ECLI:NL:RBMID:2009:BK8842

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
53763 / HA ZA 06-372
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en waterbeheer in Terneuzen

In deze civiele procedure voor de Rechtbank Middelburg, met zaaknummer 53763 / HA ZA 06-372, hebben eisers, bestaande uit een aantal landbouwgrondbezitters uit Biervliet, gemeente Terneuzen, een vordering ingesteld tegen de openbare rechtspersoon Waterschap Zeeuws-Vlaanderen. De zaak betreft de schade die eisers hebben geleden door wateroverlast in augustus 2002, die volgens hen het gevolg was van onrechtmatig handelen van gedaagde. Gedaagde had vanaf mei 2002 de intentie om het waterbeheer in de omgeving te verbeteren door een klepstuw in gebruik te nemen, maar heeft daarbij verzuimd om vier schotbalken in een nabijgelegen stuw te verwijderen. Hierdoor ontstond een waterafvoerende barrière die de waterafvoer belemmerde en leidde tot schade aan de gewassen van eisers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door de schotbalken niet te verwijderen, wat heeft bijgedragen aan de wateroverlast. Gedaagde voerde aan dat de schade het gevolg was van overmacht door extreme regenval, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De deskundige die door de rechtbank was aangesteld, concludeerde dat de aanwezigheid van de schotbalken de waterafvoer aanzienlijk vertraagde, wat resulteerde in extra schade voor eisers. De rechtbank oordeelde dat 10% van de schade in causaal verband staat met het onrechtmatig handelen van gedaagde en dat gedaagde deze schade dient te vergoeden.

