De beoordeling in het incident ex artikel 223 Rv
Ten aanzien van de incidentele vordering voor zover deze is ingesteld jegens [gedaagde sub. 2] overweegt de rechtbank als volgt.
[eiser sub. 1] stelt in het incident en in de hoofdzaak dat de materiele schade als gevolg van de toerekenbare niet-nakoming door [gedaagden] naar het zich thans laat aanzien bestaat uit de volgende posten:
(I) de doorlopende financieringslast betreffende de woning, bestaande uit een bedrag van € 440,92 per maand (tot juli 2009), met ingang van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd,
(II) een doorlopende overbruggingsfinanciering voor de aankoop van de nieuwe woning, zijnde een bedrag van € 175.000,-- tegen een variabele rente (voor de maand januari 2009 leidend tot een bedrag van € 758,33), met ingang van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd,
(III) het verlies op de verkoopprijs dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal optreden,
(IV) het renteverlies op het restant van de koopprijs van de woning, zijnde een bedrag van € 57.057,38, over de periode van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd,
(V) de verzekeringslasten betreffende de woning ad € 249,94 per jaar (peil 2008) over de periode van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd,
(VI) de energielasten betreffende de woning ten bedrage van € 50,-- per maand (peil 2009) over de periode van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd,
(VII) overige lasten betreffende de woning, zoals OZB (eigenarendeel), rioolrecht en waterschapsbelasting, ten bedrage van in totaal € 588,62 per jaar (peil 2008), over de periode van 22 december 2008 tot het moment waarop de woning aan een derde wordt (verkocht en) geleverd.
De lasten sub (I), (II) en (V) tot en met (VII) komen gezamenlijk op jaarbasis al uit op een bedrag van € 15.829,56, of € 1.319,13 per maand, aldus [eiser sub. 1].
Daarnaast bestaat de schade volgens [eiser sub. 1] uit:
(VIII) de aan beide makelaars verschuldigde courtage en kosten ad € 4.670,75 respectievelijk € 2.023,--,
(IX) advocaatkosten, waarvan de omvang thans nog niet is vast te stellen.
Voorts maakt [eiser sub. 1] aanspraak op de contractueel verschuldigde boetes, te weten het restant van de onmiddellijk opeisbare boete van € 34.000,-- ex artikel 10.2. van de overeenkomst, zijnde een bedrag van € 12.000,-- en de onmiddellijk opeisbare boete van € 1.020,-- per dag ex artikel 10.3. van de overeenkomst, in totaal € 34.680,--.
Gelet op de omvang van de hiervoor opgesomde schadeposten en verschuldigde boetes en de grote waarschijnlijkheid van een langdurig verkooptraject met navenant langer bestaande financieringslasten en de evenzeer gerechtvaardigde verwachting van een ongunstige(re) verkoopprijs, vordert [eiser sub. 1] in het incident een voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding van € 75.000,--.