbestreden is dat het paard enkele jaren bij de heer Van Lieren is geweest.
De dochter van [eiser], voor wie het paard bestemd was, heeft het paard voorafgaand aan de koop een aantal keer bereden en, gelet op haar verklaring, kennelijk ook ervaren dat het paard een keer stopte. Van belang in dat opzicht is dat het in het onderhavige geval gaat om de koop van een dier. De rechtbank is van oordeel dat van [eiser] niet verwacht kan worden dat op grond van de enkele waarneming van (licht) afwijkend gedrag tijdens een eerste kennismaking van zijn dochter met het paard, hij alleen al aan de hand daarvan ten tijde van het sluiten van de overeenkomst geacht moet worden met het gebrek bekend te zijn geweest of daarmee redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Immers om dat te kunnen beoordelen is een veel intensiever contact tussen ruiter en paard vereist. Zoals vorenstaand overwogen betreft het de aankoop van een dier waarvan je de eigenschappen eerst na enige tijd van (intensief) contact leert kennen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de omstandigheid dat de dochter van [eiser] voorafgaand aan de koop het paard heeft mogen berijden niet er toe leidt dat [eiser] zich er niet meer op kan beroepen dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, voor recht verklaren dat de overeenkomst bij brief van (destijds) de advocaat van [eiser] van 21 maart 2005 rechtsgeldig is ontbonden.
De subsidiaire en meer subsidiaire vordering behoeven derhalve geen nadere bespreking.
Ontbinding bevrijdt partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor partijen ontstaat een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
[gedaagde] zal gelet daarop het door [eiser] ter zake van de aankoop van het paard betaalde bedrag van € 43.5000,-- aan [eiser] moeten voldoen en [eiser] zal het paard aan [gedaagde] terug moeten leveren. De rechtbank zal [gedaagde] derhalve veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag van € 43.500,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2005 en voorts bepalen dat [eiser] het paard aan [gedaagde] moet terugleveren.
[eiser] vordert als schadevergoeding een bedrag van € 2.115,-- ter zake van kosten verbonden aan de trainingen bij Rockx en een bedrag van € 9.000,-- ter zake van kosten verbonden aan de trainingen door de heer Van Liere.
Door [gedaagde] is gemotiveerd, onder verwijzing naar de door de heer Rockx in het kader van het voorlopig getuigenverhoor afgelegde verklaring, bestreden dat [eiser] voor de trainingen door Rockx een bedrag van € 3.000,-- althans € 2.115,-- zou hebben betaald. Door [eiser] is zijn vordering, gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde], met slechts het overleggen van een overzicht uit zijn eigen kasboek, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit bedrag dan ook afwijzen.
[gedaagde] heeft de door [eiser] als schadevergoeding gevorderde kosten verbonden aan de trainingen van het paard door dhr.Van Lieren niet bestreden. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.
[eiser] heeft een bedrag van € 1.788,-- aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid.
Indien en voor zover de kosten zien op langdurig door partijen, volgens [eiser] gedurende meer dan een jaar, gevoerde schikkingsonderhandelingen is de rechtbank van oordeel dat de daaraan verbonden kosten door partijen ieder zelf dienen te worden gedragen. Niet is gesteld en/of gebleken dat het niet slagen van deze onderhandelingen in overwegende mate aan [gedaagde] is te wijten.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
dagvaarding € 91,41
vast recht € 1.265,00
salaris procureur € 2.682,00(3 punten x tarief € 894,00)
Totaal: € 4.038,41.
De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat [eiser] de overeenkomst bij brief van 21 maart 2005 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 43.750,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2005 tot aan de dag van voldoening en tot betaling van een bedrag van € 9.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
bepaalt dat [eiser] na betaling door [gedaagde] het paard aan [gedaagde] terug dient te leveren;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.038,41.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2009