De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van 10% van de schade, evenals de buitengerechtelijke kosten en de helft van de kosten van de deskundige. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 15 juli 2009 door mr. S.M.J. van Dijk en is uitvoerbaar bij voorraad, met afwijzing van overige vorderingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDELBURG
53763 / HA ZA 06-37227 mei 2009
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 53763 / HA ZA 06-372
Vonnis van 15 juli 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te Biervliet, gemeente Terneuzen,
2. [eiser sub 2],
wonende te Biervliet, gemeente Terneuzen,
3. [eiser sub 3],
wonende te Biervliet, gemeente Terneuzen,
4. [eiser sub 4],
wonende te Biervliet, gemeente Terneuzen,
5. [eiser sub 5],
wonende te Biervliet, gemeente Terneuzen,
6. de burgerlijke maatschap naar vreemd recht [eiser sub 6],
gevestigd te Boekhout, België,
eisers,
advocaat mr. J.B. de Meester te Goes,
tegen
de openbare rechtspersoon WATERSCHAP ZEEUWS-VLAANDEREN,
gevestigd te Terneuzen,
gedaagde,
advocaat mr. C.J. IJdema te Middelburg.
De procedure
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 14 februari 2007
het deskundigenbericht
de conclusie na deskundigenbericht van eisers
de conclusie van antwoord na deskundigenbericht van gedaagde.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling
In deze procedure staat vast dat gedaagde vanaf mei 2002 de bedoeling had het waterbeheer in de [adres]te Boervliet, gemeente Terneuzen – waarin eisers percelen landbouwgrond bezitten waarop zij akkerbouwproducten verbouwen – te regelen met de toen in gebruik genomen klepstuw. Daarmee was aan een schotbalkenstuw, die 60 meter meer stroomopwaarts in de richting van de [adres] was gelegen, de peilregulerende functie ontnomen. In die schotbalkenstuw zijn echter 4 balken van elk 18 cm hoogte door gedaagde niet weggehaald. Daarmee is in de afvoer van water vanaf de [adres] naar de klepstuw en verdere een (ook door gedaagde niet bedoelde) barrière blijven bestaan van 72 cm hoogte. De waterafvoerende capaciteit van de klepstuw werd daardoor verminderd. Met het in stand houden van die barrière heeft gedaagde jegens eisers in strijd met haar plicht om zorg te dragen voor een goed waterbeheer, gehandeld. Indien door eisers geleden schade in causaal verband staat met dit handelen van gedaagde, zal gedaagde die schade dienen te worden vergoed.
2.2. In het tussenvonnis van 14 februari 2007 is bepaald dat een deskundigenonderzoek zou plaatsvinden naar – kort gezegd – de vraag of er tussen de door eisers gestelde (en door gedaagde niet betwiste) schade aan gewassen in verband met wateroverlast in augustus 2002 en voormeld handelen van gedaagde een causaal verband bestaat. De door de rechtbank benoemde deskundige heeft onderzoek gedaan en daarvan een rapport opgemaakt dat 7 november 2008 naar de rechtbank en naar partijen is gezonden. Partijen hebben op het rapport gereageerd.
2.3. Gedaagde heeft (onder meer verwijzend naar voormeld rapport) een beroep gedaan op overmacht. Zij stelt daartoe dat de schade die eisers hebben geleden het gevolg is geweest van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, die haar – gedaagde – niet kan worden toegerekend: de regenval eind augustus 2002 was zeer extreem en niet voorspeld, door de regenval van 19/20 augustus 2002 was de grond dermate verzadigd, dat de regenval van 23/24 augustus 2002 slechts vertraagd (door berging in de watergangen en de grond) kon worden afgevoerd en in plassen op het maaiveld is blijven staan. Extra waterafvoer door de inzet van noodpompen heeft de overlast niet kunnen voorkomen. Mede tengevolge van de hoge temperaturen in augustus waren de gewassen extra gevoelig voor aantasting door wateroverlast.
Hoewel gedaagde andere termen gebruikt, komt dit verweer neer op een betwisting van het causale verband: gedaagde stelt immers dat een andere oorzaak – en dus niet de door haar in de schotbalkenstuw achtergelaten vier balken – tot de wateroverlast en de gewasschade van eiseres heeft geleid. Daarop zal hierna worden ingegaan; het beroep op overmacht wordt verworpen.
2.4. Daarmee komt rechtbank toe aan beoordeling van de vraag of er tussen het handelen van gedaagde en de door eiseres geleden schade causaal verband bestaat. Eisers stellen dat dat zo is; zij lijken het enkele feit dat schade is ontstaan al als voldoende bewijs van het causale verband te zien. Gelet op het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige moet die redenering, als te simpel, worden afgewezen. Ook de (zoals hiervoor al aangegeven in dit verband te plaatsen) stelling van gedaagde dat sprake was van overmacht dan wel een ongelukkige samenloop van omstandigheden (vooral gelegen in de onaangekondigde, extreme regenval) moet worden verworpen. De deskundige heeft in zijn rapport aangegeven dat de ontwatering van de percelen van eisers in de situatie zonder schotbalken met ten minste een factor 2 sneller zou zijn gegaan dan in de (feitelijk bestaan hebbende) situatie met schotbalken. Dat betekent dat ondanks het feit dat de regenval (mogelijk) extreem is geweest, de aanwezigheid van de schotbalken kan hebben bijgedragen aan het ontstaan van (extra) overlast en daarmee meer schade zou zijn ontstaan dan wanneer de balken waren weggehaald.
2.5. De deskundige heeft in zijn rapport voorts aangegeven dat naast de verminderde afvoersnelheid van het water ten gevolge van de aanwezigheid van de schotbalken, ook andere omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de wateroverlast en van de schade. Daarbij gaat het om omstandigheden die het afwaterende vermogen van de percelen zelf van eisers betreffen. De deskundige noemt de al dan niet afwaterende vorm van die percelen en het drainerend vermogen van de grond. Zo geeft hij aan dat het perceel van eisers sub 1 en 2 niet afstromend was en dat op percelen van eiser sub 5 plasvorming heeft plaatsgevonden die het gevolg was van perceeleigenschappen. Schattenderwijs heeft de deskundige vervolgens vastgesteld dat bij een snellere waterafvoer via de watergangen – dat wil zeggen een waterafvoer die niet zou zijn gehinderd door de aanwezigheid van schotbalken – de omvang van het aangetaste oppervlak 10% kleiner zou zijn geweest dan nu het geval was. Er zou (gelet op het feit dat voor een oppervlakte van 30 ha schade is gesteld) tot 3 ha minder schade zijn opgetreden. De deskundige merkt daarbij op dat die 10% niet gelijkelijk over het aangetaste oppervlak is verdeeld; een hoger gelegen perceel als dat van eiser sub 5 heeft weinig hinder gehad van de vertraagde afvoer van het water via de watergangen, zeer laag gelegen percelen als die van eiseres sub 6 zullen meer schade door die trage afvoer hebben geleden. Weliswaar maken eisers bezwaar tegen de inschatting van de deskundige dat niet meer dan 10% van de schade in causaal verband staat met de aanwezigheid van de schotbalken, maar zij lichten dat bezwaar niet nader toe, met name geven zij niet onderbouwd aan waarom de inschatting van de deskundige onjuist is en – zoals zij stellen – alle schade in causaal verband staat met de aanwezigheid van de schotbalken.
2.6. De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat 10% van de door eisers geleden schade – nu deze in causaal verband staat met het in 2.1 beschreven onrechtmatige handleen van gedaagde – door gedaagde dient te worden vergoed. De rechtbank zal de vordering in zoverre toewijzen. Nu eisers hun gezamenlijke schade – zonder deze per eiser uit te splitsen – hebben gevorderd, is het niet mogelijk om, in overeenstemming met hetgeen de deskundige heeft gerapporteerd, te bezien wie van de eisers in verband met de ligging van de betreffende percelen op vergoeding van meer dan 10% van de schade recht heeft, dan wel op vergoeding van minder dan 10%. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Om die reden zal de rechtbank – hoewel aannemelijk is dat de schade zelf inmiddels, gelet op het tijdsverloop sinds de wateroverlast, kan worden vastgesteld – toch verwijzen naar een schadestaatprocedure en hier volstaan met toewijzing in algemene bewoordingen van vergoeding van 10% van de schade.
2.7. Gelet op de vaststelling dat 10% van de door eiseres geleden schade door gedaagde dient te worden vergoed, oordeelt de rechtbank het redelijk dat gedaagde ook 10% vergoedt van de door eisers voldoende onderbouwd gestelde en niet door gedaagde betwiste buitengerechtelijke kosten (kosten voor een eigen deskundigenonderzoek en die voor werkzaamheden van hun raadsman). Gedaagde zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal € 1.000,72.
2.8. In de omstandigheid dat beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank grond om de proceskosten te compenseren, zo dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daarbij oordeelt de rechtbank het onder de gegeven omstandigheden redelijk dat partijen elk de helft van de kosten van de deskundige dragen. Die kosten, ter hoogte van € 13.685,--, zijn door eisers voorgeschoten; gedaagde zal derhalve nog de helft ervan, zijnde € 6.842,50, aan eisers dienen te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank
veroordeelt gedaagde tot vergoeding aan eisers van 10% van de schade, die zij tengevolge van de wateroverlast van 19/20 en 23/24 augustus 2002 hebben geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en te vermeerderen met de wettelijke rente over die 10% vanaf 28 augustus 2002 tot aan de dag der betaling;
veroordeelt gedaagde tot vergoeding aan eisers van buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 1.000,72;
veroordeelt gedaagde tot vergoeding aan eisers van de helft van de (door eisers voorgeschoten) kosten van de deskundige, zijnde € 6.842,50;
compenseert de overige proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor zover gedaagde tot betaling van geldsommen is veroordeeld, uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2009.